Book Chapter: Verse
1 Gen 23:50 | 50 Toen antwoordde Laban en
2 Gen 28:50 | 50 Zo gij mijn dochteren beledigt,
3 Gen 37:50 | 50 En Jozef werden twee zonen
4 Gen 46 | 50 ~
5 Exo 12:50 | 50 En alle kinderen Israels
6 Lev 13:50 | 50 En de priester zal de plaag
7 Lev 14:50 | 50 En hij zal den enen vogel
8 Lev 24:50 | 50 En hij zal met zijn koper
9 Num 1:50 | 50 Maar gij, stel de Levieten
10 Num 3:50 | 50 Van de eerstgeborenen van
11 Num 7:50 | 50 Een reukschaal van tien
12 Num 16:50 | 50 En Aaron keerde weder tot
13 Num 26:50 | 50 Dat zijn de geslachten van
14 Num 31:50 | 50 Daarom hebben wij een offerande
15 Num 32:50 | 50 En de HEERE sprak tot Mozes,
16 Deu 28:50 | 50 Een volk, stijf van aangezicht,
17 Deu 32:50 | 50 En sterf op dien berg, waarheen
18 Joz 15:50 | 50 En Anab, en Estemo, en Anim, ~
19 Joz 19:50 | 50 Naar den mond des HEEREN
20 Ric 8:50 | 50 Voorts toog Abimelech naar
21 1Sa 14:50 | 50 En de naam van Sauls huisvrouw
22 1Sa 17:50 | 50 Alzo overweldigde David
23 2Sa 22:50 | 50 Daarom zal ik U, o HEERE,
24 1Kon 1:50| 50 Doch Adonia vreesde voor
25 1Kon 7:50| 50 Mitsgaders de schalen, en
26 1Kon 8:50| 50 En vergeef aan Uw volk,
27 1Kon 22:50| 50 Toen zeide Ahazia, de zoon
28 1Kro 1:50| 50 Als Baal-Hanan stierf, zo
29 1Kro 2:50| 50 Dit waren de kinderen van
30 1Kro 6:50| 50 Dit nu zijn de kinderen
31 Ezra 2:50| 50 De kinderen van Asna, de
32 Neh 7:50 | 50 De kinderen van Reaja, de
33 Psa 18:50 | 50 Daarom zal ik U, o HEERE!
34 Psa 50 | 50 ~
35 Psa 78:50 | 50 Hij woog een pad voor Zijn
36 Psa 89:50 | 50 HEERE! waar zijn Uw vorige
37 Psa 119:50 | 50 Dit is mijn troost in mijn
38 Jes 50 | 50 ~
39 Jer 50 | 50 ~
40 Jer 51:50 | 50 Gij ontkomenen van
41 Klaa 1:94| 50 Ain. Totdat het de
42 Eze 16:50 | 50 En zij verhieven zich,
43 Matt 12:50| 50 Want zo wie den wil Mijns
44 Matt 13:50| 50 En zullen dezelve in den
45 Matt 24:50| 50 Zo zal de heer van dezen
46 Matt 26:50| 50 Maar Jezus zeide tot hem:
47 Matt 27:50| 50 En Jezus, wederom met een
48 Mark 6:50| 50 Want zij zagen Hem allen,
49 Mark 9:50| 50 Het zout is goed; maar indien
50 Mark 10:50| 50 En hij, zijn mantel afgeworpen
51 Mark 14:50| 50 En zij, Hem verlatende,
52 Luk 1:50 | 50 En Zijn barmhartigheid is
53 Luk 2:50 | 50 En zij verstonden het woord
54 Luk 7:50 | 50 Maar Hij zeide tot de vrouw:
55 Luk 8:50 | 50 Maar Jezus, dat horende,
56 Luk 9:50 | 50 En Jezus zeide tot hem:
57 Luk 11:50 | 50 Opdat van dit geslacht afgeeist
58 Luk 12:50 | 50 Maar Ik moet met een doop
59 Luk 22:50 | 50 En een uit hen sloeg den
60 Luk 23:50 | 50 En zie, een man, met name
61 Luk 24:50 | 50 En Hij leidde hen buiten
62 Joha 1:50| 50 Nathanael antwoordde en
63 Joha 4:50| 50 Jezus zeide tot hem: Ga
64 Joha 6:50| 50 Dit is het Brood, dat uit
65 Joha 7:50| 50 Nicodemus zeide tot hen,
66 Joha 8:50| 50 Doch Ik zoek Mijn eer niet;
67 Joha 11:50| 50 En gij overlegt niet, dat
68 Joha 12:50| 50 En Ik weet, dat Zijn gebod
69 Hand 7:50| 50 Maar de Joden maakten op
70 1Kor 15:50| 50 Doch dit zeg ik, broeders,
|