Book Chapter: Verse
1 Gen 6:2 | mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich
2 Gen 12:11 | dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht. ~
3 Gen 12:14 | vrouw zagen, dat zij zeer schoon was. ~
4 Gen 23:16 | die jonge dochter was zeer schoon van aangezicht, een maagd,
5 Gen 24:7 | om Rebekka; want zij was schoon van aangezicht. ~
6 Gen 27:17 | tedere ogen; maar Rachel was schoon van gedaante, en schoon
7 Gen 27:17 | schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. ~
8 Gen 36:6 | dat hij at. En Jozef was schoon van gedaante, en schoon
9 Gen 36:6 | schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. ~
10 Gen 37:2 | kwamen op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van
11 Gen 37:4 | aten op die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen
12 Gen 37:18 | koeien, vet van vlees en schoon van gedaante, en zij weidden
13 Exo 2:2 | Toen zij hem zag, dat hij schoon was, zo verborg zij hem
14 Lev 22:71 | zult gij u nemen takken van schoon geboomte, palmtakken, en
15 Deu 21:11 | gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en gij lust
16 Deu 29:19 | vrede hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken
17 Joz 7:21 | ik zag onder den roof een schoon sierlijk Babylonisch overkleed,
18 1Sa 9:2 | was Saul, een jongeman, en schoon, ja, er was geen schoner
19 1Sa 16:12 | was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien;
20 1Sa 16:12 | mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien; en HEERE zeide:
21 1Sa 16:18 | verstandig in zaken, en een schoon man, en de HEERE is met
22 1Sa 17:42 | roodachtig, mitsgaders schoon van aanzien. ~
23 1Sa 25:3 | was goed van verstand, en schoon van gedaante; maar de man
24 2Sa 6:19 | iegelijk een broodkoek, en een schoon stuk vlees, en een fles
25 2Sa 11:2 | deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien. ~
26 2Sa 14:25 | gans Israel geen man zo schoon als Absalom, zeer te prijzen;
27 2Sa 14:27 | Thamar; deze was een vrouw, schoon van aanzien. ~
28 1Kon 1:4 | jonge dochter was bovenmate schoon, en koesterde de koning,
29 1Kon 1:6 | gedaan? En ook was hij zeer schoon van gedaante, en Haggith
30 1Kro 16:3 | iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees, en een fles
31 Est 1:11 | schoonheid te tonen; want zij was schoon van aangezicht. ~
32 Est 2:2 | jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht. ~
33 Est 2:3 | jonge dochters, maagden, schoon van aangezicht, tot den
34 Est 2:4 | die in des konings oog schoon wezen zal, worde koningin
35 Est 3 | zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon
36 Est 3 | schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en als haar
37 Est 4:1 | En die jonge dochter was schoon in zijn ogen, en zij verkreeg
38 Psa 48:3 | 3 Schoon van gelegenheid, een vreugde
39 Pred 3:11| Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd; ook
40 Pred 5:17| heb, een goede zaak, die schoon is: te eten en te drinken,
41 Pred 6:6 | 6 Ja, al leefde hij schoon tweemaal duizend jaren,
42 Hoo 1:15 | 15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! Zie, gij
43 Hoo 1:15 | vriendin! Zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen. ~
44 Hoo 1:16 | 16 Zie, gij zijt schoon, mijn Liefste, ja, liefelijk;
45 Hoo 4:1 | 1 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij
46 Hoo 4:1 | vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen
47 Hoo 4:7 | 7 Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is
48 Hoo 4:10 | 10 Hoe schoon is uw uitnemende liefde,
49 Hoo 6:4 | 4 Gij zijt schoon, Mijn vriendin, gelijk Thirza,
50 Hoo 6:10 | uitziet als de dageraad, schoon, gelijk de maan, zuiver
51 Hoo 7:1 | 1 Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen,
52 Hoo 7:6 | 6 Hoe schoon zijt gij, en hoe liefelijk
53 Jes 28:8 | drek, zodat er geen plaats schoon is. ~
54 Jes 31:4 | zijn roof brult, wanneer schoon een volle menigte der herderen
55 Jes 42:20 | gij bewaart ze niet; of schoon hij de oren opendoet, zo
56 Jer 11:16 | genoemd een groenen olijfboom, schoon van liefelijke vruchten;
57 Eze 16:13 | en gij waart gans zeer schoon, en waart voorspoedig,
58 Eze 31:3 | een ceder op den Libanon, schoon van takken, schaduwachtig
59 Eze 31:7 | 7 Alzo was hij schoon in zijn grootheid en in
60 Eze 31:9 | 9 Ik had hem zo schoon gemaakt door de veelheid
61 Eze 33:32 | der minnen, als een, die schoon van stem is, of die wel
62 Dan 1:4 | dewelke geen gebrek ware, maar schoon van aangezicht, en vernuftig
63 Dan 4:12 | 12 Zijn loof was schoon, en zijn vruchten vele,
64 Dan 4:21 | 21 En wiens loof schoon, en wiens vruchten vele
65 Matt 16:2 | avond geworden is, zegt gij: Schoon weder; want de hemel is
66 Matt 23:27| gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen
67 Gal 6:12 | 12 Al degenen, die een schoon gelaat willen tonen naar
68 Heb 11:23 | zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het
|