Book Chapter: Verse
1 Gen 19:2 | is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en
2 Gen 19:3 | 3 Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts,
3 Gen 19:4 | 4 Doch Abimelech was tot haar niet genaderd;
4 Gen 19:8 | 8 Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en
5 Gen 19:9 | 9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot
6 Gen 19:10 | 10 Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij
7 Gen 19:14 | 14 Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook
8 Gen 19:15 | 15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is
9 Gen 19:17 | bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn
10 Gen 19:18 | baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten, ter
11 Gen 20:22 | het ter zelfder tijd, dat Abimelech, mitsgaders Pichol, zijn
12 Gen 20:25 | 25 En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput,
13 Gen 20:26 | 26 Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie
14 Gen 20:27 | runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een
15 Gen 20:29 | 29 Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen
16 Gen 20:32 | te Ber-seba. Daarna stond Abimelech op, en Pichol, zijn krijgsoverste,
17 Gen 24:1 | was; daarom toog Izak tot Abimelech, de koning der Filistijnen,
18 Gen 24:8 | tijd daar geweest was, dat Abimelech, de koning der Filistijnen,
19 Gen 24:9 | 9 Toen riep Abimelech Izak, en zeide: Voorwaar,
20 Gen 24:10 | 10 En Abimelech zeide: Wat is dit, dat gij
21 Gen 24:11 | 11 En Abimelech gebood het ganse volk, zeggende:
22 Gen 24:16 | 16 Ook zeide Abimelech tot Izak: Trek van ons;
23 Gen 24:26 | 26 En Abimelech trok tot hem van Gerar,
24 Ric 7:31 | en hij noemde zijn naam Abimelech. ~
25 Ric 8:1 | 1 Abimelech nu, de zoon van Jerubbaal,
26 Ric 8:3 | hun hart neigde zich naar Abimelech; want zij zeiden: Hij is
27 Ric 8:4 | huis van Baal-Berith; en Abimelech huurde daarmede ijdele en
28 Ric 8:6 | en gingen heen en maakten Abimelech ten koning, bij den hogen
29 Ric 8:16 | oprechtheid gedaan hebt, dat gij Abimelech koning gemaakt hebt, en
30 Ric 8:18 | steen gedood; en gij hebt Abimelech, een zoon zijner dienstmaagd,
31 Ric 8:19 | hebt, zo weest vrolijk over Abimelech, en hij zij ook vrolijk
32 Ric 8:20 | niet, zo ga vuur uit van Abimelech, en vertere de burgers van
33 Ric 8:20 | huis van Millo, en vertere Abimelech! ~
34 Ric 8:21 | aldaar vanwege zijn broeder Abimelech. ~
35 Ric 8:22 | 22 Als nu Abimelech drie jaren over Israel geheerst
36 Ric 8:23 | God een bozen geest tussen Abimelech en tussen de burgers van
37 Ric 8:23 | handelden trouweloos tegen Abimelech; ~
38 Ric 8:24 | hun bloed gelegd wierd op Abimelech, hun broeder, die hen gedood
39 Ric 8:25 | beroofden zij; en het werd Abimelech aangezegd. ~
40 Ric 8:27 | en dronken, en vloekten Abimelech. ~
41 Ric 8:28 | van Ebed, zeide: Wie is Abimelech, en wat is Sichem, dat wij
42 Ric 8:29 | mijn hand ware! ik zoude Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech
43 Ric 8:29 | Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech zeide hij: Vermeerder uw
44 Ric 8:31 | zond listiglijk boden tot Abimelech, zeggende: Zie, Gaal, de
45 Ric 8:34 | 34 Abimelech dan maakte zich op, en al
46 Ric 8:35 | deur van de stadspoort; en Abimelech rees op, en al het volk,
47 Ric 8:38 | waarmede gij zeidet: Wie is Abimelech, dat wij hem zouden dienen?
48 Ric 8:39 | Sichem, en hij streed tegen Abimelech. ~
49 Ric 8:40 | 40 En Abimelech jaagde hem na, want hij
50 Ric 8:41 | 41 Abimelech nu bleef te Aruma; en Zebul
51 Ric 8:42 | veld, en zij zeiden het Abimelech aan. ~
52 Ric 8:44 | 44 Want Abimelech en de hopen, die bij hem
53 Ric 8:45 | 45 Voorts streed Abimelech tegen de stad dienzelven
54 Ric 8:47 | 47 En het werd Abimelech aangezegd, dat alle burgeren
55 Ric 8:48 | 48 Zo ging Abimelech op den berg Zalmon, hij
56 Ric 8:48 | volk, dat met hem was; en Abimelech nam een bijl in zijn hand,
57 Ric 8:49 | zijn tak af, en zij volgden Abimelech na, en legden ze aan de
58 Ric 8:50 | 50 Voorts toog Abimelech naar Thebez, en hij legerde
59 Ric 8:52 | 52 Toen kwam Abimelech tot aan den toren, en bestormde
60 Ric 8:55 | mannen van Israel zagen, dat Abimelech dood was, zo gingen zij
61 Ric 8:56 | wederkeren heet kwaad van Abimelech, dat hij aan zijn vader
62 Ric 9:1 | 1 Na Abimelech nu stond op, om Israel te
63 2Sa 11:21 | 21 Wie sloeg Abimelech, den zoon van Jerubbeseth?
64 1Kro 18:16| de zoon van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren
65 1Kro 19:16| de zoon van Ahitub, en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren
66 1Kro 25:3 | kinderen van Eleazar, en Abimelech uit de kinderen van Ithamar,
67 Psa 35:1 | voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij
|