Book Chapter: Verse
1 Gen 27:46 | en zij noemde zijn naam Gad. ~
2 Gen 32:26 | Zilpa, Lea's dienstmaagd: Gad en Aser. Deze zijn de zonen
3 Gen 42:16 | 16 En de zonen van Gad: Zifjon en Haggi, Schuni
4 Gen 45:19 | 19 Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen;
5 Exo 1:4 | 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. ~
6 Num 1:14 | 14 Van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuel. ~
7 Num 1:24 | 24 Van de zonen van Gad, hun geboorten, naar hun
8 Num 1:25 | getelden van den stam van Gad vijf en veertig duizend
9 Num 2:14 | 14 Daartoe de stam van Gad; en Eljasaf, de zoon van
10 Num 2:14 | de overste der zonen van Gad zijn. ~
11 Num 7:42 | overste der kinderen van Gad, Eljasaf, den zoon van Dehuel. ~
12 Num 10:20 | den stam der kinderen van Gad was Eljasaf, de zoon van
13 Num 13:15 | 15 Van de stam van Gad, Guel, de zoon van Machi. ~
14 Num 26:15 | 15 De zonen van Gad, naar hun geslachten: van
15 Num 26:18 | geslachten der zonen van Gad, naar hun getelden: veertig
16 Num 31:55 | Zo kwamen de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben,
17 Num 31:59 | zeide tot de kinderen van Gad en tot de kinderen van Ruben:
18 Num 31:78 | spraken de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben
19 Num 31:82 | Indien de kinderen van Gad, en de kinderen van Ruben,
20 Num 31:84 | 31 En de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben
21 Num 31:86 | hunlieden, den kinderen van Gad, en de kinderen van Ruben,
22 Num 31:87 | 34 En de kinderen van Gad bouwden Dibon, en Ataroth,
23 Deu 27:13 | op den berg Ebal: Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en
24 Deu 33:20 | 20 En van Gad zeide hij: Gezegend zij,
25 Deu 33:20 | hij: Gezegend zij, die aan Gad ruimte maakt! hij woont
26 Joz 4:12 | Ruben, en de kinderen van Gad, mitsgaders de halve stam
27 Joz 13:24 | 24 En aan den stam van Gad, aan de kinderen van Gad,
28 Joz 13:24 | Gad, aan de kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen,
29 Joz 13:28 | erfdeel der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen:
30 Joz 18:7 | des HEEREN is hun erfdeel. Gad nu, en Ruben, en de halve
31 Joz 20:8 | Gilead, van denstam van Gad; en Golan in Bazan, van
32 Joz 21:7 | Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam van Zebulon,
33 Joz 22:11 | 38 Van den stam van Gad nu, de vrijstad des doodslagers,
34 Joz 23:9 | Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse
35 Joz 23:10 | Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse
36 Joz 23:11 | Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse
37 Joz 23:13 | en aan de kinderen van Gad, en aan den halven stam
38 Joz 23:15 | en tot de kinderen van Gad, en tot den halven stam
39 Joz 23:21 | Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse,
40 Joz 23:25 | Ruben, en gij, kinderen van Gad! gij hebt geen deel aan
41 Joz 23:30 | Ruben, en de kinderen van Gad, en de kinderen van Manasse
42 Joz 23:31 | en tot de kinderen van Gad, en tot de kinderen van
43 Joz 23:32 | en van de kinderen van Gad, uit het land Gilead, naar
44 Joz 23:33 | Ruben en de kinderen van Gad woonden. ~
45 Joz 23:34 | Ruben en de kinderen van Gad noemden dat altaar: Dat
46 1Sa 13:7 | Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul nog
47 1Sa 22:5 | 5 Doch de profeet Gad zeide tot David: Blijf in
48 2Sa 24:5 | midden is van de beek van Gad, en aan Jaezer. ~
49 2Sa 24:11 | des HEEREN tot den profeet Gad, Davids ziener, zeggende: ~
50 2Sa 24:13 | 13 Zo kwam Gad tot David, en maakte het
51 2Sa 24:14 | 14 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat
52 2Sa 24:18 | 18 En Gad kwam tot David op dienzelfden
53 2Sa 24:19 | David op naar het woord van Gad, gelijk als de HEERE geboden
54 1Kro 2:2 | Jozef en Benjamin, Nafthali, Gad en Aser. ~
55 1Kro 5:11| 11 De kinderen van Gad nu woonden tegen hen over,
56 1Kro 6:63| Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam van Zebulon,
57 1Kro 6:80| 80 En van den stam van Gad: Ramoth in Gilead, en haar
58 1Kro 12:14| waren van de kinderen van Gad, hoofden des heirs; een
59 1Kro 22:9 | 9 De HEERE nu sprak tot Gad, den ziener van David, zeggende: ~
60 1Kro 22:11| 11 En Gad kwam tot David, en zeide
61 1Kro 22:13| 13 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat
62 1Kro 22:18| de engel des HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou,
63 1Kro 22:19| David op naar het woord van Gad, dat hij in den Naam des
64 1Kro 30:29| in de geschiedenissen van Gad, den ziener; ~
65 2Kro 29:25| gebod van David, en van Gad, den ziener des konings,
66 Jer 49:1 | dan Malcham erfgenaam van Gad, en waarom woont zijn
67 Eze 48:27 | tot den westerhoek toe, Gad een. ~
68 Eze 48:28 | Aan de landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek zuidwaarts,
69 Eze 48:34 | poorten drie: een poort van Gad, een poort van Aser, een
70 Open 7:5 | verzegeld; uit het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld; ~
|