Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
jonathans 7
jong 39
jonge 154
jongeling 72
jongelingen 80
jongelingschap 2
jongeloos 2
Frequency    [«  »]
72 geloven
72 geopenbaard
72 hebron
72 jongeling
72 schande
72 zestig
71 buik

Bijbel

IntraText - Concordances

jongeling

   Book Chapter: Verse
1 Gen 4:23 | dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile! ~ 2 Gen 31:19 | 19 En de jongeling vertoogde niet, deze zaak 3 Gen 34:2 | broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, 4 Gen 34:30 | broederen, en zeide: De jongeling is er niet; en ik, waar 5 Gen 37:12 | was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste 6 Gen 38:22 | Zondigt niet aan dezen jongeling! maar gij hoordet niet; 7 Gen 39:8 | Israel, zijn vader: Zend den jongeling met mij, zo zullen wij ons 8 Gen 40:20 | een ouden vader, en een jongeling des ouderdoms, den kleinsten, 9 Gen 40:22 | zeiden tot mijn heer: Die jongeling zal zijn vader niet kunnen 10 Gen 40:30 | mijn vader, kome, en de jongeling is niet bij ons (alzo zijn 11 Gen 40:31 | geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er niet is, dat hij sterven 12 Gen 40:32 | uw knecht is voor dezen jongeling borg bij mijn vader, zeggende: 13 Gen 40:33 | toch uw knecht voor dezen jongeling slaaf van mijn heer blijven, 14 Gen 40:33 | heer blijven, en laat den jongeling met zijn broederen optrekken! ~ 15 Gen 40:34 | tot mijn vader, indien de jongeling niet met mij was, opdat 16 Exo 34:11 | Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, week niet uit het midden 17 Deu 32:25 | de verschrikking; ook den jongeling, ook de jonge dochter, het 18 Ric 7:20 | Sta op, dood hen; maar de jongeling trok zijn zwaard niet uit, 19 Ric 7:20 | vreesde, dewijl hij nog een jongeling was. ~ 20 Ric 16:7 | 7 Nu was er een jongeling van Bethlehem-Juda, van 21 Ric 16:11 | dien man te blijven; en de jongeling was hem als een van zijn 22 Ric 17:3 | kenden zij de stem van den jongeling, den Leviet; en zij weken 23 Ric 17:15 | kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet, ten huize van 24 1Sa 1:27 | 27 Ik bad om deze jongeling, en de HEERE heeft mij mijn 25 1Sa 2:11 | Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor 26 1Sa 2:18 | aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. ~ 27 1Sa 2:21 | en twee dochters; en de jongeling Samuel werd groot bij den 28 1Sa 2:26 | 26 En de jongeling Samuel nam toe, en werd 29 1Sa 3:1 | 1 En de jongeling Samuel diende den HEERE 30 1Sa 3:8 | verstond Eli, dat de HEERE den jongeling riep. ~ 31 1Sa 17:33 | strijden; want gij zijt een jongeling, en hij is een krijgsman 32 1Sa 17:42 | hij hem; want hij was een jongeling, roodachtig, mitsgaders 33 1Sa 17:55 | krijgsoverste: Wiens zoon is deze jongeling, Abner? En Abner zeide: 34 1Sa 17:56 | gij het, wiens zoon deze jongeling is. ~ 35 1Sa 17:58 | hem: Wiens zoon zijt gij, jongeling? En David zeide: Ik ben 36 1Sa 25:14 | 14 Doch een jongeling uit de jongelingen boodschapte 37 2Sa 14:21 | gedaan; zo ga henen, haal den jongeling Absalom weder. ~ 38 2Sa 18:5 | Handelt mij zachtkens met den jongeling, met Absalom. En al het 39 2Sa 18:12 | u, wie gij zijt, van den jongeling, van Absalom. ~ 40 2Sa 18:29 | koning: Is het wel met den jongeling, met Absalom? En Ahimaaz 41 2Sa 18:32 | Cuschi: Is het wel met den jongeling, met Absalom? En Cuschi 42 2Sa 18:32 | opstaan, moeten worden als die jongeling. ~ 43 1Kon 3:7 | David; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan 44 1Kon 11:28| held. Toen Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam 45 1Kon 14:17| huis kwam, zo stierf de jongeling. ~ 46 2Kon 9:4 | 4 Zo ging de jongeling, die jongeling van den profeet, 47 2Kon 9:4 | Zo ging de jongeling, die jongeling van den profeet, naar Ramoth 48 1Kro 12:28| 28 En Zadok was een jongeling, een kloek held; en uit 49 1Kro 23:5 | Mijn zoon Salomo is een jongeling en teder; en het huis, dat 50 1Kro 30:1 | Salomo alleen verkoren, een jongeling en teder; dit werk daarentegen 51 2Kro 34:3 | regering, toen hij nog een jongeling was, begon hij den God zijns 52 Psa 119:9 | 9  Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? 53 Spre 1:4 | kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap en bedachtzaamheid. ~ 54 Spre 7:7 | gezellen een verstandelozen jongeling; ~ 55 Pred 4:13| Beter is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning, 56 Pred 4:15| wandelen onder de zon, met de jongeling, den tweede, die in diens 57 Pred 11:9 | 9      Verblijd u, o jongeling! in uw jeugd, en laat uw 58 Jes 3:5 | iegelijk tegen zijn naaste; de jongeling zal stout zijn tegen den 59 Jes 63:5 | 5      Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo 60 Jes 66:20 | zal vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren 61 Jer 15:8 | de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; 62 Jer 51:22 | Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw. ~ 63 Zac 2:4 | hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem 64 Matt 19:20| 20 De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen 65 Matt 19:22| 22 Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij 66 Mark 14:51| 51 En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een 67 Mark 16:5 | ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling, zittende ter rechter zijde, 68 Luk 7:14 | stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! ~ 69 Hand 14:9 | 9 En een zeker jongeling, met name Eutychus, zat 70 Hand 17:17| honderd, en zeide: Leid dezen jongeling heen tot den overste; want 71 Hand 17:18| en begeerd, dat ik dezen jongeling tot u zou brengen, die u 72 Hand 17:22| De overste dan liet den jongeling gaan, hem gebiedende: Zeg


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License