Book Chapter: Verse
1 Gen 19:17 | 17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech,
2 Gen 23:88 | 21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid
3 Gen 38:21 | toen hij ons om genade bad; maar wij hoorden niet!
4 Exo 8:30 | Mozes uit van Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE. ~
5 Exo 10:18 | hij ging uit van Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE. ~
6 Num 11:2 | volk tot Mozes; en Mozes bad tot den HEERE; en het vuur
7 Num 21:7 | slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk. ~
8 Deu 3:23 | 23 Ook bad ik den HEERE om genade,
9 Deu 9:20 | hem te verdelgen; doch ik bad ook ter zelver tijd voor
10 Deu 9:26 | 26 En ik bad tot den HEERE, en zeide:
11 1Sa 1:10 | bitterlijk bedroefd zijnde, zo bad zij tot den HEERE, en zij
12 1Sa 1:27 | 27 Ik bad om deze jongeling, en de
13 1Sa 1:28 | den HEERE gebeden. En hij bad aldaar den HEERE aan. ~ ~ ~
14 1Sa 2:1 | 1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart
15 1Sa 8:6 | ons te richten. En Samuel bad den HEERE aan. ~
16 2Sa 12:20 | het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in
17 1Kon 13:6 | weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht
18 1Kon 19:4 | onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve,
19 2Kon 4:33| voor hen beiden toe, en bad tot den HEERE. ~
20 2Kon 6:17| 17 En Elisa bad, en zeide: HEERE, open toch
21 2Kon 6:18| zij nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot den HEERE, en
22 2Kon 14:4 | 4 Doch Joahaz bad des HEEREN aangezicht ernstelijk
23 2Kon 21:15| 15 En Hizkia bad voor het aangezicht des
24 2Kon 22:2 | om naar den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende: ~
25 2Kro 30:18| geschreven is. Doch Jehizkia bad voor hen, zeggende: De HEERE,
26 2Kro 32:24| tot stervens toe, en hij bad tot den HEERE, Die sprak
27 2Kro 33:12| En als hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des HEEREN,
28 2Kro 33:13| 13 En bad Hem; en Hij liet Zich van
29 Ezra 10:1 | 1 Als Ezra alzo bad, en als hij deze belijdenis
30 Neh 2:4 | Wat verzoekt gij nu? Toen bad ik tot God van den hemel. ~
31 Jes 37:15 | 15 En Hizkia bad tot den HEERE, zeggende: ~
32 Jes 38:2 | om naar den wand, en hij bad tot den HEERE. ~
33 Jer 32:16 | van Nerija, gegeven had, bad ik tot den HEERE, zeggende: ~
34 Dan 6:11 | zijn knieen, en hij bad, en deed belijdenis voor
35 Dan 9:4 | 4 Ik bad dan tot den HEERE, mijn
36 Dan 9:20 | Als ik nog sprak, en bad, en beleed mijn zonde, en
37 Jona 2:1 | 1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God,
38 Jona 4:2 | 2 En hij bad tot den HEERE, en zeide:
39 Matt 18:29| nedervallende aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Wees lankmoedig
40 Matt 26:42| tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader!
41 Matt 26:44| ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende
42 Mark 1:35| in een woeste plaats, en bad aldaar. ~
43 Mark 5:10| 10 En hij bad Hem zeer, dat Hij hen buiten
44 Mark 5:18| als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die bezeten
45 Mark 5:23| 23 En bad Hem zeer, zeggende: Mijn
46 Mark 7:26| uit Syro-Fenicie; en zij bad Hem, dat Hij den duivel
47 Mark 14:35| viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat
48 Mark 14:39| wederom heengegaan zijnde, bad Hij, sprekende dezelfde
49 Luk 3:21 | Jezus ook gedoopt was, en bad, dat de hemel geopend werd; ~
50 Luk 5:3 | hetwelk van Simon was, en bad hem, dat hij een weinig
51 Luk 5:12 | hij op het aangezicht, en bad Hem, zeggende: Heere! zo
52 Luk 5:16 | vertrok in de woestijnen, en bad aldaar. ~
53 Luk 7:36 | 36 En een der Farizeen bad Hem, dat Hij met hem ate;
54 Luk 8:38 | duivelen uitgevaren waren, bad Hem, dat hij mocht bij Hem
55 Luk 8:41 | de voeten van Jezus, en bad Hem, dat Hij in zijn huis
56 Luk 9:29 | 29 En als Hij bad, werd de gedaante Zijns
57 Luk 11:37 | 37 Als Hij nu dit sprak, bad Hem een zeker Farizeer,
58 Luk 15:28 | ging dan zijn vader uit, en bad hem. ~
59 Luk 18:11 | 11 De Farizeer, staande, bad dit bij zichzelven: O God!
60 Luk 22:41 | steenworp; en knielde neder en bad, ~
61 Luk 22:44 | in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En zijn
62 Joha 4:47| Galilea kwam, ging tot Hem, en bad Hem, dat Hij afkwame, en
63 Joha 19:38| om de vreze der Joden), bad Pilatus, dat hij mocht het
64 Hand 3:3 | den tempel zouden ingaan, bad, dat hij een aalmoes mocht
65 Hand 5:30| toe, en ter negende ure bad ik in mijn huis. ~
66 Hand 10:9 | Macedonisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in Macedonie,
67 Hand 10:15| gedoopt was, en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien
68 Hand 16:17| wedergekeerd was, en in den tempel bad, dat ik in een vertrekking
69 Efez 5:26| gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; ~
70 Tit 3:5 | barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing
71 Jako 5:17| bewegingen als wij; en hij bad een gebed, dat het niet
72 Jako 5:18| 18 En hij bad wederom, en de hemel gaf
|