Book Chapter: Verse
1 Gen 3:17 | en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij
2 Gen 18:21 | Ik deze stad niet omkere waarvan gij gesproken hebt. ~
3 Gen 22:16 | Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had voor de
4 Gen 39:27 | met uw vader, den oude, waarvan gij zeidet? Leeft hij nog? ~
5 Gen 39:29 | dit uw kleinste broeder, waarvan gij tot mij zeidet? Daarna
6 Exo 32:13 | hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan
7 Exo 33:13 | hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, zal Ik aan
8 Lev 5:1 | heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat
9 Lev 22:5 | enig kruipend gedierte, waarvan hij onrein is, of een mens,
10 Lev 22:5 | onrein is, of een mens, waarvan hij onrein is, naar al zijn
11 Lev 26:9 | indien het een beest is, waarvan men den HEERE offerande
12 Num 14:31 | 31 En uw kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten
13 Num 34:17 | hij hem met een handsteen, waarvan met zoude kunnen sterven,
14 Num 34:18 | een houten handinstrument, waarvan men zoude kunnen sterven,
15 Num 34:23 | onvoorziens met enigen steen, waarvan men zoude kunnen sterven,
16 Deu 1:39 | 39 En uw kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen tot
17 Deu 9:28 | kon brengen in het land, waarvan Hij hun gesproken had, en
18 Deu 28:27 | schurft, en met krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen
19 Deu 28:35 | knieen en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen
20 Deu 28:68 | in schepen, door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult
21 Joz 14:12 | geef mij dit gebergte, waarvan de HEERE te dien dage gesproken
22 Joz 20:2 | voor ulieden de vrijsteden, waarvan Ik met ulieden gesproken
23 Ric 19:31 | andere malen, op de straten, waarvan de een opgaat naar het huis
24 1Sa 9:23 | hetwelk Ik u gegeven heb, waarvan ik tot u zeide: Zet het
25 1Sa 10:16 | de zaak des koninkrijks, waarvan Samuel gezegd had, gaf hij
26 1Sa 20:23 | 23 En aangaande de zaak, waarvan ik en gij gesproken hebben,
27 2Sa 6:22 | en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve
28 2Sa 11:16 | Uria stelde aan de plaats, waarvan hij wist, dat aldaar strijdbare
29 1Kon 11:2 | 2 Van die volken, waarvan de HEERE gezegd had tot
30 1Kon 13:3 | Dit is dat wonderteken, waarvan de HEERE gesproken heeft;
31 1Kon 13:22| water gedronken ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had:
32 2Kon 6:10| Israel henen aan die plaats, waarvan hem de man Gods gezegd en
33 2Kon 6:27| De HEERE helpt u niet; waarvan zou ik u helpen? Van den
34 2Kon 19:12| hadden de drekgoden gediend, waarvan de HEERE tot hen gezegd
35 2Kon 23:4 | in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: te
36 2Kon 23:7 | gemaakt had, in het huis waarvan de HEERE gezegd had tot
37 2Kon 25:27| verkoren heb, en het huis, waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam
38 2Kro 24:14| Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het
39 Ezra 4:12| rebelle en die boze stad, waarvan zij de muren voltrekken,
40 Neh 9:23 | hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hadt
41 Psa 132:11 | David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende:
42 Pred 1:10| 10 Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet
43 Jes 49:20 | Nog zullen de kinderen, waarvan gij beroofd waart, zeggen
44 Jer 32:43 | gekocht worden in dit land, waarvan gij zegt: Het is woest,
45 Jer 33:10 | de HEERE: In deze plaats (waarvan gij zegt: Zij is woest,
46 Klaa 1:10| in haar heiligdom gingen, waarvan Gij geboden hadt, dat
47 Dan 1:18 | Ten einde nu der dagen, waarvan de koning gezegd had, dat
48 Hos 2:11 | wijnstok en haar vijgeboom, waarvan zij zegt: Deze zijn mij
49 Hos 13:2 | altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen:
50 Matt 24:15| gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniel,
51 Mark 9:33| zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander
52 Mark 12:5 | doodden zij; en vele anderen, waarvan zij sommigen sloegen, en
53 Mark 13:14| gruwel der verwoesting, waarvan door den profeet Daniel
54 Luk 1:4 | de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt. ~
55 Hand 1:25| bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat
56 Hand 2:32| Jezus heeft God opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn. ~
57 Hand 3:15| opgewekt heeft uit de doden; waarvan wij getuigen zijn. ~
58 Hand 7:39| 39 En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd
59 Hand 15:24| er niets is aan hetgeen, waarvan zij, aangaande u, bericht
60 Hand 18:8 | kunnen verstaan al hetgeen, waarvan wij hem beschuldigen. ~
61 Hand 18:13| zij kunnen niet bewijzen, waarvan zij mij nu beschuldigen. ~
62 Hand 19:11| er niets is van hetgeen, waarvan dezen mij beschuldigen,
63 Hand 19:18| zaak hebben voorgebracht, waarvan ik vermoedde; ~
64 1Kor 7:1 | Aangaande nu de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt:
65 Efez 2:20| der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste
66 Efez 3:7 | 7 Waarvan ik een dienaar geworden
67 2Tim 3:14| hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is,
68 Heb 8:1 | hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is, dat wij
69 1Pet 3:21| 21 Waarvan het tegenbeeld, de doop,
70 Open 2:5 | 5 Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt, en
|