1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5303
Book Chapter: Verse
1001 Joz 2:13 | broeders en mijn zusters, met alles, wat zij hebben; en
1002 Joz 2:15 | 15 Zij liet hen dan neder met een zeel door het venster;
1003 Joz 3:7 | opdat zij weten, dat Ik met u zijn zal, gelijk als Ik
1004 Joz 3:7 | zijn zal, gelijk als Ik met Mozes geweest ben. ~
1005 Joz 3:13 | Want het zal geschieden, met dat de voetzolen der priesteren,
1006 Joz 4:3 | twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze
1007 Joz 4:8 | Israels; en zij brachten ze met zich over naar het nachtleger,
1008 Joz 6:2 | Jozua: Zie, Ik heb Jericho met haar koning en strijdbare
1009 Joz 6:4 | en de priesters zullen met de bazuinen blazen. ~
1010 Joz 6:5 | geschieden, als men langzaam met den ramshoorn blaast, als
1011 Joz 6:5 | zal al het volk juichen met een groot gejuich; dan zal
1012 Joz 6:8 | trokken door en bliezen met de bazuinen; en de ark des
1013 Joz 6:9 | terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~
1014 Joz 6:13 | gingen voort, en bliezen met de bazuinen; en de toegerusten
1015 Joz 6:13 | terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~
1016 Joz 6:15 | zij zich vroeg opmaakten, met het opgaan des dageraads,
1017 Joz 6:16 | zevenden male, als de priesters met de bazuinen bliezen, dat
1018 Joz 6:17 | blijven, zij en allen, die met haar in het huis zijn, omdat
1019 Joz 6:20 | volk dan juichte, als zij met de bazuinen bliezen; en
1020 Joz 6:20 | hoorde, zo juichte het volk met een groot gejuich; en de
1021 Joz 6:22 | die vrouw van daar uit, met al wat zij heeft, gelijk
1022 Joz 6:24 | stad nu verbrandden zij met vuur, en al wat daarin was;
1023 Joz 6:27 | 27 Alzo was de HEERE met Jozua; en zijn gerucht liep
1024 Joz 7:1 | overtraden door overtreding met het verbannene; want Achan,
1025 Joz 7:12 | Ik zal voortaan niet meer met ulieden zijn, tenzij gij
1026 Joz 7:15 | die geraakt zal worden met den ban, die zal met vuur
1027 Joz 7:15 | worden met den ban, die zal met vuur verbrand worden, hij
1028 Joz 7:24 | nam Jozua, en gans Israel met hem, Achan, den zoon van
1029 Joz 7:25 | gans Israel stenigde hem met stenen, en zij verbrandden
1030 Joz 7:25 | en zij verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen
1031 Joz 7:25 | en zij overwierpen hen met stenen. ~
1032 Joz 8:1 | en ontzet u niet; neem met u al het krijgsvolk, en
1033 Joz 8:8 | hebt, zo zult gij de stad met vuur aansteken; naar het
1034 Joz 8:19 | plaats, en zij liepen toe, met dat hij zijn hand uitgestrekt
1035 Joz 8:19 | zich, en staken de stad aan met vuur. ~
1036 Joz 8:24 | naar Ai, en zij sloegen ze met de scherpte des zwaards. ~
1037 Joz 8:26 | hand niet terug, die hij met de spies had uitgestrekt,
1038 Joz 8:33 | 33 En gans Israel met zijn oudsten, en ambtlieden,
1039 Joz 9:3 | Gibeon hoorden, wat Jozua met Jericho en met Ai gedaan
1040 Joz 9:3 | wat Jozua met Jericho en met Ai gedaan had, ~
1041 Joz 9:6 | zo maakt nu een verbond met ons. ~
1042 Joz 9:7 | zullen wij dan een verbond met u maken? ~
1043 Joz 9:11 | zeggende: Neemt reiskost met u in uw handen op de reize,
1044 Joz 9:11 | zo maakt nu een verbond met ons. ~
1045 Joz 9:15 | 15 En Jozua maakte vrede met hen, en hij maakte een verbond
1046 Joz 9:15 | en hij maakte een verbond met hen, dat hij hen bij het
1047 Joz 9:16 | dagen, nadat zij het verbond met hen gemaakt hadden, zo hoorden
1048 Joz 10:1 | inwoners van Gibeon vrede met Israel gemaakt hadden, en
1049 Joz 10:4 | zij vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen
1050 Joz 10:4 | gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israels. ~
1051 Joz 10:7 | hij en al het krijgsvolk met hem, en alle strijdbare
1052 Joz 10:10 | Israel; en hij sloeg hen met een groten slag te Gibeon,
1053 Joz 10:11 | die de kinderen Israels met het zwaard doodden. ~
1054 Joz 10:15 | Jozua weder, en gans Israel met hem, naar het leger te Gilgal. ~
1055 Joz 10:20 | Israels geeindigd hadden hen met een zeer groten slag te
1056 Joz 10:24 | oversten des krijgsvolks, die met hem getogen waren: Treedt
1057 Joz 10:28 | Makkeda in, en sloeg haar met de scherpte des zwaards;
1058 Joz 10:29 | Jozua door, en gans Israel met hem, van Makkeda naar Libna,
1059 Joz 10:30 | ook in de hand van Israel, met haar koning; en hij sloeg
1060 Joz 10:30 | koning; en hij sloeg haar met de scherpte des zwaards,
1061 Joz 10:31 | Jozua voort, en gans Israel met hem, van Libna naar Lachis;
1062 Joz 10:32 | tweeden dag, en hij sloeg haar met de scherpte des zwaards,
1063 Joz 10:34 | naar Eglon, en gans Israel met hem; en zij belegerden haar
1064 Joz 10:35 | zelven dage, en sloegen haar met de scherpte des zwaards,
1065 Joz 10:36 | Jozua op, en gans Israel met hem; van Eglon naar Hebron,
1066 Joz 10:37 | haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards,
1067 Joz 10:38 | keerde Jozua, en gans Israel met hem, naar Debir, en hij
1068 Joz 10:39 | 39 En hij nam haar in, met haar koning, en al haar
1069 Joz 10:39 | steden, en zij sloegen haar met de scherpte des zwaards,
1070 Joz 10:43 | Jozua weder, en gans Israel met hem, naar het leger te Gilgal. ~ ~
1071 Joz 11:4 | uit, en al hun heirlegers met hen; veel volks, als het
1072 Joz 11:6 | verlammen, en hun wagenen met vuur verbranden. ~
1073 Joz 11:7 | Jozua, en al het krijgsvolk met hem, kwam snellijk over
1074 Joz 11:9 | hun wagenen verbrandde hij met vuur. ~
1075 Joz 11:10 | en haar koning sloeg hij met het zwaard; want Hazor was
1076 Joz 11:11 | alle ziel, die daarin was, met de scherpte des zwaards,
1077 Joz 11:11 | en Hazor verbrandde hij met vuur. ~
1078 Joz 11:12 | koningen, en hij sloeg hen met de scherpte des zwaards,
1079 Joz 11:14 | sloegen zij al de mensen met de scherpte des zwaards,
1080 Joz 11:19 | geen stad, die vrede maakte met de kinderen Israels, behalve
1081 Joz 11:20 | verstokken, dat zij Israel met oorlog tegemoet gingen,
1082 Joz 11:21 | Israel; Jozua verbande hen met hun steden. ~
1083 Joz 13:8 | 8 Met denwelken de Rubenieten
1084 Joz 13:22 | hebben de kinderen Israels met het zwaard gedood Bileam,
1085 Joz 14:8 | Maar mijn broeders, die met mij opgegaan waren, deden
1086 Joz 14:12 | steden waren; of de HEERE met mij ware, dat ik hen verdreef,
1087 Joz 19:46 | En Me-Jarkon, en Rakkon, met de landpale tegenover Jafo. ~
1088 Joz 19:47 | haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards,
1089 Joz 20:2 | de vrijsteden, waarvan Ik met ulieden gesproken heb door
1090 Joz 20:3 | ziel door dwaling, niet met wetenschap, verslaat; opdat
1091 Joz 20:5 | dewijl hij zijn naaste niet met wetenschap verslagen heeft,
1092 Joz 21:26 | kinderen van Kahath zijn tien, met haar voorsteden. ~
1093 Joz 22:15 | 42 Deze steden waren elk met haar voorsteden rondom haar;
1094 Joz 22:15 | rondom haar; alzo was het met al die steden. ~
1095 Joz 23:5 | aanhangt, en dat gij Hem dient met uw ganse hart en met uw
1096 Joz 23:5 | dient met uw ganse hart en met uw ganse ziel. ~
1097 Joz 23:8 | Keert weder tot uw tenten met veel rijkdom, en met zeer
1098 Joz 23:8 | tenten met veel rijkdom, en met zeer veel vee, met zilver,
1099 Joz 23:8 | rijkdom, en met zeer veel vee, met zilver, en met goud, en
1100 Joz 23:8 | veel vee, met zilver, en met goud, en met koper, en met
1101 Joz 23:8 | zilver, en met goud, en met koper, en met ijzer, en
1102 Joz 23:8 | met goud, en met koper, en met ijzer, en met zeer veel
1103 Joz 23:8 | koper, en met ijzer, en met zeer veel klederen; deelt
1104 Joz 23:8 | deelt den roof uwer vijanden met uw broederen. ~
1105 Joz 23:12 | dat zij tegen hen optogen met een heir. ~
1106 Joz 23:14 | 14 En tien vorsten met hem, van ieder vaderlijk
1107 Joz 23:15 | land Gilead, zo spraken zij met hen, zeggende: ~
1108 Joz 23:20 | Zerah, overtreding begaan met het verbannene, en kwam
1109 Joz 23:21 | Manasse, en zij spraken met de hoofden der duizenden
1110 Joz 23:24 | zeggende: Wat hebt gij met den HEERE, den God van Israel,
1111 Joz 23:27 | aangezicht dienen mochten met onze brandofferen, en met
1112 Joz 23:27 | met onze brandofferen, en met onze slachtofferen, en met
1113 Joz 23:27 | met onze slachtofferen, en met onze dankofferen; en dat
1114 Joz 23:32 | Eleazar, keerde wederom met de oversten van de kinderen
1115 Joz 23:33 | tegen hen op te trekken met een heir, om het land te
1116 Joz 24:4 | stammen, van de Jordaan af, met al de volken, die ik uitgeroeid
1117 Joz 24:12 | overgebleven zijn, en u met hen verzwagert, en gij tot
1118 Joz 25:6 | Egyptenaars jaagden uw vaderen na met wagens en met ruiters, tot
1119 Joz 25:6 | vaderen na met wagens en met ruiters, tot de Schelfzee. ~
1120 Joz 25:25 | dienzelven dag een verbond met het volk; en hij stelde
1121 Ric 1:3 | zijn broeder Simeon: Trek met mij op in mijn lot, en laat
1122 Ric 1:3 | Kanaanieten krijgen, zo zal ik ook met u optrekken in uw lot. Alzo
1123 Ric 1:3 | lot. Alzo toog Simeon op met hem. ~
1124 Ric 1:7 | Adoni-Bezek: Zeventig koningen, met afgehouwen duimen van hun
1125 Ric 1:8 | hadden haar ingenomen, en met de scherpte des zwaards
1126 Ric 1:16 | ook uit de Palmstad op, met de kinderen van Juda, naar
1127 Ric 1:16 | zij gingen heen en woonden met het volk. ~
1128 Ric 1:17 | 17 Juda dan toog met zijn broeder Simeon, en
1129 Ric 1:18 | Daartoe nam Juda Gaza in, met haar landpale, en Askelon
1130 Ric 1:18 | haar landpale, en Askelon met haar landpale, en Ekron
1131 Ric 1:18 | haar landpale, en Ekron met haar landpale. ~
1132 Ric 1:19 | 19 En de HEERE was met Juda, dat hij de inwoners
1133 Ric 1:21 | maar de Jebusieten woonden met de kinderen van Benjamin
1134 Ric 1:22 | Beth-El. En de HEERE was met hen. ~
1135 Ric 1:25 | zo sloegen zij de stad met de scherpte des zwaards;
1136 Ric 1:27 | plaatsen, noch Thaanach met haar onderhorige plaatsen,
1137 Ric 1:27 | noch de inwoners van Dor met haar onderhorige plaatsen,
1138 Ric 1:27 | de inwoners van Jibleam met haar onderhorige plaatsen,
1139 Ric 1:27 | de inwoners van Megiddo met haar onderhorige plaatsen;
1140 Ric 2:1 | gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in
1141 Ric 2:2 | zult geen verbond maken met de inwoners dezes lands;
1142 Ric 2:18 | verwekte, zo was de HEERE met den richter, en verloste
1143 Ric 2:19 | 19 Maar het geschiedde met het versterven des richters,
1144 Ric 3:27 | hij aankwam, zo blies hij met de bazuin op het gebergte
1145 Ric 3:27 | de kinderen Israels togen met hem af van het gebergte,
1146 Ric 3:31 | Filistijnen, zeshonderd man, met een ossenstok; alzo verloste
1147 Ric 4:3 | had de kinderen Israels met geweld onderdrukt, twintig
1148 Ric 4:6 | den berg Thabor, en neem met u tien duizend man, van
1149 Ric 4:7 | krijgsoverste van Jabin, met zijn wagenen en zijn menigte;
1150 Ric 4:8 | Barak tot haar: Indien gij met mij trekken zult, zo zal
1151 Ric 4:8 | trekken; maar indien gij niet met mij zult trekken, zo zal
1152 Ric 4:9 | zeide: Ik zal zekerlijk met u trekken, behalve dat de
1153 Ric 4:9 | Debora zich op, en toog met Barak naar Kedes. ~
1154 Ric 4:10 | toog op, op zijn voeten, met tien duizend man; ook toog
1155 Ric 4:10 | duizend man; ook toog Debora met hem op. ~
1156 Ric 4:13 | wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth der
1157 Ric 4:15 | de HEERE versloeg Sisera, met al zijn wagenen, en het
1158 Ric 4:18 | tent, en zij bedekte hem met een deken. ~
1159 Ric 4:21 | aarde vast werd; hij nu was met een diepen slaap bevangen
1160 Ric 4:39 | de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar,
1161 Ric 4:47 | tot de hulp des HEEREN, met de helden. ~
1162 Ric 5:5 | 5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij
1163 Ric 5:12 | zeide tot hem: De HEERE is met u, gij strijdbare held! ~
1164 Ric 5:13 | mijn Heer! zo de HEERE met ons is, waarom is ons dan
1165 Ric 5:16 | zeide tot hem: Omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij
1166 Ric 5:17 | teken, dat Gij het zijt, Die met mij spreekt. ~
1167 Ric 5:26 | en offer een brandoffer met het hout der hage, die gij
1168 Ric 5:34 | Gideon aan, en hij blies met de bazuin, en de Abi-ezrieten
1169 Ric 5:39 | toch alleenlijk ditmaal met het vlies verzoeken; er
1170 Ric 6:1 | op, en al het volk, dat met hem was; en zij legerden
1171 Ric 6:2 | Des volks is te veel, dat met u is, dan dat Ik de Midianieten
1172 Ric 6:4 | tot u zeggen zal: Deze zal met u trekken, die zal met u
1173 Ric 6:4 | zal met u trekken, die zal met u trekken; maar al degene,
1174 Ric 6:4 | zeggen zal: Deze zal niet met u trekken, die zal niet
1175 Ric 6:5 | HEERE tot Gideon: Al wie met zijn tong uit het water
1176 Ric 6:6 | het getal dergenen, die met hun hand tot hun mond gelekt
1177 Ric 6:11 | leger. Toen ging hij af, met Pura, zijn jongen, tot het
1178 Ric 6:18 | 18 Als ik met de bazuin zal blazen, ik
1179 Ric 6:18 | blazen, ik en allen, die met mij zijn, dan zult gijlieden
1180 Ric 6:18 | dan zult gijlieden ook met de bazuin blazen, rondom
1181 Ric 6:19 | en honderd mannen, die met hem waren, in het uiterste
1182 Ric 6:19 | gesteld hadden; en zij bliezen met de bazuinen, ook sloegen
1183 Ric 6:20 | Alzo bliezen de drie hopen met de bazuinen, en braken de
1184 Ric 6:20 | kruiken; en zij hielden met de linkerhand de fakkelen,
1185 Ric 6:20 | linkerhand de fakkelen, en met hun rechterhand de bazuinen
1186 Ric 6:22 | 22 Als de driehonderd met de bazuinen bliezen, zo
1187 Ric 7:1 | Midianieten? En zij twistten sterk met hem. ~
1188 Ric 7:4 | Jordaan, ging hij over, met de driehonderd mannen, die
1189 Ric 7:7 | zo zal ik uw vlees dorsen met doornen der woestijn, en
1190 Ric 7:7 | doornen der woestijn, en met distelen. ~
1191 Ric 7:9 | Pnuel, zeggende: Als ik met vrede wederkome, zal ik
1192 Ric 7:10 | te Karkor, en hun legers met hen, omtrent vijftien duizend,
1193 Ric 8:26 | zoon van Ebed, kwam ook met zijn broederen, en zij gingen
1194 Ric 8:31 | Sichem gekomen, en zie, zij, met deze stad, handelen vijandiglijk
1195 Ric 8:32 | nacht, gij en het volk, dat met u is, en leg lagen in het
1196 Ric 8:33 | zo hij en het volk, dat met hem is, tot u uittrekken,
1197 Ric 8:34 | op, en al het volk, dat met hem was, bij nacht; en zij
1198 Ric 8:34 | legden lagen op Sichem, met vier hopen. ~
1199 Ric 8:35 | op, en al het volk, dat met hem was, uit de achterlage. ~
1200 Ric 8:45 | stad af, en bezaaide haar met zout. ~
1201 Ric 8:48 | hij en al het volk, dat met hem was; en Abimelech nam
1202 Ric 8:49 | verbrandden daardoor de sterkte met vuur; dat ook alle lieden
1203 Ric 8:52 | deur des torens, om dien met vuur te verbranden. ~
1204 Ric 10:3 | zich tot Jeftha, en togen met hem uit. ~
1205 Ric 10:8 | u wedergekomen, dat gij met ons trekt, en tegen de kinderen
1206 Ric 10:11 | 11 Alzo ging Jeftha met de oudsten van Gilead, en
1207 Ric 10:12 | zeggende: Wat hebben ik en gij met elkander te doen, dat gij
1208 Ric 10:13 | zo geef mij dat nu weder met vrede. ~
1209 Ric 10:21 | de God Israels, gaf Sihon met al zijn volk in de hand
1210 Ric 10:25 | Moabieten? heeft hij ooit met Israel getwist? heeft hij
1211 Ric 10:31 | tegemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammons
1212 Ric 10:33 | en tot aan Abel-Keramim, met een zeer groten slag. Alzo
1213 Ric 10:34 | dochter uit hem tegemoet, met trommelen en met reien.
1214 Ric 10:34 | tegemoet, met trommelen en met reien. Zij nu was alleen,
1215 Ric 10:38 | gaan. Toen ging zij heen met haar gezellinnen, en beweende
1216 Ric 11:1 | hebt ons niet geroepen, om met u te gaan? wij zullen uw
1217 Ric 11:1 | gaan? wij zullen uw huis met u met vuur verbranden. ~
1218 Ric 11:1 | wij zullen uw huis met u met vuur verbranden. ~
1219 Ric 11:2 | volk waren zeer twistig met de kinderen Ammons; en ik
1220 Ric 11:4 | mannen van Gilead, en streed met Efraim; en de mannen van
1221 Ric 13:5 | 5 Alzo ging Simson, met zijn vader en zijn moeder,
1222 Ric 13:8 | het lichaam van den leeuw, met honig. ~
1223 Ric 13:15 | en het huis uws vaders, met vuur verbranden. Hebt gijlieden
1224 Ric 13:18 | hij zeide tot hen: Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd,
1225 Ric 14:1 | Simson zijn huisvrouw bezocht met een geitenbokje, en hij
1226 Ric 14:5 | hij stak de fakkelen aan met vuur, en liet ze lopen in
1227 Ric 14:6 | verbrandden haar en haar vader met vuur. ~
1228 Ric 14:8 | den schenkel en de heup, met een groten slag; en hij
1229 Ric 14:13 | doden. En zij bonden hem met twee nieuwe touwen, en voerden
1230 Ric 14:16 | 16 Toen zeide Simson: Met een ezelskinnebakken, een
1231 Ric 14:16 | ezelskinnebakken, een hoop, twee hopen, met een ezelskinnebakken heb
1232 Ric 15:3 | de deuren der stadspoort met de beide posten, en nam
1233 Ric 15:3 | beide posten, en nam ze weg met den grendelboom, en legde
1234 Ric 15:7 | haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, die niet
1235 Ric 15:10 | tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot, en leugenen
1236 Ric 15:11 | Indien zij mij vastbonden met nieuwe touwen, met dewelke
1237 Ric 15:11 | vastbonden met nieuwe touwen, met dewelke geen werk gedaan
1238 Ric 15:13 | Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot, en leugenen
1239 Ric 15:14 | 14 En zij maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem:
1240 Ric 15:15 | lief, daar uw hart niet met mij is? Gij hebt nu driemaal
1241 Ric 15:15 | is? Gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet
1242 Ric 15:16 | als zij hem alle dagen met haar woorden perste, en
1243 Ric 15:21 | naar Gaza, en bonden hem met twee koperen ketenen, en
1244 Ric 15:28 | ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee
1245 Ric 15:29 | waarop het steunde, de enen met zijn rechterhand, en den
1246 Ric 15:29 | rechterhand, en den anderen met zijn linkerhand; ~
1247 Ric 15:30 | zeide: Mijn ziel sterve met de Filistijnen; en hij boog
1248 Ric 15:30 | Filistijnen; en hij boog zich met kracht, en het huis viel
1249 Ric 16:10 | leeftocht; alzo ging de Leviet met hem. ~
1250 Ric 17:7 | en hadden niets te doen met enigen mens. ~
1251 Ric 17:11 | zeshonderd man, aangegord met krijgswapenen. ~
1252 Ric 17:16 | kinderen van Dan waren, met hun krijgswapenen aangegord,
1253 Ric 17:17 | aan de deur van de poort, met de zeshonderd mannen, die
1254 Ric 17:17 | de zeshonderd mannen, die met krijgswapenen aangegord
1255 Ric 17:19 | uw hand op uw mond, en ga met ons, en wees ons tot een
1256 Ric 17:27 | zeker volk, en sloegen hen met de scherpte des zwaards,
1257 Ric 17:27 | de stad verbrandden zij met vuur. ~
1258 Ric 17:28 | Sidon, en zij hadden niets met enigen mens te doen; en
1259 Ric 18:5 | schoonzoon: Sterk uw hart met een bete broods, en daarna
1260 Ric 18:10 | dewelke is Jeruzalem), en met hem het paar gezadelde ezelen;
1261 Ric 18:10 | ezelen; ook was zijn bijwijf met hem. ~
1262 Ric 18:25 | bekenden haar, en waren met haar bezig den gansen nacht
1263 Ric 18:29 | bijwijf, en deelde haar met haar beenderen in twaalf
1264 Ric 19:4 | gedood was, en zeide: Ik kwam met mijn bijwijf te Gibea, dewelke
1265 Ric 19:16 | waren; deze allen slingerden met een steen op een haar, dat
1266 Ric 19:37 | en sloeg de ganse stad met de scherpte des zwaards. ~
1267 Ric 19:38 | hadden een bestemde tijd met de achterlage, wanneer zij
1268 Ric 19:48 | Benjamin, en sloegen hen met de scherpte des zwaards,
1269 Ric 20:2 | hieven hun stem op en weenden met groot geween. ~
1270 Ric 20:10 | zeggende: Trekt heen, en slaat met de scherpte des zwaards
1271 Ric 20:10 | inwoners van Jabes in Gilead, met de vrouwen en de kinderkens. ~
1272 Ric 20:21 | zullen uitgegaan zijn om met reien te dansen, zo komt
1273 Rut 1:3 | maar zij werd overgelaten met haar twee zonen. ~
1274 Rut 1:6 | Toen maakte zij zich op met haar schoondochters, en
1275 Rut 1:7 | haar twee schoondochters met haar. Als zij nu gingen
1276 Rut 1:10 | haar: Wij zullen zekerlijk met u wederkeren tot uw volk. ~
1277 Rut 1:11 | dochters! Waarom zoudt gij met mij gaan? Heb ik nog zonen
1278 Rut 1:18 | vastelijk voorgenomen had met haar te gaan, zo hield zij
1279 Rut 1:22 | Moabietische, haar schoondochter, met haar, die uit de velden
1280 Rut 2:4 | de maaiers: De HEERE zij met ulieden! En zij zeiden tot
1281 Rut 2:6 | Moabietische jonge vrouw, die met Naomi wedergekomen is uit
1282 Rut 2:22 | goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat, opdat
1283 Rut 3:2 | 2 Nu dan, is niet Boaz, met wiens maagden gij geweest
1284 1Sa 1:6 | tegenpartijdige tergde haar ook met terging, om haar te vergrimmen,
1285 1Sa 1:21 | die man, Elkana toog op met zijn ganse huis, om den
1286 1Sa 1:24 | gespeend had, bracht zij hem met zich opwaarts, met drie
1287 1Sa 1:24 | zij hem met zich opwaarts, met drie varren, en een efa
1288 1Sa 1:24 | een efa meels, en een fles met wijn; en zij bracht hem
1289 1Sa 2:4 | en die struikelden, zijn met sterkte omgord. ~
1290 1Sa 2:10 | 10 Die met den HEERE twisten, zullen
1291 1Sa 2:13 | de wijze dier priesters met het volk was, dat, wanneer
1292 1Sa 2:13 | terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel
1293 1Sa 2:16 | en zo niet, ik zal het met geweld nemen. ~
1294 1Sa 2:18 | zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. ~
1295 1Sa 2:19 | tot jaar, als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse
1296 1Sa 2:22 | sliepen bij de vrouwen, die met hopen samenkwamen aan de
1297 1Sa 3:19 | werd groot; en de HEERE was met hem, en liet niet een van
1298 1Sa 4:4 | Hofni en Pinehas, waren daar met de ark des verbonds van
1299 1Sa 4:5 | zo juichte gans Israel met een groot gejuich, alzo
1300 1Sa 4:8 | goden, die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben,
1301 1Sa 5:6 | verwoestte hen; en Hij sloeg ze met spenen, Asdod en haar landpalen. ~
1302 1Sa 5:8 | zij zeiden: Wat zullen wij met de ark des Gods van Israel
1303 1Sa 5:9 | des HEEREN tegen die stad met een zeer grote kwelling;
1304 1Sa 5:12 | stierven, werden geslagen met spenen, zodat het geschrei
1305 1Sa 6:2 | zeggende: Wat zullen wij met de ark des HEEREN doen?
1306 1Sa 6:6 | niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld had, hen laten
1307 1Sa 6:11 | wagen, en het koffertje met de gouden muizen, en de
1308 1Sa 7:3 | zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE
1309 1Sa 7:10 | HEERE donderde te dien dage met een groten donder over de
1310 1Sa 9:3 | Neem nu een van de jongens met u, en maak u op, ga heen,
1311 1Sa 9:19 | hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal ik u morgen
1312 1Sa 9:21 | spreekt gij mij dan aan met zulke woorden? ~
1313 1Sa 9:24 | bracht een schouder op, met wat daaraan was, en zette
1314 1Sa 9:24 | volk genodigd. Alzo at Saul met Samuel op dien dag. ~
1315 1Sa 9:25 | in de stad; en hij sprak met Saul op het dak. ~
1316 1Sa 10:6 | worden over u, en gij zult met hen profeteren; en gij zult
1317 1Sa 10:7 | vinden zal, want God zal met u zijn. ~
1318 1Sa 10:11 | dat hij, ziet, profeteerde met de profeten, zo zeide het
1319 1Sa 10:26 | en van het heir gingen met hem, welker hart God geroerd
1320 1Sa 11:1 | Nahas: Maak een verbond met ons, zo zullen wij u dienen. ~
1321 1Sa 11:2 | dezen zal ik een verbond met ulieden maken, dat ik u
1322 1Sa 11:15 | verheugde zich aldaar gans zeer, met al de mannen van Israel. ~
1323 1Sa 12:7 | nu, stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor het
1324 1Sa 12:20 | af, maar dient den HEERE met uw ganse hart. ~
1325 1Sa 12:24 | en dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet,
1326 1Sa 13:3 | hoorden. Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land,
1327 1Sa 14:7 | hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~
1328 1Sa 14:21 | Filistijnen, als eertijds, die met hen in het leger opgetogen
1329 1Sa 14:21 | dezen nu vervoegden zich ook met de Israelieten, die bij
1330 1Sa 14:26 | honigvloed; maar niemand raakte met zijn hand aan zijn mond,
1331 1Sa 14:32 | aarde; en het volk at ze met het bloed. ~
1332 1Sa 14:33 | zich aan den HEERE, etende met het bloed. En hij zeide:
1333 1Sa 14:34 | aan den HEERE, die etende met het bloed. Toen bracht al
1334 1Sa 14:34 | volk een iegelijk zijn os met zijn hand, des nachts, en
1335 1Sa 14:43 | weinig honigs geproefd, met het uiterste des stafs,
1336 1Sa 14:45 | want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste
1337 1Sa 15:6 | Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want
1338 1Sa 15:25 | toch mijn zonde, en keer met mij wederom, dat ik den
1339 1Sa 15:26 | Samuel zeide tot Saul: Ik zal met u niet wederkeren; omdat
1340 1Sa 15:30 | Israel; en keer wederom met mij, dat ik den HEERE, uw
1341 1Sa 16:1 | over Israel? Vul uw hoorn met olie, en ga heen; Ik zal
1342 1Sa 16:2 | een kalf van de runderen met u, en zeg: Ik ben gekomen,
1343 1Sa 16:4 | en zeiden: Is uw komst met vrede? ~
1344 1Sa 16:5 | 5 Hij dan zeide: Met vrede; ik ben gekomen om
1345 1Sa 16:5 | doen; heiligt u, en komt met mij ten offer; en hij heiligde
1346 1Sa 16:16 | geest Gods op u is, dat hij met zijn hand spele, dat het
1347 1Sa 16:16 | hand spele, dat het beter met u worde. ~
1348 1Sa 16:18 | schoon man, en de HEERE is met hem. ~
1349 1Sa 16:20 | 20 Toen nam Isai een ezel met brood, en een lederen zak
1350 1Sa 16:20 | brood, en een lederen zak met wijn, en een geitenbokje;
1351 1Sa 16:23 | de harp, en hij speelde met zijn hand; dat was voor
1352 1Sa 16:23 | verademing, en het werd beter met hem, en de boze geest week
1353 1Sa 17:19 | Israel waren bij het eikendal met de Filistijnen strijdende. ~
1354 1Sa 17:23 | 23 Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam
1355 1Sa 17:25 | dien man, die hem slaat, met groten rijkdom verrijken
1356 1Sa 17:32 | zal heengaan en hij zal met dezen Filistijn strijden. ~
1357 1Sa 17:33 | tot dezen Filistijn, om met hem te strijden; want gij
1358 1Sa 17:37 | Ga heen, en de HEERE zij met u!
1359 1Sa 17:38 | 38 En Saul kleedde David met zijn klederen, en zette
1360 1Sa 17:38 | zijn hoofd, en kleedde hem met een pantsier. ~
1361 1Sa 17:43 | hond, dat gij tot mij komt met stokken? En de Filistijn
1362 1Sa 17:45 | Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies,
1363 1Sa 17:45 | tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild;
1364 1Sa 17:45 | zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik kom
1365 1Sa 17:50 | overweldigde David den Filistijn met een slinger en met een steen;
1366 1Sa 17:50 | Filistijn met een slinger en met een steen; en hij versloeg
1367 1Sa 18:6 | al de steden van Israel, met gezang en reien, den koning
1368 1Sa 18:6 | den koning Saul tegemoet, met trommelen, met vreugde en
1369 1Sa 18:6 | tegemoet, met trommelen, met vreugde en met muziekinstrumenten. ~
1370 1Sa 18:6 | trommelen, met vreugde en met muziekinstrumenten. ~
1371 1Sa 18:10 | David speelde op snarenspel met zijn hand, als van dag tot
1372 1Sa 18:12 | David, want de HEERE was met hem, en Hij was van Saul
1373 1Sa 18:14 | zijn wegen; en de HEERE was met hem. ~
1374 1Sa 18:21 | Daarom zeide Saul tot David: Met de andere zult gij heden
1375 1Sa 18:22 | gebood zijn knechten: Spreekt met David in het heimelijke,
1376 1Sa 18:28 | en merkte, dat de HEERE met David was; en Michal, de
1377 1Sa 19:8 | Filistijnen, en hij sloeg hen met een groten slag, en zij
1378 1Sa 19:9 | David speelde op snarenspel met de hand; ~
1379 1Sa 19:10 | 10 Saul nu zocht met de spies David aan den wand
1380 1Sa 19:10 | aangezicht van Saul, die met de spies in den wand sloeg.
1381 1Sa 19:13 | hoofdpeluw, en dekte het met een kleed toe. ~
1382 1Sa 20:5 | nieuwe maan, dat ik zekerlijk met den koning zou aanzitten
1383 1Sa 20:8 | in een verbond des HEEREN met u gebracht; maar is er een
1384 1Sa 20:13 | heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk als Hij met mijn
1385 1Sa 20:13 | zij met u, gelijk als Hij met mijn vader geweest is. ~
1386 1Sa 20:16 | maakte Jonathan een verbond met het huis van David, zeggende:
1387 1Sa 20:17 | En Jonathan voer voort, met David te doen zweren, omdat
1388 1Sa 20:17 | liefhad; want hij had hem lief met de liefde zijner ziel. ~
1389 1Sa 20:41 | kusten elkander, en weenden met elkander, totdat het David
1390 1Sa 21:1 | gij alleen, en geen man met u? ~
1391 1Sa 22:8 | een verbond gemaakt heeft met den zoon van Isai; en niemand
1392 1Sa 22:17 | HEEREN, omdat hun hand ook met David is, en omdat zij geweten
1393 1Sa 22:19 | de stad dezer priesters, met de scherpte des zwaards,
1394 1Sa 22:19 | en de schapen, sloeg hij met de scherpte des zwaards. ~
1395 1Sa 22:23 | ziel zoeken; maar gij zult met mij in bewaring zijn. ~ ~
1396 1Sa 23:6 | naar Kehila, dat hij afkwam met den efod in zijn hand. ~
1397 1Sa 23:7 | besloten, komende in een stad met poorten en grendelen. ~
1398 1Sa 23:23 | komt dan weder tot mij met vast bescheid, zo zal ik
1399 1Sa 23:23 | vast bescheid, zo zal ik met ulieden gaan; en het zal
1400 1Sa 24:8 | David scheidde zijn mannen met woorden, en liet hun niet
1401 1Sa 24:9 | zich om, en David boog zich met het aangezicht ter aarde
1402 1Sa 25:15 | gemist al de dagen, die wij met hen verkeerd hebben, toen
1403 1Sa 25:26 | verhinderd heeft van te komen met bloedstorting, dat uw hand
1404 1Sa 25:33 | geweerd hebt, van te komen met bloedstorting, dat mijn
1405 1Sa 25:35 | hij zeide tot haar: Trek met vrede op naar uw huis; zie,
1406 1Sa 25:39 | David zond heen, en liet met Abigail spreken, dat hij
1407 1Sa 25:41 | stond zij op, en neigde zich met het aangezicht ter aarde,
1408 1Sa 25:42 | en zij reed op een ezel, met haar vijf jonge maagden,
1409 1Sa 26:2 | naar de woestijn Zif, en met hem drie duizend man, uitgelezenen
1410 1Sa 26:5 | de plaats, waar Saul lag, met Abner, den zoon van Ner,
1411 1Sa 26:6 | Joab, zeggende: Wie zal met mij tot Saul in het leger
1412 1Sa 26:6 | Toen zeide Abisai: Ik zal met u afgaan. ~
1413 1Sa 26:8 | besloten; laat mij toch hem nu met de spies op eenmaal ter
1414 1Sa 27:3 | zijn mannen, een iegelijk met zijn huis; David met zijn
1415 1Sa 27:3 | iegelijk met zijn huis; David met zijn beide vrouwen, Ahinoam,
1416 1Sa 27:8 | 8 David nu toog op met zijn mannen, en zij overvielen
1417 1Sa 28:1 | zekerlijk weten, dat gij met mij in het leger zult uittrekken,
1418 1Sa 28:8 | ging heen, en twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts
1419 1Sa 28:12 | Samuel zag, zo riep zij met luider stem, en de vrouw
1420 1Sa 28:14 | een oud man op, en hij is met een mantel bekleed. Toen
1421 1Sa 28:14 | was, zo neigde hij zich met het aangezicht ter aarde,
1422 1Sa 28:19 | de HEERE zal ook Israel met u in de hand der Filistijnen
1423 1Sa 29:2 | Filistijnen togen daarheen met honderden, en met duizenden;
1424 1Sa 29:2 | daarheen met honderden, en met duizenden; doch David met
1425 1Sa 29:2 | met duizenden; doch David met zijn mannen togen met Achis
1426 1Sa 29:2 | David met zijn mannen togen met Achis in den achtertocht. ~
1427 1Sa 29:4 | besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke in den strijd,
1428 1Sa 29:4 | aangenaam maken? Is het niet met de hoofden dezer mannen? ~
1429 1Sa 29:6 | uw uitgang en uw ingang met mij in het leger is goed
1430 1Sa 29:9 | hebben gezegd: Laat hem met ons in dezen strijd niet
1431 1Sa 29:10 | maak u morgen vroeg op met de knechten uws heren, die
1432 1Sa 29:10 | knechten uws heren, die met u gekomen zijn; en als gijlieden
1433 1Sa 30:1 | Ziklag geslagen, en dezelve met vuur verbrand hadden; ~
1434 1Sa 30:3 | de stad, en ziet, zij was met vuur verbrand; en hun vrouwen,
1435 1Sa 30:14 | Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur verbrand. ~
1436 1Sa 30:22 | man onder de mannen, die met David getogen waren, en
1437 1Sa 30:22 | en zij zeiden: Omdat zij met ons niet getogen zijn, zullen
1438 1Sa 30:23 | niet doen, mijn broeders, met hetgeen ons de HEERE gegeven
1439 1Sa 31:3 | Saul; en de mannen, die met den boog schieten, troffen
1440 1Sa 31:4 | komen, en mij doorsteken, en met mij den spot drijven. Maar
1441 1Sa 31:5 | in zijn zwaard en stierf met hem. ~
1442 2Sa 1:11 | desgelijks ook al de mannen, die met hem waren. ~
1443 2Sa 1:21 | niet gezalfd ware geweest met olie.
1444 2Sa 1:24 | over Saul; die u kleedde met scharlaken, met weelde;
1445 2Sa 1:24 | kleedde met scharlaken, met weelde; die u sieraad van
1446 2Sa 2:3 | hem waren, een iegelijk met zijn huisgezin; en zij woonden
1447 2Sa 2:12 | Abner, de zoon van Ner, uit, met de knechten van Isboseth,
1448 2Sa 2:23 | wijken. Zo sloeg hem Abner met het achterste van de spies
1449 2Sa 2:28 | 28 Toen blies Joab met de bazuin; en al het volk
1450 2Sa 3:12 | wijders: Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal
1451 2Sa 3:12 | mij, en zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot
1452 2Sa 3:13 | Wel, ik zal een verbond met u maken; doch een ding begeer
1453 2Sa 3:14 | huisvrouw Michal, die ik mij met honderd voorhuiden der Filistijnen
1454 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar, al gaande en wenende
1455 2Sa 3:17 | 17 Abner nu had woorden met de oudsten van Israel, zeggende:
1456 2Sa 3:20 | Hebron, en twintig mannen met hem. En David maakte Abner,
1457 2Sa 3:20 | Abner, en den mannen, die met hem waren, een maaltijd. ~
1458 2Sa 3:21 | koning, dat zij een verbond met u maken, en gij regeert
1459 2Sa 3:22 | van een bende, en brachten met zich een groten roof. Abner
1460 2Sa 3:23 | Joab en het ganse heir, dat met hem was, aankwamen, zo gaven
1461 2Sa 3:27 | der poort, om in de stilte met hem te spreken; en hij sloeg
1462 2Sa 5:3 | David maakte een verbond met hen te Hebron, voor het
1463 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem,
1464 2Sa 5:10 | God der heirscharen, was met hem. ~
1465 2Sa 6:2 | maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem
1466 2Sa 6:4 | Abinadab, dat op den heuvel is, met de ark Gods, wegvoerden,
1467 2Sa 6:5 | het aangezicht des HEEREN, met allerlei snarenspel van
1468 2Sa 6:5 | snarenspel van dennenhout, als met harpen, en met luiten, en
1469 2Sa 6:5 | dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen,
1470 2Sa 6:5 | harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen,
1471 2Sa 6:5 | luiten, en met trommelen, ook met schellen, en met cimbalen. ~
1472 2Sa 6:5 | trommelen, ook met schellen, en met cimbalen. ~
1473 2Sa 6:12 | opwaarts in de stad Davids, met vreugde. ~
1474 2Sa 6:14 | 14 En David huppelde met alle macht voor het aangezicht
1475 2Sa 6:14 | HEEREN; en David was omgord met een linnen lijfrok. ~
1476 2Sa 6:15 | Israels de ark des HEEREN op, met gejuich en met geluid der
1477 2Sa 6:15 | HEEREN op, met gejuich en met geluid der bazuinen. ~
1478 2Sa 6:22 | nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan
1479 2Sa 6:22 | waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt
1480 2Sa 7:3 | hart is, want de HEERE is met u. ~
1481 2Sa 7:7 | 7 Overal, waar Ik met al de kinderen Israels heb
1482 2Sa 7:7 | wel een woord gesproken met een der stammen Israels,
1483 2Sa 7:9 | 9 En Ik ben met u geweest, overal, waar
1484 2Sa 7:12 | zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen
1485 2Sa 7:14 | hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen
1486 2Sa 7:14 | hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen
1487 2Sa 7:22 | Gij, naar alles, wat wij met onze oren gehoord hebben. ~
1488 2Sa 7:29 | hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van
1489 2Sa 8:2 | de Moabieten, en mat hen met een snoer, doende hen ter
1490 2Sa 8:2 | nederliggen; en hij mat met twee snoeren om te doden,
1491 2Sa 8:2 | snoeren om te doden, en met een vol snoer om in het
1492 2Sa 8:11 | ook den HEERE heiligde, met het zilver en het goud,
1493 2Sa 8:18 | Benaja, zoon van Jojada, met de Krethi en de Plethi;
1494 2Sa 10:7 | heen, en het ganse heir met de helden. ~
1495 2Sa 10:17 | tegen David aan, en streden met hem. ~
1496 2Sa 10:19 | waren, maakten zij vrede met Israel, en dienden hen;
1497 2Sa 11:1 | 1 En het geschiedde met de wederkomst van het jaar,
1498 2Sa 11:1 | David Joab, en zijn knechten met hem, en gans Israel henenzond,
1499 2Sa 11:9 | deur van des konings huis, met al de knechten zijns heren;
1500 2Sa 11:13 | te leggen op zijn leger, met zijns heren knechten, maar
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5303 |