1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5157
Book Chapter: Verse
2001 1Kon 18:34 | het op het brandoffer en op het hout. En hij zeide:
2002 1Kon 18:38 | stof, ja, lekte dat water op, hetwelk in de groeve was. ~
2003 1Kon 18:39 | volk dat zag, zo vielen zij op hun aangezichten, en zeiden:
2004 1Kon 18:41 | zeide Elia tot Achab: Trek op, eet en drink; want er is
2005 1Kon 18:42 | 42 Alzo toog Achab op, om te eten en te drinken;
2006 1Kon 18:42 | drinken; maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel,
2007 1Kon 18:43 | zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee.
2008 1Kon 18:43 | naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: Er
2009 1Kon 18:44 | 44 En het geschiedde op de zevende maal, dat hij
2010 1Kon 18:44 | als eens mans hand, gaat op van de zee. En hij zeide:
2011 1Kon 18:44 | de zee. En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span aan,
2012 1Kon 19:3 | dat zag, maakte hij zich op, en ging heen, om zijns
2013 1Kon 19:5 | aan, en zeide tot hem: Sta op, eet; ~
2014 1Kon 19:6 | hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een
2015 1Kon 19:7 | roerde hem aan, en zeide: Sta op, eet, want de weg zou te
2016 1Kon 19:8 | 8 Zo stond hij op, en at, en dronk; en hij
2017 1Kon 19:11 | Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg, voor het aangezicht
2018 1Kon 19:15 | tot hem: Ga, keer weder op uwen weg, naar de woestijn
2019 1Kon 19:19 | hem, en wierp zijn mantel op hem. ~
2020 1Kon 19:21 | zij aten. Daarna stond hij op, en volgde Elia na, en diende
2021 1Kon 20:1 | en wagenen; en hij toog op, en belegerde Samaria en
2022 1Kon 20:16 | 16 En zij togen uit op den middag. Benhadad nu
2023 1Kon 20:20 | koning van Syrie, ontkwam op een paard, met enige ruiteren. ~
2024 1Kon 20:23 | zeker, laat ons tegen hen op het effen veld strijden,
2025 1Kon 20:25 | wagenen; en laat ons tegen hen op het effen veld strijden,
2026 1Kon 20:26 | Syriers monsterde; en hij toog op naar Afek, ten krijge tegen
2027 1Kon 20:29 | dagen; het geschiedde nu op den zevenden dag, dat de
2028 1Kon 20:29 | honderd duizend voetvolks op een dag. ~
2029 1Kon 20:30 | de stad, en de muur viel op zeven en twintig duizend
2030 1Kon 20:33 | hem uit, en hij deed hem op den wagen klimmen. ~
2031 1Kon 20:38 | en stond voor den koning op den weg; en hij verstelde
2032 1Kon 21:4 | En hij legde zich neder op zijn bed, en keerde zijn
2033 1Kon 21:7 | over Israel regeren? Sta op, eet brood, en uw hart zij
2034 1Kon 21:15 | Izebel tot Achab zeide: Sta op, bezit den wijngaard van
2035 1Kon 21:18 | 18 Maak u op, ga henen af, Achab, den
2036 1Kon 22:6 | nalaten? En zij zeiden: Trek op, want de HEERE zal ze in
2037 1Kon 22:10 | koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met
2038 1Kon 22:10 | bekleed met hun klederen, op het plein, aan de deur der
2039 1Kon 22:12 | profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en
2040 1Kon 22:15 | hij zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig
2041 1Kon 22:17 | ganse Israel verstrooid op de bergen, gelijk schapen,
2042 1Kon 22:19 | zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse
2043 1Kon 22:24 | Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken; en hij
2044 1Kon 22:25 | Zie, gij zult het zien, op dienzelfden dag, als gij
2045 1Kon 22:29 | Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead. ~
2046 1Kon 22:35 | 35 En de strijd nam op denzelven dag toe, en de
2047 1Kon 22:44 | volk offerde en rookte nog op de hoogten. ~
2048 1Kon 22:50 | knechten met uw knechten op de schepen varen; maar Josafat
2049 2Kon 1:3 | Elia, den Thisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings
2050 2Kon 1:3 | Thisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings van
2051 2Kon 1:6 | zeiden tot hem: Een man kwam op, ons tegemoet, en zeide
2052 2Kon 1:9 | opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens bergs), zo
2053 2Kon 1:13 | derde hoofdman van vijftigen op, en kwam en boog zich op
2054 2Kon 1:13 | op, en kwam en boog zich op zijn knieen, voor Elia,
2055 2Kon 1:15 | aangezicht. En hij stond op, en ging met hem af tot
2056 2Kon 2:8 | zij beiden gingen er door op het droge. ~
2057 2Kon 2:9 | twee delen van uw geest op mij zijn! ~
2058 2Kon 2:13 | Hij hief ook Elia's mantel op, die van hem afgevallen
2059 2Kon 2:15 | De geest van Elia rust op Elisa; en zij kwamen hem
2060 2Kon 2:16 | HEEREN hem opgenomen, en op een der bergen, of in een
2061 2Kon 2:22 | werd dat water gezond, tot op dezen dag, naar het woord
2062 2Kon 2:23 | 23 En hij ging van daar op naar Beth-El. Als hij nu
2063 2Kon 2:23 | zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op! ~
2064 2Kon 2:23 | Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op! ~
2065 2Kon 3:4 | veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israel
2066 2Kon 3:11 | zoon van Safat, die water op Elia's handen goot. ~
2067 2Kon 3:15 | geschiedde, als de speelman op de snaren speelde, dat de
2068 2Kon 3:15 | dat de hand des HEEREN op hem kwam. ~
2069 2Kon 3:24 | maakten zich de Israelieten op, en sloegen de Moabieten;
2070 2Kon 3:25 | iegelijk wierp zijn steen op alle goede stukken lands,
2071 2Kon 3:27 | offerde hem ten brandoffer op den muur. Daaruit werd een
2072 2Kon 4:8 | 8 Het geschiedde ook op een dag, als Elisa naar
2073 2Kon 4:11 | 11 En het geschiedde op een dag, dat hij daar kwam;
2074 2Kon 4:16 | 16 En hij zeide: Op dezen gezetten tijd, omtrent
2075 2Kon 4:17 | zwanger, en baarde een zoon op dien gezette tijd, omtrent
2076 2Kon 4:18 | groot werd, geschiedde het op een dag, dat het uitging
2077 2Kon 4:20 | zijn moeder. En hij zat op haar knieen tot aan den
2078 2Kon 4:21 | 21 En zij ging op, en legde hem op het bed
2079 2Kon 4:21 | zij ging op, en legde hem op het bed van den man Gods;
2080 2Kon 4:24 | ga voort; houd mij niet op voort te rijden, tenzij
2081 2Kon 4:27 | zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij
2082 2Kon 4:29 | hem niet; en leg mijn staf op het aangezicht van den jongen. ~
2083 2Kon 4:30 | verlaten! Hij stond dan op, en volgde haar na. ~
2084 2Kon 4:31 | doorgegaan; en hij legde den staf op het aangezicht van den jongen;
2085 2Kon 4:32 | jongen dood, zijnde gelegd op zijn bed. ~
2086 2Kon 4:34 | 34 En hij klom op, en legde zich neder op
2087 2Kon 4:34 | op, en legde zich neder op het kind, en leggende zijn
2088 2Kon 4:34 | kind, en leggende zijn mond op deszelfs mond, en zijn ogen
2089 2Kon 4:34 | deszelfs mond, en zijn ogen op zijn ogen, en zijn handen
2090 2Kon 4:34 | zijn ogen, en zijn handen op zijn handen, breidde zich
2091 2Kon 4:35 | derwaarts, en klom weder op, en breidde zich over hem
2092 2Kon 4:36 | hij zeide: Neem uw zoon op. ~
2093 2Kon 4:37 | aarde, en zij nam haar zoon op, en ging uit. ~
2094 2Kon 4:40 | schepten zij voor de mannen op om te eten; en het geschiedde,
2095 2Kon 4:41 | zeide: Schep voor het volk op, dat zij eten. Toen was
2096 2Kon 5:15 | weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israel!
2097 2Kon 5:18 | neder te buigen, en hij op mijn hand leunen zal en
2098 2Kon 5:23 | wisselklederen, en hij legde ze op twee van zijn jongens, die
2099 2Kon 5:24 | 24 Als hij nu op de hoogte kwam, nam hij
2100 2Kon 5:26 | die man zich omkeerde van op zijn wagen u tegemoet? Was
2101 2Kon 6:7 | hij zeide: Neem het tot u op. Toen stak hij zijn hand
2102 2Kon 6:15 | man Gods stond zeer vroeg op, en ging uit; en ziet, een
2103 2Kon 6:26 | geschiedde, als de koning op den muur voorbijging, dat
2104 2Kon 6:30 | klederen scheurde, alzo hij op den muur voortging; en het
2105 2Kon 6:31 | den zoon van Safat, heden op hem zal blijven staan! ~
2106 2Kon 6:33 | HEERE; wat zou ik verder op den HEERE wachten? ~ ~
2107 2Kon 7:2 | 2 Maar een hoofdman, op wiens hand de koning leunde,
2108 2Kon 7:5 | 5 En zij stonden op in de schemering, om in
2109 2Kon 7:12 | 12 En de koning stond op in den nacht, en zeide tot
2110 2Kon 7:17 | koning nu had den hoofdman, op wiens hand hij leunde, over
2111 2Kon 8:1 | gemaakt had, zeggende: Maak u op, en ga heen, gij en uw huisgezin,
2112 2Kon 8:18 | 18 En hij wandelde op den weg der koningen van
2113 2Kon 8:21 | hij maakte zich des nachts op, en sloeg de Edomieten,
2114 2Kon 8:22 | gebied van Juda af, tot op dezen dag; toen viel Libna
2115 2Kon 9:3 | oliekruik, en giet ze uit op zijn hoofd, en zeg: Zo zegt
2116 2Kon 9:6 | 6 Toen stond hij op, en ging in huis; hij dan
2117 2Kon 9:6 | huis; hij dan goot de olie op zijn hoofd, en hij zeide
2118 2Kon 9:10 | zullen de honden Izebel eten op het stuk lands van Jizreel,
2119 2Kon 9:13 | en legde het onder hem, op den hoogsten trap; en zij
2120 2Kon 9:17 | 17 De wachter nu stond op den toren te Jizreel, en
2121 2Kon 9:21 | koning van Juda, een ieder op zijn wagen; en zij togen
2122 2Kon 9:21 | tegemoet, en vonden hem op het stuk lands van Naboth,
2123 2Kon 9:25 | hoofdman: Neem, werp hem op dat stuk lands van Naboth,
2124 2Kon 9:26 | en Ik u dat niet vergelde op dit stuk lands, zegt de
2125 2Kon 9:26 | Nu dan, neem, werp hem op dat stuk land, naar het
2126 2Kon 9:27 | en zeide: Slaat hem ook op den wagen, aan den opgang
2127 2Kon 9:32 | hij hief zijn aangezicht op naar het venster, en zeide:
2128 2Kon 9:32 | met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie kamerlingen. ~
2129 2Kon 9:36 | den Thisbiet, zeggende: Op het stuk lands van Jizreel
2130 2Kon 9:37 | Izebel zal zijn gelijk mest op het veld, in het stuk lands
2131 2Kon 10:3 | zonen uws heren, zet dien op zijns vaders troon; en strijdt
2132 2Kon 10:10 | Achab gesproken heeft, zal op de aarde vallen; want de
2133 2Kon 10:12 | 12 En hij maakte zich op, en toog heen en ging naar
2134 2Kon 10:12 | Beth-Heked der herderen, op den weg, ~
2135 2Kon 10:15 | en hij deed hem tot zich op den wagen klimmen. ~
2136 2Kon 10:16 | Zo deden zij hem rijden op zijn wagen. ~
2137 2Kon 10:27 | heimelijke gemakken, tot op dezen dag. ~
2138 2Kon 10:30 | zonen tot het vierde gelid op den troon van Israel zitten. ~
2139 2Kon 11:1 | was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke
2140 2Kon 11:5 | een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen
2141 2Kon 11:7 | van ulieden, allen, die op den sabbat uitgaan, zullen
2142 2Kon 11:9 | namen ieder zijn mannen, die op den sabbat ingingen, met
2143 2Kon 11:9 | ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; en
2144 2Kon 11:12 | voor, en zette hem de kroon op, en gaf hem de getuigenis;
2145 2Kon 11:19 | des konings, en hij zat op den troon der koningen. ~
2146 2Kon 12:3 | volk offerde en rookte nog op de hoogten. ~
2147 2Kon 12:17 | Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde tegen Gath,
2148 2Kon 12:17 | aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~
2149 2Kon 12:18 | van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~
2150 2Kon 12:20 | En zijn knechten stonden op, en maakten een verbintenis,
2151 2Kon 13:3 | volk offerde en rookte nog op de hoogten. ~
2152 2Kon 13:17 | Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde tegen Gath,
2153 2Kon 13:17 | aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~
2154 2Kon 13:18 | van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~
2155 2Kon 13:20 | En zijn knechten stonden op, en maakten een verbintenis,
2156 2Kon 14:13 | vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon. En Joas werd
2157 2Kon 14:16 | Elisa leide zijn handen op des konings handen. ~
2158 2Kon 14:19 | de man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij zoudt
2159 2Kon 14:21 | werd hij levend, en rees op zijn voeten. ~
2160 2Kon 15:4 | volk offerde en rookt nog op de hoogten. ~
2161 2Kon 15:7 | noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag. ~
2162 2Kon 15:9 | zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot
2163 2Kon 15:9 | zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende:
2164 2Kon 15:9 | gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorbij,
2165 2Kon 15:11 | Joas, de koning van Israel, op, zodat hij en Amazia, de
2166 2Kon 15:20 | 20 En zij brachten hem op paarden; en hij werd te
2167 2Kon 16:4 | volk offerde en rookte nog op de hoogten. ~
2168 2Kon 16:12 | zonen van het vierde gelid op den troon van Israel zitten;
2169 2Kon 16:14 | de zoon van Gadi, toog op van Thirza, en kwam te Samaria,
2170 2Kon 16:20 | Menahem nu bracht dit geld op van Israel, van alle geweldigen
2171 2Kon 16:35 | volk offerde en rookte nog op de hoogten; dezelve bouwde
2172 2Kon 17:4 | Hij offerde ook en rookte op de hoogten en op de heuvelen,
2173 2Kon 17:4 | rookte op de hoogten en op de heuvelen, ook onder alle
2174 2Kon 17:5 | Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah, den zoon van
2175 2Kon 17:6 | hebben daar gewoond tot op dezen dag. ~
2176 2Kon 17:7 | uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos mij uit de hand
2177 2Kon 17:9 | koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar
2178 2Kon 17:13 | bloed zijner dankofferen op dat altaar. ~
2179 2Kon 17:15 | priester, zeggende: Steek op het grote altaar aan het
2180 2Kon 17:17 | waren; en hij zette die op een stenen vloer. ~
2181 2Kon 18:4 | Hij offerde ook en rookte op de hoogten en op de heuvelen,
2182 2Kon 18:4 | rookte op de hoogten en op de heuvelen, ook onder alle
2183 2Kon 18:5 | Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah, den zoon van
2184 2Kon 18:6 | hebben daar gewoond tot op dezen dag. ~
2185 2Kon 18:7 | uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos mij uit de hand
2186 2Kon 18:9 | koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar
2187 2Kon 18:13 | bloed zijner dankofferen op dat altaar. ~
2188 2Kon 18:15 | priester, zeggende: Steek op het grote altaar aan het
2189 2Kon 18:17 | waren; en hij zette die op een stenen vloer. ~
2190 2Kon 19:3 | 3 Tegen hem toog op Salmaneser, koning van Assyrie;
2191 2Kon 19:5 | koning van Assyrie toog op in het ganse land; ja, hij
2192 2Kon 19:5 | ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij belegerde
2193 2Kon 19:10 | beelden opgericht en bossen, op allen hogen heuvel en onder
2194 2Kon 19:11 | zij hadden daar gerookt op alle hoogten, gelijk de
2195 2Kon 19:17 | waarzeggerijen, en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten
2196 2Kon 19:23 | zijn land naar Assyrie, tot op dezen dag. ~
2197 2Kon 19:34 | 34 Tot op dezen dag toe doen die naar
2198 2Kon 19:41 | vaders gedaan hebben, tot op dezen dag. ~ ~
2199 2Kon 20:5 | 5 Hij betrouwde op den HEERE, den God Israels,
2200 2Kon 20:13 | de koning van Assyrie, op tegen alle vaste steden
2201 2Kon 20:14 | en dertig talenten gouds op. ~
2202 2Kon 20:17 | Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen naar Jeruzalem.
2203 2Kon 20:20 | en macht tot den oorlog; op wien vertrouwt gij nu, dat
2204 2Kon 20:21 | Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf,
2205 2Kon 20:21 | dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo
2206 2Kon 20:21 | gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt,
2207 2Kon 20:21 | Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen. ~
2208 2Kon 20:22 | mij zegt: Wij vertrouwen op den HEERE, onzen God; is
2209 2Kon 20:24 | afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om de wagenen en
2210 2Kon 20:25 | heeft tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf
2211 2Kon 20:26 | voor de oren des volks, dat op den muur is. ~
2212 2Kon 20:27 | niet tot de mannen, die op den muur zitten, dat zij
2213 2Kon 20:30 | Hizkia u niet doe vertrouwen op den HEERE, zeggende: De
2214 2Kon 20:32 | Hizkia, want hij hitst u op, zeggende: De HEERE zal
2215 2Kon 21:4 | heeft; hef dan een gebed op voor het overblijfsel, dat
2216 2Kon 21:10 | u uw God niet bedriegen, op welken gij vertrouwt, zeggende:
2217 2Kon 21:14 | die gelezen had, ging hij op in het huis des HEEREN,
2218 2Kon 22:7 | zij namen ze, en legden ze op de zweer, en hij werd genezen. ~
2219 2Kon 23:3 | bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader,
2220 2Kon 23:3 | hij richtte Baal altaren op, en maakte een bos, gelijk
2221 2Kon 23:6 | pleegde guichelarij en gaf op vogelgeschrei acht; en hij
2222 2Kon 23:13 | uit, en men keert hem om op zijn holligheid. ~
2223 2Kon 23:15 | uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe. ~
2224 2Kon 24:4 | 4 Ga op tot Hilkia, den hogepriester,
2225 2Kon 25:2 | 2 En de koning ging op in het huis des HEEREN,
2226 2Kon 25:5 | hadden, opdat men roken zou op de hoogten, in de steden
2227 2Kon 25:6 | hij wierp het stof daarvan op de graven der kinderen des
2228 2Kon 25:9 | der hoogten offerden niet op het altaar des HEEREN te
2229 2Kon 25:12 | 12 Verder de altaren die op het dak der opperzaal van
2230 2Kon 25:16 | hij de graven, die daar op den berg waren, en zond
2231 2Kon 25:16 | graven, en verbrandde ze op dat altaar, en verontreinigde
2232 2Kon 25:20 | hoogten, die daar waren, op de altaren, en verbrandde
2233 2Kon 25:20 | verbrandde mensenbeenderen op dezelve. Daarna keerde hij
2234 2Kon 25:25 | stond zijns gelijke niet op. ~
2235 2Kon 25:29 | Necho, de koning van Egypte, op tegen den koning van Assyrie,
2236 2Kon 25:30 | knechten voerden hem dood op een wagen van Megiddo, en
2237 2Kon 25:33 | legde het land een boete op van honderd talenten zilvers
2238 2Kon 26:1 | Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim werd zijn knecht
2239 2Kon 27:1 | regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, dat
2240 2Kon 27:3 | 3 Op den negenden der vierde
2241 2Kon 27:8 | Daarna in de vijfde maand, op de zevenden der maand (dit
2242 2Kon 27:17 | net, en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren
2243 2Kon 27:26 | maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste,
2244 2Kon 27:27 | Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten
2245 2Kon 27:30 | dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns
2246 1Kro 1:10 | die begon geweldig te zijn op aarde.
2247 1Kro 4:41 | en zij verbanden hen, tot op dezen dag; en zij woonden
2248 1Kro 4:43 | en zij woonden aldaar tot op dezen dag. ~ ~
2249 1Kro 5:20 | hen verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden. ~
2250 1Kro 5:26 | aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. ~ ~
2251 1Kro 6:49 | nu en zijn zonen rookten op het altaar des brandoffers,
2252 1Kro 6:49 | altaar des brandoffers, en op het reukaltaar, zijnde besteld
2253 1Kro 6:67 | Sichem en haar voorsteden op het gebergte van Efraim,
2254 1Kro 9:25 | 25 En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende ten
2255 1Kro 9:27 | rondom het huis Gods; want op hen was de wacht, en zij
2256 1Kro 9:33 | want dag en nacht was het op hen, in dat werk te zijn. ~
2257 1Kro 10:1 | en zij vielen verslagen op het gebergte Gilboa. ~
2258 1Kro 10:8 | en zijn zonen, liggende op het gebergte Gilboa. ~
2259 1Kro 10:12 | zich alle strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam
2260 1Kro 11:7 | 7 David nu woonde op den burg; daarom heet men
2261 1Kro 11:11 | driehonderd opheffende, hen op eenmaal versloeg. ~
2262 1Kro 12:8 | en zij waren als de reeen op de bergen in snelheid. ~
2263 1Kro 12:16 | kinderen van Benjamin en Juda op de vesting tot David. ~
2264 1Kro 12:32 | alle hun broeders pasten op hun woord; ~
2265 1Kro 12:40 | Nafthali, brachten brood op ezelen, en op kemelen, en
2266 1Kro 12:40 | brachten brood op ezelen, en op kemelen, en op muildieren,
2267 1Kro 12:40 | ezelen, en op kemelen, en op muildieren, en op runderen,
2268 1Kro 12:40 | kemelen, en op muildieren, en op runderen, meelspijs, stukken
2269 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het ganse Israel naar
2270 1Kro 13:7 | zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen uit het
2271 1Kro 13:11 | diezelve plaats Perez-Uza, tot op dezen dag. ~
2272 1Kro 14:8 | togen al de Filistijnen op om David te zoeken. Toen
2273 1Kro 14:10 | HEERE zeide tot hem: Trek op, want Ik zal hen in uw hand
2274 1Kro 15:3 | Jeruzalem, om de ark des HEEREN op te halen aan haar plaats,
2275 1Kro 15:14 | HEEREN, des Gods van Israel, op te brengen. ~
2276 1Kro 15:15 | Levieten droegen de ark Gods op hun schouderen, met de draagbomen,
2277 1Kro 15:15 | met de draagbomen, die op hen waren, gelijk als Mozes
2278 1Kro 15:20 | Maaseja, en Benaja, met luiten op Alamoth. ~
2279 1Kro 15:21 | Jeiel, en Azazja, met harpen op de Scheminith, om den toon
2280 1Kro 15:25 | des verbonds des HEEREN op te halen, uit het huis van
2281 1Kro 15:28 | des verbonds des HEEREN op, met gejuich, en met geluid
2282 1Kro 16:37 | dienen voor de ark, naardat op elken dag besteld was. ~
2283 1Kro 16:39 | den tabernakel des HEEREN op de hoogte, welke te Gibeon
2284 1Kro 16:40 | brandofferen geduriglijk te offeren op het brandofferaltaar, des
2285 1Kro 17:8 | naam is der groten, die op de aarde zijn. ~
2286 1Kro 17:21 | volk Israel, een enig volk op de aarde, hetwelk God heengegaan
2287 1Kro 21:2 | edelgesteente aan; en zij werd op Davids hoofdgezet, en hij
2288 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen Israel, en hij porde
2289 1Kro 22:16 | oudsten, bedekt met zakken, op hun aangezichten. ~
2290 1Kro 22:18 | om den HEERE een altaar op te richten op den dorsvloer
2291 1Kro 22:18 | een altaar op te richten op den dorsvloer van Ornan,
2292 1Kro 22:19 | 19 Zo ging dan David op naar het woord van Gad,
2293 1Kro 22:22 | plaats des dorsvloers, dat ik op dezelve den HEERE een altaar
2294 1Kro 22:26 | door vuur uit den hemel, op het brandofferaltaar. ~
2295 1Kro 22:28 | HEERE hem geantwoord had op den dorsvloer van Ornan,
2296 1Kro 22:29 | brandoffers, was te dier tijd op de hoogte te Gibeon. ~
2297 1Kro 23:8 | dewijl gij veel bloeds op de aarde voor Mijn aangezicht
2298 1Kro 23:16 | ijzers is geen getal; maak u op, en doe het, en de HEERE
2299 1Kro 23:19 | HEERE, uw God, en maakt u op, en bouwt het heiligdom
2300 1Kro 24:31 | brandofferen des HEEREN, op de sabbatten, op de nieuwe
2301 1Kro 24:31 | HEEREN, op de sabbatten, op de nieuwe maanden, en op
2302 1Kro 24:31 | op de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden in
2303 1Kro 25:6 | de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des
2304 1Kro 26:3 | van hun vader Jeduthun, op harpen profeterende met
2305 1Kro 26:6 | van het huis des HEEREN, op cimbalen, luiten, en harpen,
2306 1Kro 27:14 | nu tegen het oosten viel op Salemja; maar voor zijn
2307 1Kro 27:30 | over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan
2308 1Kro 28:23 | nam het getal van die niet op, die twintig jaren oud en
2309 1Kro 28:25 | Adiel; en over de schatten op het land, in de steden,
2310 1Kro 29:2 | En de koning David stond op zijn voeten, en hij zeide:
2311 1Kro 29:5 | verkoren, dat hij zitten zou op den stoel des koninkrijks
2312 1Kro 30:11 | alles, wat in den hemel en op aarde is, is Uw: Uw, o HEERE,
2313 1Kro 30:15 | onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw,
2314 1Kro 30:23 | 23 Alzo zat Salomo op den troon des HEEREN, als
2315 2Kro 1:6 | het aangezicht des HEEREN, op het koperen altaar, dat
2316 2Kro 1:17 | 17 En zij brachten op, en voerden een wagen uit
2317 2Kro 2:4 | des morgens en des avonds, op de sabbatten, en op de nieuwe
2318 2Kro 2:4 | avonds, op de sabbatten, en op de nieuwe maanden, en op
2319 2Kro 2:4 | op de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden des
2320 2Kro 3:1 | te bouwen te Jeruzalem, op den berg Moria, die zijn
2321 2Kro 3:1 | die David toebereid had, op den dorsvloer van Ornan,
2322 2Kro 3:2 | bouwen in de tweede maand, op den tweeden dag, in het
2323 2Kro 3:13 | twintig ellen; en zij stonden op hun voeten, en hun aangezichten
2324 2Kro 3:15 | lengte; en het kapiteel, dat op derzelver hoofd was, was
2325 2Kro 3:16 | aanspraakplaats, en hij zette ze op de hoofden der pilaren;
2326 2Kro 3:17 | En hij richtte de pilaren op voor aan den tempel, een
2327 2Kro 4:4 | 4 Zij stond op twaalf runderen, drie ziende
2328 2Kro 4:4 | oosten; en de zee was boven op dezelve; en al hun achterdelen
2329 2Kro 4:12 | bollen, en de twee kapitelen, op het hoofd der pilaren; en
2330 2Kro 4:12 | kapitelen te bedekken, die op der pilaren hoofd waren; ~
2331 2Kro 4:13 | kapitelen te bedekken, die boven op de pilaren waren. ~
2332 2Kro 4:14 | en wasvaten maakte hij op de stellingen; ~
2333 2Kro 5:2 | des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids,
2334 2Kro 5:3 | verzamelden zich tot de koning op het feest, hetwelk was in
2335 2Kro 5:4 | de Levieten namen de ark op. ~
2336 2Kro 5:9 | werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
2337 2Kro 6:2 | des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids,
2338 2Kro 6:3 | verzamelden zich tot de koning op het feest, hetwelk was in
2339 2Kro 6:4 | de Levieten namen de ark op. ~
2340 2Kro 6:9 | werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
2341 2Kro 7:10 | mijn vader David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk
2342 2Kro 7:13 | stond daarop, en knielde op zijn knieen voor de ganse
2343 2Kro 7:14 | gelijk Gij, in den hemel noch op de aarde, houdende het verbond
2344 2Kro 7:16 | afgesneden worden, die zitte op den troon van Israel; alleenlijk
2345 2Kro 7:18 | waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde wonen? Ziet de
2346 2Kro 7:23 | goddeloze, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende
2347 2Kro 7:27 | wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk
2348 2Kro 7:31 | dagen, die zij leven zullen op het land, dat Gij onzen
2349 2Kro 7:41 | En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark
2350 2Kro 8:3 | hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en
2351 2Kro 8:10 | 10 Doch op den drie en twintigsten
2352 2Kro 8:15 | en Mijn oren opmerkende op het gebed dezer plaats. ~
2353 2Kro 9:8 | hadden, die bracht Salomo op uitschot tot op dezen dag. ~
2354 2Kro 9:8 | bracht Salomo op uitschot tot op dezen dag. ~
2355 2Kro 9:12 | Salomo den HEERE brandofferen op het altaar des HEEREN, hetwelk
2356 2Kro 9:13 | naar het gebod van Mozes, op de sabbatten, en op de nieuwe
2357 2Kro 9:13 | Mozes, op de sabbatten, en op de nieuwe maanden, en op
2358 2Kro 9:13 | op de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden, drie
2359 2Kro 9:13 | drie malen in het jaar; op het feest van de ongezuurde
2360 2Kro 9:13 | de ongezuurde broden, en op het feest der weken, en
2361 2Kro 9:13 | het feest der weken, en op het feest der loofhutten. ~
2362 2Kro 10:8 | behagen in u gehad heeft, om u op Zijn troon, den HEERE, uw
2363 2Kro 10:8 | hetzelve tot in eeuwigheid op te richten, zo heeft Hij
2364 2Kro 10:13 | het goud, dat voor Salomo op een jaar inkwam, was zeshonderd
2365 2Kro 10:19 | stonden daar aan beide zijden, op de zes trappen; desgelijks
2366 2Kro 11:11 | mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal
2367 2Kro 11:12 | al het volk tot Rehabeam, op den derden dag, gelijk als
2368 2Kro 11:12 | zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~
2369 2Kro 11:18 | Rehabeam verkloekte zich, om op een wagen te klimmen, dat
2370 2Kro 11:19 | het huis van David af, tot op dezen dag. ~ ~
2371 2Kro 13:9 | Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij
2372 2Kro 14:4 | 4 En Abia maakte zich op van boven den berg Zemaraim,
2373 2Kro 14:11 | den HEERE brandofferen, op elken morgen en op elken
2374 2Kro 14:11 | brandofferen, op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk
2375 2Kro 14:11 | de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden
2376 2Kro 14:11 | kandelaar en zijn lampen, om die op elken avond te doen branden;
2377 2Kro 14:18 | werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen
2378 2Kro 15:11 | onze God! Want wij steunen op U, en in Uw Naam zijn wij
2379 2Kro 16:1 | Toen kwam de Geest Gods op Azaria, den zoon van Oded. ~
2380 2Kro 17:1 | Baesa, de koning van Israel, op tegen Juda, en bouwde Rama,
2381 2Kro 17:7 | Omdat gij gesteund hebt op den koning van Syrie, en
2382 2Kro 17:7 | Syrie, en niet gesteund hebt op den HEERE, uw God, daarom
2383 2Kro 17:8 | ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE steundet, heeft
2384 2Kro 17:12 | krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn
2385 2Kro 17:14 | stad Davids, en legden hem op het bed, hetwelk hij gevuld
2386 2Kro 19:2 | en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth in
2387 2Kro 19:5 | nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de
2388 2Kro 19:9 | koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met
2389 2Kro 19:9 | hun klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der
2390 2Kro 19:11 | profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en
2391 2Kro 19:14 | nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig
2392 2Kro 19:16 | ganse Israel verstrooid op de bergen, gelijk schapen,
2393 2Kro 19:18 | zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse
2394 2Kro 19:23 | Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken, en hij
2395 2Kro 19:28 | Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead. ~
2396 2Kro 19:34 | 34 En de strijd nam op dien dag toe, en de koning
2397 2Kro 20:7 | verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar, en
2398 2Kro 21:12 | zullen; maar onze ogen zijn op U. ~
2399 2Kro 21:14 | het midden der gemeente, op Jahaziel, den zoon van Zecharja,
2400 2Kro 21:15 | 15 En hij zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners
2401 2Kro 21:16 | hen af; ziet, zij komen op bij den opgang van Ziz;
2402 2Kro 21:19 | der Korahieten, stonden op, om den HEERE, den God Israels,
2403 2Kro 21:20 | maakten zich des morgens vroeg op, en togen uit naar de woestijn
2404 2Kro 21:23 | kinderen Ammons en Moab stonden op tegen de inwoners van het
2405 2Kro 21:24 | dode lichamen, liggende op de aarde, en niemand was
2406 2Kro 21:26 | 26 En op den vierden dag vergaderden
2407 2Kro 21:26 | het dal van Beracha, tot op dezen dag. ~
2408 2Kro 22:9 | hij maakte zich des nachts op, en sloeg de Edomieten,
2409 2Kro 22:10 | het gebied van Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder
2410 2Kro 22:11 | 11 Ook maakte hij hoogten op de bergen van Juda; en hij
2411 2Kro 22:15 | vanwege de krankheid, jaar op jaar. ~
2412 2Kro 22:17 | 17 Die togen op in Juda, en braken daarin,
2413 2Kro 22:29 | hij maakte zich des nachts op, en sloeg de Edomieten,
2414 2Kro 22:30 | het gebied van Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder
2415 2Kro 22:31 | 11 Ook maakte hij hoogten op de bergen van Juda; en hij
2416 2Kro 22:35 | vanwege de krankheid, jaar op jaar. ~
2417 2Kro 22:37 | 17 Die togen op in Juda, en braken daarin,
2418 2Kro 23:10 | was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke
2419 2Kro 23:17 | een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, van de
2420 2Kro 23:21 | een ieder zijn mannen, die op den sabbat inkwamen, met
2421 2Kro 23:21 | inkwamen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; want
2422 2Kro 23:24 | en zetten hem de kroon op, en gaven hem de getuigenis,
2423 2Kro 23:33 | en zij zetten den koning op den troon des koninkrijks.
2424 2Kro 24:25 | en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf;
2425 2Kro 25:12 | duizend levend, en brachten ze op de hoogte der steenrots,
2426 2Kro 25:16 | raadgever gesteld? Houd gij op; waarom zouden zij u slaan?
2427 2Kro 25:16 | slaan? Toen hield de profeet op, en zeide: Ik merk, dat
2428 2Kro 25:18 | te zeggen: De distel, die op den Libanon is, zond tot
2429 2Kro 25:18 | zond tot den ceder, die op den Libanon is, om te zeggen:
2430 2Kro 25:18 | gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorbij,
2431 2Kro 25:21 | Joas, de koning van Israel, op, en hij en Amazia, de koning
2432 2Kro 25:28 | 28 En zij brachten hem op paarden, en begroeven hem
2433 2Kro 26:10 | akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare
2434 2Kro 26:10 | wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare velden; want
2435 2Kro 26:15 | kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken
2436 2Kro 26:15 | dat zij op de torens en op de hoeken zijn zouden, om
2437 2Kro 26:16 | des HEEREN, om te roken op het reukaltaar. ~
2438 2Kro 26:19 | priesteren, rees de melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor
2439 2Kro 26:20 | de hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren
2440 2Kro 27:4 | 4Daartoe bouwde hij steden op het gebergte van Juda; en
2441 2Kro 28:4 | Ook offerde hij en rookte op de hoogten en op de heuvelen,
2442 2Kro 28:4 | rookte op de hoogten en op de heuvelen, mitsgaders
2443 2Kro 28:6 | en twintig duizend dood op een dag, allen strijdbare
2444 2Kro 28:12 | Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen
2445 2Kro 28:15 | uitgedrukt zijn, maakten zich op, en grepen de gevangenen,
2446 2Kro 28:15 | zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen die zwak waren,
2447 2Kro 29:12 | maakten zich de Levieten op, Mahath, de zoon van Amasai,
2448 2Kro 29:16 | en de Levieten namen ze op, om naar buiten uit te brengen,
2449 2Kro 29:17 | begonnen nu te heiligen op den eersten der eerste maand,
2450 2Kro 29:17 | eersten der eerste maand, en op den achtsten dag der maand
2451 2Kro 29:17 | HEEREN in acht dagen; en op den zestienden dag der eerste
2452 2Kro 29:20 | de koning Jehizkia vroeg op, en verzamelde de oversten
2453 2Kro 29:20 | oversten der stad, en hij ging op in het huis des HEEREN. ~
2454 2Kro 29:21 | priesteren, dat zij die op het altaar des HEEREN zouden
2455 2Kro 29:22 | bloed, en sprengden het op het altaar; zij slachtten
2456 2Kro 29:22 | en sprengden het bloed op het altaar; insgelijks slachtten
2457 2Kro 29:22 | en sprengden het bloed op het altaar. ~
2458 2Kro 29:23 | en zij legden hun handen op dezelve. ~
2459 2Kro 29:24 | ontzondigden met derzelver bloed op het altaar, om verzoening
2460 2Kro 29:27 | dat men het brandoffer op het altaar zou offeren;
2461 2Kro 30:14 | 14 En zij maakten zich op, en namen de altaren weg,
2462 2Kro 30:15 | slachtten zij het pascha, op den veertienden der tweede
2463 2Kro 30:21 | priesteren prezen den HEERE, dag op dag, met sterk luidende
2464 2Kro 30:27 | de Levietische priesteren op, en zegenden het volk; en
2465 2Kro 31:16 | tot het dagelijkse werk op elken dag, voor hun dienst,
2466 2Kro 31:19 | van Aaron, de priesteren, op de velden der voorsteden
2467 2Kro 32:5 | bouwde den gehelen muur op, die gebroken was, dien
2468 2Kro 32:8 | krijgen. En het volk steunde op de woorden van Jehizkia,
2469 2Kro 32:11 | 11 Ruit u Jehizkia niet op, dat hij u overgeve, om
2470 2Kro 32:15 | niet bedriege, en dat hij u op zulk een wijze niet opruie,
2471 2Kro 32:18 | volk van Jeruzalem, dat op den muur was, om die bevreesd
2472 2Kro 33:3 | bouwde de hoogten weder op, die zijn vader Jehizkia
2473 2Kro 33:3 | richtte den Baals altaren op, en maakte bossen, en boog
2474 2Kro 33:6 | pleegde guichelarij, en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde,
2475 2Kro 33:10 | maar zij merkten daar niet op. ~
2476 2Kro 33:15 | altaren, die hij gebouwd had op den berg van het huis des
2477 2Kro 33:17 | Maar het volk offerde nog op de hoogten, hoewel aan den
2478 2Kro 34:4 | vergruisde, en strooide hij op de graven dergenen, die
2479 2Kro 34:5 | priesteren verbrandde hij op hun altaren; en hij reinigde
2480 2Kro 34:12 | Levieten waren allen verstandig op instrumenten van muziek. ~
2481 2Kro 34:30 | 30 En de koning ging op in het huis des HEEREN,
2482 2Kro 35:1 | zij slachtten het pascha op den veertienden der eerste
2483 2Kro 35:2 | hij stelde de priesteren op hun wachten; en hij sterkte
2484 2Kro 35:3 | heeft; gij hebt geen last op de schouderen; dient nu
2485 2Kro 35:16 | ganse dienst des HEEREN op denzelfden dag beschikt,
2486 2Kro 35:16 | houden, en brandofferen op het altaar des HEEREN te
2487 2Kro 35:20 | Necho, de koning van Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis,
2488 2Kro 35:24 | den wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien
2489 2Kro 35:25 | klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij gaven
2490 2Kro 36:1 | zij slachtten het pascha op den veertienden der eerste
2491 2Kro 36:2 | hij stelde de priesteren op hun wachten; en hij sterkte
2492 2Kro 36:3 | heeft; gij hebt geen last op de schouderen; dient nu
2493 2Kro 36:16 | ganse dienst des HEEREN op denzelfden dag beschikt,
2494 2Kro 36:16 | houden, en brandofferen op het altaar des HEEREN te
2495 2Kro 36:20 | Necho, de koning van Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis,
2496 2Kro 36:24 | den wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien
2497 2Kro 36:25 | klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij gaven
2498 2Kro 37:3 | legde het land een boete op van honderd talenten zilvers
2499 2Kro 37:6 | van Babel, toog tegen hem op, en bond hem met twee koperen
2500 2Kro 37:15 | hand Zijner boden, vroeg op zijnde, om die te zenden;
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5157 |