1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4422
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:23 | Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn
2 Gen 2:23 | mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne
3 Gen 4:13 | Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat
4 Gen 4:23 | vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech!
5 Gen 4:23 | van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg
6 Gen 4:23 | sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling,
7 Gen 4:23 | wonde, en een jongeling, om mijn buile! ~
8 Gen 6:3 | 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid
9 Gen 6:13 | einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen; want
10 Gen 6:18 | 18 Maar met u zal Ik Mijn verbond oprichten; en gij
11 Gen 7:1 | gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.
12 Gen 9:9 | Maar Ik, ziet, Ik richt Mijn verbond op met u, en met
13 Gen 9:11 | 11 En Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet
14 Gen 9:13 | 13 Mijn boog heb Ik gegeven in de
15 Gen 9:15 | Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond, hetwelk is tussen
16 Gen 12:13 | 13 Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat het mij wel
17 Gen 12:13 | het mij wel ga om u, en mijn ziel om uwentwil leve. ~
18 Gen 12:19 | hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster; zodat ik haar mij
19 Gen 13:8 | mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders;
20 Gen 14:22 | koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE,
21 Gen 14:26 | heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener
22 Gen 14:27 | gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam
23 Gen 14:27 | de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn! ~
24 Gen 15:2 | niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal
25 Gen 15:5 | Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb
26 Gen 15:5 | ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot
27 Gen 16:1 | Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! ~
28 Gen 16:2 | 2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij
29 Gen 16:4 | 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij
30 Gen 16:7 | 7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen
31 Gen 16:9 | tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en
32 Gen 16:10 | 10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden
33 Gen 16:13 | zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder
34 Gen 16:14 | uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken. ~
35 Gen 16:19 | naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten,
36 Gen 16:21 | 21 Maar Mijn verbond zal Ik met Izak
37 Gen 17:12 | ik oud geworden ben, en mijn heer oud is? ~
38 Gen 18:7 | 7 En hij zeide: Mijn broeders! doet toch geen
39 Gen 18:19 | aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het
40 Gen 18:20 | is zij niet klein?) opdat mijn ziel leve. ~
41 Gen 18:34 | ik heb gisteren nacht bij mijn vader gelegen; laat ons
42 Gen 19:2 | huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech,
43 Gen 19:5 | mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij
44 Gen 19:5 | zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid
45 Gen 19:9 | dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde
46 Gen 19:12 | 12 En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders
47 Gen 19:13 | zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder! ~
48 Gen 19:15 | En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht;
49 Gen 20:10 | dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven. ~
50 Gen 20:23 | bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, of mijn neef liegen
51 Gen 20:23 | gij mij, of mijn zoon, of mijn neef liegen zult! naar de
52 Gen 20:30 | de zeven ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat het
53 Gen 21:7 | Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie,
54 Gen 21:7 | zeide: Zie, hier ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie
55 Gen 21:8 | ten brandoffer voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden
56 Gen 21:18 | der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest
57 Gen 22:4 | erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht
58 Gen 22:4 | opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave. ~
59 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst
60 Gen 22:8 | Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn
61 Gen 22:8 | mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij,
62 Gen 22:11 | 11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker
63 Gen 22:13 | neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven. ~
64 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een land
65 Gen 23:2 | Leg toch uw hand onder mijn heup, ~
66 Gen 23:3 | der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult
67 Gen 23:4 | 4 Maar dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap
68 Gen 23:4 | naar mijn land, en naar mijn maagschap trekken, en voor
69 Gen 23:4 | maagschap trekken, en voor mijn zoon Izak een vrouw nemen
70 Gen 23:6 | tot hem: Wacht u, dat gij mijn zoon niet weder daarheen
71 Gen 23:7 | aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw
72 Gen 23:8 | gij rein zijn van dezen mijn eed; alleenlijk breng mijn
73 Gen 23:8 | mijn eed; alleenlijk breng mijn zoon daar niet weder heen. ~
74 Gen 23:12 | hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe haar mij
75 Gen 23:12 | weldadigheid bij Abraham, mijn heer. ~
76 Gen 23:14 | dat Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt. ~
77 Gen 23:18 | 18 En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich
78 Gen 23:27 | zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid
79 Gen 23:27 | niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de
80 Gen 23:33 | zal niet eten, totdat ik mijn woorden gesproken heb. En
81 Gen 23:35 | 35 En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat
82 Gen 23:36 | En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een
83 Gen 23:36 | huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat
84 Gen 23:37 | 37 En mijn heer heeft mij doen zweren,
85 Gen 23:37 | zeggende: Gij zult voor mijn zoon geen vrouw nemen van
86 Gen 23:38 | huis mijns vaders, en naar mijn geslacht, en zult voor mijn
87 Gen 23:38 | mijn geslacht, en zult voor mijn zoon een vrouw nemen! ~
88 Gen 23:39 | 39 Toen zeide ik tot mijn heer: Misschien zal mij
89 Gen 23:40 | voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit
90 Gen 23:40 | zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht en uit mijns vaders
91 Gen 23:41 | 41 Dan zult gij van mijn eed rein zijn, wanneer gij
92 Gen 23:41 | rein zijn, wanneer gij tot mijn geslacht zult gegaan zijn;
93 Gen 23:41 | zo zult gij rein zijn van mijn eed. ~
94 Gen 23:42 | zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu
95 Gen 23:42 | heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig maken zult,
96 Gen 23:44 | de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen. ~
97 Gen 23:45 | geeindigd had te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam Rebekka
98 Gen 23:48 | 48 En ik neigde mijn hoofd, en aanbad de HEERE;
99 Gen 23:48 | loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op
100 Gen 23:48 | dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen. ~
101 Gen 23:49 | weldadigheid en trouw aan mijn heer doen zult, geeft het
102 Gen 23:54 | zeide: Laat mij trekken tot mijn heer! ~
103 Gen 23:56 | niet op, dewijl de HEERE mijn weg voorspoedig gemaakt
104 Gen 23:56 | mij trekken, dat ik tot mijn heer ga. ~
105 Gen 23:65 | de knecht zeide: Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier,
106 Gen 24:5 | 5 Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest
107 Gen 24:5 | is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn
108 Gen 24:5 | onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen
109 Gen 24:5 | Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. ~
110 Gen 24:5 | geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. ~
111 Gen 24:7 | huisvrouw, zeide hij: Zij is mijn zuster; want hij vreesde
112 Gen 24:7 | want hij vreesde te zeggen, mijn huisvrouw; opdat mij misschien,
113 Gen 24:9 | hebt gij dan gezegd: Zij is mijn zuster? En Izak zeide tot
114 Gen 25:1 | zoon, en zeide tot hem: Mijn zoon! En hij zeide tot hem:
115 Gen 25:4 | ze mij, dat ik ete; opdat mijn ziel u zegene, eer ik sterve. ~
116 Gen 25:7 | aangezicht des HEEREN, voor mijn dood.
117 Gen 25:8 | 8 Nu dan, mijn zoon! hoor mijn stem in
118 Gen 25:8 | Nu dan, mijn zoon! hoor mijn stem in hetgeen ik u gebiede. ~
119 Gen 25:11 | Rebekka, zijn moeder: Zie, mijn broeder Ezau is een harig
120 Gen 25:12 | 12 Misschien zal mij mijn vader betasten, en ik zal
121 Gen 25:13 | hem: Uw vloek zij op mij, mijn zoon! hoor alleen naar mijn
122 Gen 25:13 | mijn zoon! hoor alleen naar mijn stem, en ga, haal ze mij. ~
123 Gen 25:18 | tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie,
124 Gen 25:18 | hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon? ~
125 Gen 25:19 | toch op, zit, en eet van mijn wildbraad, opdat uw ziel
126 Gen 25:20 | zo haast gevonden hebt, mijn zoon? En hij zeide: Omdat
127 Gen 25:20 | heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht. ~
128 Gen 25:21 | toch, dat ik u betaste, mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau
129 Gen 25:21 | betaste, mijn zoon! of gij mijn zoon Ezau zelf zijt, of
130 Gen 25:24 | 24 En hij zeide: Zijt gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide:
131 Gen 25:25 | wildbraad mijns zoons ete, opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde
132 Gen 25:26 | Kom toch bij, en kus mij, mijn zoon! ~
133 Gen 25:31 | hij zeide tot zijn vader: Mijn vader sta op en ete van
134 Gen 25:34 | vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader! ~
135 Gen 25:36 | twee reizen heeft bedrogen? mijn eerstgeboorte heeft hij
136 Gen 25:36 | genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen! Voorts zeide
137 Gen 25:37 | wat zal ik u dan nu doen, mijn zoon? ~
138 Gen 25:38 | gij maar dezen enen zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij,
139 Gen 25:38 | vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Ezau hief zijn
140 Gen 25:41 | vaders naderen, en ik zal mijn broeder Jakob doden. ~
141 Gen 25:43 | 43 Nu dan, mijn zoon! hoor naar mijn stem,
142 Gen 25:43 | dan, mijn zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op, vlied
143 Gen 25:43 | gij naar Haran, tot Laban, mijn broeder. ~
144 Gen 25:46 | Izak: Ik heb verdriet aan mijn leven vanwege de dochteren
145 Gen 27:4 | Toen zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt
146 Gen 27:14 | hem: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees!
147 Gen 27:14 | gij zijt mijn gebeente en mijn vlees! En hij bleef bij
148 Gen 27:15 | Laban tot Jakob: Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt gij
149 Gen 27:21 | zeide Jakob tot Laban: Geef mijn huisvrouw, want mijn dagen
150 Gen 27:21 | Geef mijn huisvrouw, want mijn dagen zijn vervuld, dat
151 Gen 27:32 | zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien,
152 Gen 27:32 | heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. ~
153 Gen 27:34 | zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl
154 Gen 27:38 | zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot
155 Gen 27:38 | tot haar in; dat zij op mijn knieen bare, en ik ook uit
156 Gen 27:41 | heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft
157 Gen 27:43 | heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb
158 Gen 27:48 | 13 Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters
159 Gen 27:50 | Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij
160 Gen 27:53 | Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn
161 Gen 27:53 | mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijn man
162 Gen 27:53 | ik mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij
163 Gen 27:55 | goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik
164 Gen 27:58 | en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen! ~
165 Gen 27:60 | vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. ~
166 Gen 27:60 | tot mijn plaats, en naar mijn land. ~
167 Gen 27:61 | 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen,
168 Gen 27:61 | 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u
169 Gen 27:61 | ik vertrek; want gij weet mijn dienst, die ik u gediend
170 Gen 27:65 | HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal
171 Gen 27:65 | wanneer zal ik ook werken voor mijn huis? ~
172 Gen 27:67 | de geiten; en zulks zal mijn loon zijn. ~
173 Gen 27:68 | 33 Zo zal mijn gerechtigheid op den dag
174 Gen 27:68 | als gij komen zult over mijn loon, voor uw aangezicht;
175 Gen 28:6 | gijlieden weet, dat ik met al mijn macht uw vader gediend heb. ~
176 Gen 28:7 | mij gehandeld, en heeft mijn loon tien malen veranderd;
177 Gen 28:10 | kudde hittig werd, dat ik mijn ogen ophief, en ik zag in
178 Gen 28:26 | gij gedaan, dat gij u aan mijn hart ontstolen hebt, en
179 Gen 28:26 | hart ontstolen hebt, en mijn dochteren ontvoerd hebt,
180 Gen 28:28 | gij mij niet toegelaten mijn zonen en mijn dochteren
181 Gen 28:28 | toegelaten mijn zonen en mijn dochteren te kussen; nu,
182 Gen 28:30 | vaders huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen? ~
183 Gen 28:36 | zeide tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn
184 Gen 28:36 | mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij zo hittiglijk
185 Gen 28:37 | 37 Als gij al mijn huisraad betast hebt, wat
186 Gen 28:37 | huizes! Leg het hier voor mijn broederen en uw broederen,
187 Gen 28:39 | geboet; gij hebt het van mijn hand geeist, het ware des
188 Gen 28:40 | bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijn ogen week. ~
189 Gen 28:40 | vorst, en dat mijn slaap van mijn ogen week. ~
190 Gen 28:41 | om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd. ~
191 Gen 28:42 | 42 Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham,
192 Gen 28:42 | weggezonden hebben! God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner
193 Gen 28:43 | Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters, en deze zonen
194 Gen 28:43 | dochters, en deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is
195 Gen 28:43 | zonen, en deze kudde is mijn kudde, ja, al wat gij ziet,
196 Gen 28:43 | al wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze
197 Gen 28:43 | en wat zoude ik aan deze mijn dochteren heden doen? of
198 Gen 28:50 | 50 Zo gij mijn dochteren beledigt, en zo
199 Gen 28:50 | gij vrouwen neemt boven mijn dochteren, niemand is bij
200 Gen 29:4 | Zo zult gij zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt
201 Gen 29:5 | maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat
202 Gen 29:10 | gedaan hebt; want ik ben met mijn staf over deze Jordaan gegaan,
203 Gen 29:16 | Gaat gijlieden door, voor mijn aangezicht, en stelt ruimte
204 Gen 29:17 | zeggende: Wanneer Ezau, mijn broeder, u ontmoeten zal,
205 Gen 29:18 | knecht Jakob, gezonden tot mijn heer, tot Ezau, en zie,
206 Gen 29:20 | met dit geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat, en daarna
207 Gen 29:20 | zien; misschien zal hij mijn aangezicht aannemen. ~
208 Gen 29:29 | Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende
209 Gen 29:30 | aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. ~
210 Gen 30:9 | Ezau zeide: Ik heb veel, mijn broeder! het zij het uwe,
211 Gen 30:10 | ogen gevonden heb, zo neem mijn geschenk van mijn hand;
212 Gen 30:10 | zo neem mijn geschenk van mijn hand; daarom, omdat ik uw
213 Gen 30:11 | 11 Neem toch mijn zegen, die u tegemoet gebracht
214 Gen 30:13 | Maar hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen
215 Gen 30:14 | 14 Mijn heer trekke toch voorbij,
216 Gen 30:14 | knecht; en ik zal mij op mijn gemak als leidsman voegen,
217 Gen 30:14 | van het werk, hetwelk voor mijn aangezicht is, en naar den
218 Gen 30:14 | kinderen, totdat ik bij mijn heer te Seir kome. ~
219 Gen 31:30 | zal verdelgd worden, ik en mijn huis. ~
220 Gen 34:7 | midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en bleef
221 Gen 34:7 | en bogen zich neder voor mijn schoof. ~
222 Gen 34:16 | 16 En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch
223 Gen 34:35 | zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen.
224 Gen 35:11 | uws vaders huis, totdat mijn zoon Sela groot wordt; want
225 Gen 35:26 | daarom, omdat ik haar aan mijn zoon Sela niet gegeven heb.
226 Gen 36:8 | huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met
227 Gen 36:8 | heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven. ~
228 Gen 36:15 | als hij hoorde, dat ik mijn stem verhief, en riep, zo
229 Gen 36:18 | het is geschied, als ik mijn stem verhief, en riep, dat
230 Gen 36:32 | droom, en zeide tot hem: In mijn droom, zie, zo was een wijnstok
231 Gen 36:32 | zo was een wijnstok voor mijn aangezicht; ~
232 Gen 36:34 | En Farao's beker was in mijn hand; en ik nam die druiven,
233 Gen 36:39 | tot Jozef: Ik was ook in mijn droom, en zie, drie getraliede
234 Gen 36:39 | getraliede korven waren op mijn hoofd. ~
235 Gen 36:40 | dezelve uit de korf, van boven mijn hoofd. ~
236 Gen 37:9 | zeggende: Ik gedenk heden aan mijn zonden. ~
237 Gen 37:13 | mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen. ~
238 Gen 37:17 | Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan den oever
239 Gen 37:22 | 22 Daarna zag ik in mijn droom, en zie zeven aren
240 Gen 37:40 | 40 Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel
241 Gen 37:40 | zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen
242 Gen 37:51 | heeft mij doen vergeten al mijn moeite, en het ganse huis
243 Gen 38:10 | zij zeiden tot hem: Neen, mijn heer! maar uw knechten zijn
244 Gen 38:28 | zeide tot zijn broederen: Mijn geld is wedergekeerd; daartoe
245 Gen 38:28 | daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun het
246 Gen 38:37 | wederbreng; geef hem in mijn hand, en ik zal hem weder
247 Gen 38:38 | 38 Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet
248 Gen 38:38 | zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis
249 Gen 39:3 | betuigd, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij
250 Gen 39:5 | tot ons gezegd: Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij
251 Gen 39:9 | borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij hem eisen;
252 Gen 39:20 | 20 En zij zeiden: Och, mijn heer! wij waren in het begin
253 Gen 39:29 | zeidet? Daarna zeide hij: Mijn zoon! God zij u genadig! ~
254 Gen 40:2 | 2 En mijn beker, den zilveren beker,
255 Gen 40:5 | Is het deze niet, waaruit mijn heer drinkt? en waarbij
256 Gen 40:7 | tot hem: Waarom spreekt mijn heer zulke woorden? Het
257 Gen 40:9 | sterve; en ook zullen wij mijn heer tot slaven zijn! ~
258 Gen 40:10 | gevonden wordt, die zij mijn slaaf; maar gijlieden zult
259 Gen 40:16 | Juda: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen
260 Gen 40:17 | beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gijlieden
261 Gen 40:18 | tot hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht
262 Gen 40:19 | 19 Mijn heer vraagde zijn knechten,
263 Gen 40:20 | 20 Zo zeiden wij tot mijn heer: Wij hebben een ouden
264 Gen 40:21 | Brengt hem af tot mij, dat ik mijn oog op hem sla. ~
265 Gen 40:22 | 22 En wij zeiden tot mijn heer: Die jongeling zal
266 Gen 40:23 | niet afkomt, zo zult gij mijn aangezicht niet meer zien. ~
267 Gen 40:24 | als wij tot uw knecht, mijn vader, opgetrokken zijn,
268 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden
269 Gen 40:27 | ons: Gijlieden weet, dat mijn huisvrouw er mij twee gebaard
270 Gen 40:29 | Indien gij nu deze ook van mijn aangezicht wegneemt, en
271 Gen 40:29 | ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer
272 Gen 40:30 | dan, als ik tot uw knecht, mijn vader, kome, en de jongeling
273 Gen 40:32 | dezen jongeling borg bij mijn vader, zeggende: Zo ik hem
274 Gen 40:32 | wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd
275 Gen 40:33 | dezen jongeling slaaf van mijn heer blijven, en laat den
276 Gen 40:34 | hoe zoude ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeling
277 Gen 40:34 | den jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou. ~ ~ ~ ~
278 Gen 41:3 | broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En zijn broeders
279 Gen 41:9 | Haast u en trekt op tot mijn vader, en zegt het hem:
280 Gen 41:12 | zien het, en de ogen van mijn broeder Benjamin, dat mijn
281 Gen 41:12 | mijn broeder Benjamin, dat mijn mond tot u spreekt. ~
282 Gen 41:13 | 13 En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid
283 Gen 41:13 | boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte,
284 Gen 41:13 | hebt; en haast u, en brengt mijn vader herwaarts af. ~
285 Gen 41:28 | Israel zeide: Het is genoeg! mijn zoon Jozef leeft nog! ik
286 Gen 42:31 | boodschappen, en tot hem zeggen: Mijn broeders en het huis mijns
287 Gen 43:1 | boodschapte Farao, en zeide: Mijn vader en mijn broeders,
288 Gen 43:1 | en zeide: Mijn vader en mijn broeders, en hun schapen,
289 Gen 43:18 | hem: Wij zullen het voor mijn heer niet verbergen, alzo
290 Gen 43:18 | der beesten gekomen aan mijn heer, zo is er niets anders
291 Gen 43:29 | zo leg toch uw hand onder mijn heup, en doe weldadigheid
292 Gen 43:30 | 30 Maar dat ik bij mijn vaderen ligge; hierom zult
293 Gen 44:9 | tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier
294 Gen 44:15 | God, voor Wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak,
295 Gen 44:16 | jongeren, en dat in hen mijn naam genoemd worde, en de
296 Gen 44:18 | tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader! want deze is de eerstgeborene;
297 Gen 44:19 | en zeide: Ik weet het, mijn zoon! ik weet het; hij zal
298 Gen 44:22 | broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard en met mijn boog,
299 Gen 44:22 | met mijn zwaard en met mijn boog, uit de hand der Amorieten
300 Gen 45:3 | 3 Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht,
301 Gen 45:3 | zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner
302 Gen 45:4 | het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen! ~
303 Gen 45:6 | 6 Mijn ziel kome niet in hun verborgen
304 Gen 45:6 | niet in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd
305 Gen 45:9 | van de roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij
306 Gen 45:29 | hen: Ik word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn
307 Gen 45:29 | mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die
308 Gen 46:5 | 5 Mijn vader heeft mij doen zweren,
309 Gen 46:5 | zeggende: Zie, ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het
310 Gen 46:5 | mij toch optrekken, dat ik mijn vader begrave, dan zal ik
311 Gen 46:25 | gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! ~
312 Exo 3:10 | Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels)
313 Exo 3:15 | ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat
314 Exo 3:15 | Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht
315 Exo 3:20 | 20 Want Ik zal Mijn hand uitstrekken, en Egypte
316 Exo 3:20 | en Egypte slaan met al Mijn wonderen, die Ik in het
317 Exo 4:1 | zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen; want zij zullen
318 Exo 4:18 | gaan, dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte
319 Exo 4:22 | zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene,
320 Exo 4:22 | zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israel. ~
321 Exo 4:23 | Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij
322 Exo 5:1 | de God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij
323 Exo 6:2 | de Almachtige; doch met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet
324 Exo 6:3 | 3 En ook heb Ik Mijn verbond met hen opgericht,
325 Exo 6:4 | dienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht. ~
326 Exo 6:6 | 6 En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal
327 Exo 6:7 | in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat
328 Exo 7:3 | hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden
329 Exo 7:3 | en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland
330 Exo 7:4 | ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen,
331 Exo 7:4 | Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen
332 Exo 7:4 | en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels,
333 Exo 7:5 | de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke,
334 Exo 7:16 | gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij
335 Exo 7:17 | zal met dezen staf, die in mijn hand is, op het water, dat
336 Exo 8:1 | Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij
337 Exo 8:8 | de vorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo zal ik
338 Exo 8:20 | Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij
339 Exo 8:21 | 21 Want zo gij Mijn volk niet laat trekken,
340 Exo 8:22 | dage het land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen,
341 Exo 8:23 | verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk;
342 Exo 9:1 | de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij
343 Exo 9:13 | de God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij
344 Exo 9:14 | 14 Want ditmaal zal Ik al Mijn plagen in uw hart zenden,
345 Exo 9:15 | 15 Want nu heb Ik Mijn hand uitgestrekt, opdat
346 Exo 9:16 | heb Ik u verwekt, opdat Ik Mijn kracht aan u betoonde, en
347 Exo 9:16 | u betoonde, en opdat men Mijn Naam vertelle op de ganse
348 Exo 9:17 | Verheft gij uzelven nog tegen Mijn volk, dat gij het niet wilt
349 Exo 9:27 | rechtvaardig; ik daarentegen en mijn volk zijn goddelozen! ~
350 Exo 9:29 | uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden voor den
351 Exo 10:1 | knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen in het midden van
352 Exo 10:2 | Egypte uitgericht heb, en Mijn tekenen, die Ik onder hen
353 Exo 10:3 | lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen?
354 Exo 10:3 | te verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij
355 Exo 10:4 | Want indien gij weigert Mijn volk te laten trekken, zie,
356 Exo 10:17 | En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal, en
357 Exo 10:28 | wacht u, dat gij niet meer mijn aangezicht ziet; want op
358 Exo 10:28 | want op welken dag gij mijn aangezicht zult zien, zult
359 Exo 11:9 | ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd
360 Exo 12:31 | trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de
361 Exo 13:2 | mensen en van beesten, dat is Mijn. ~
362 Exo 13:19 | voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op
363 Exo 15:2 | 2 De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is
364 Exo 15:2 | een Heil geweest; deze is mijn God; daarom zal ik Hem een
365 Exo 15:9 | ik zal den buit delen, mijn ziel zal van hen vervuld
366 Exo 15:9 | hen vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn
367 Exo 15:9 | mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal hen uitroeien. ~
368 Exo 16:4 | het verzoeke, of het in Mijn wet ga, of niet. ~
369 Exo 16:28 | weigert gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten? ~
370 Exo 16:28 | te houden Mijn geboden en Mijn wetten? ~
371 Exo 17:3 | optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van
372 Exo 17:3 | mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven? ~
373 Exo 17:9 | en de staf Gods zal in mijn hand zijn. ~
374 Exo 17:15 | deszelfs naam: De HEERE is mijn Banier! ~
375 Exo 18:4 | God mijns vaders is tot mijn Hulpe geweest, en heeft
376 Exo 18:19 | 19 Hoor nu mijn stem, ik zal u raden, en
377 Exo 19:5 | stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult
378 Exo 19:5 | verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken,
379 Exo 19:5 | want de ganse aarde is Mijn; ~
380 Exo 20:3 | zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. ~
381 Exo 20:6 | die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden. ~
382 Exo 20:26 | ook niet met trappen tot Mijn altaar opklimmen, opdat
383 Exo 21:5 | ronduit zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn
384 Exo 21:5 | zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief,
385 Exo 21:5 | mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet
386 Exo 21:14 | zult gij denzelven van voor Mijn altaar nemen, dat hij sterve. ~
387 Exo 22:24 | 24 En Mijn toorn zal ontsteken, en
388 Exo 22:25 | 25 Indien gij Mijn volk, dat bij u arm is,
389 Exo 23:15 | men zal niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen. ~
390 Exo 23:21 | overtredingen niet vergeven; want Mijn Naam is in het binnenste
391 Exo 23:23 | 23 Want Mijn Engel zal voor uw aangezicht
392 Exo 23:27 | 27 Ik zal Mijn schrik voor uw aangezicht
393 Exo 25:2 | vrijwillig bewegen zal, zult gij Mijn hefoffer nemen. ~
394 Exo 25:30 | altijd het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen. ~
395 Exo 29:43 | zij geheiligd worden door Mijn heerlijkheid. ~
396 Exo 31:13 | zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want
397 Exo 32:10 | En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke,
398 Exo 32:33 | tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij
399 Exo 32:34 | waarheen Ik u gezegd heb; zie, Mijn Engel zal voor uw aangezicht
400 Exo 33:10 | En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke,
401 Exo 33:33 | tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij
402 Exo 33:34 | waarheen Ik u gezegd heb; zie, Mijn Engel zal voor uw aangezicht
403 Exo 34:12 | hebt genade gevonden in Mijn ogen! ~
404 Exo 34:14 | 14 Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan,
405 Exo 34:17 | genade gevonden hebt in Mijn ogen, en Ik u bij name ken. ~
406 Exo 34:19 | Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht
407 Exo 34:20 | zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien;
408 Exo 34:22 | zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal
409 Exo 34:22 | zetten; en Ik zal u met Mijn hand overdekken, totdat
410 Exo 34:23 | 23 En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben,
411 Exo 34:23 | weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; maar
412 Exo 34:23 | achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien
413 Exo 34:42 | de baarmoeder opent, is Mijn; ja, al uw vee, dat mannelijk
414 Exo 34:43 | lossen, en men zal voor Mijn aangezicht niet ledig verschijnen. ~
415 Exo 34:48 | 25 Gij zult het bloed van Mijn slachtoffer niet offeren
416 Lev 6:17 | dat Ik gegeven heb van Mijn vuurofferen; het is een
417 Lev 15:31 | onreinigheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel, die in het midden
418 Lev 17:10 | zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten, en zal
419 Lev 18:4 | 4 Mijn rechten zult gij doen, en
420 Lev 18:4 | rechten zult gij doen, en Mijn inzettingen zult gij houden,
421 Lev 18:5 | 5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten
422 Lev 18:5 | Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden;
423 Lev 18:26 | 26 Maar gij zult Mijn inzettingen en Mijn rechten
424 Lev 18:26 | zult Mijn inzettingen en Mijn rechten onderhouden, en
425 Lev 18:30 | 30 Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij
426 Lev 19:3 | en zijn vader vrezen, en Mijn sabbatten houden; Ik ben
427 Lev 19:12 | zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt
428 Lev 19:19 | 19 Gij zult Mijn inzettingen houden; gij
429 Lev 19:30 | 30 Gij zult Mijn sabbatten houden, en Mijn
430 Lev 19:30 | Mijn sabbatten houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen;
431 Lev 19:37 | 37 Daarom zult gij al Mijn inzettingen en al Mijn rechten
432 Lev 19:37 | al Mijn inzettingen en al Mijn rechten onderhouden, en
433 Lev 20:3 | 3 En Ik zal Mijn aangezicht tegen dien man
434 Lev 20:3 | Molech gegeven, opdat hij Mijn heiligdom ontreinigen, en
435 Lev 20:3 | heiligdom ontreinigen, en Mijn heiligen Naam ontheiligen
436 Lev 20:5 | 5 Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man
437 Lev 20:6 | na te hoereren, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel
438 Lev 20:8 | 8 En onderhoudt Mijn inzettingen, en doet dezelve;
439 Lev 20:22 | 22 Onderhoudt dan al Mijn inzettingen en al Mijn rechten,
440 Lev 20:22 | al Mijn inzettingen en al Mijn rechten, en doet dezelve;
441 Lev 21:23 | gebrek in hem is; opdat hij Mijn heiligdommen niet ontheilige;
442 Lev 22:3 | diezelve mens zal van voor Mijn aangezicht uitgeroeid worden;
443 Lev 22:9 | 9 Zij zullen dan Mijn bevel onderhouden, opdat
444 Lev 22:31 | 31 Daarom zult gij Mijn geboden houden, en dezelve
445 Lev 22:32 | 32 En gij zult Mijn heiligen Naam niet ontheiligen,
446 Lev 22:33 | samenroepingen zijn; deze zijn Mijn gezette hoogtijden. ~
447 Lev 24:18 | 18 En doet Mijn inzettingen, en houdt Mijn
448 Lev 24:18 | Mijn inzettingen, en houdt Mijn rechten, en doet dezelve;
449 Lev 24:21 | 21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in
450 Lev 24:42 | 42 Want zij zijn Mijn dienstknechten, die Ik uit
451 Lev 24:55 | Mij tot dienstknechten; Mijn dienstknechten zijn zij,
452 Lev 25:2 | 2 Mijn sabbatten zult gij houden,
453 Lev 25:2 | sabbatten zult gij houden, en Mijn heiligdommen zult gij vrezen;
454 Lev 25:3 | 3 Indien gij in Mijn inzettingen wandelen, en
455 Lev 25:3 | inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden, en die doen
456 Lev 25:9 | en u vermenigvuldigen; en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen. ~
457 Lev 25:11 | 11 En Ik zal Mijn tabernakel in het midden
458 Lev 25:11 | midden van u zetten; en Mijn ziel zal van u niet walgen. ~
459 Lev 25:15 | 15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk
460 Lev 25:15 | verwerpen, en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat
461 Lev 25:15 | walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond
462 Lev 25:15 | doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen; ~
463 Lev 25:17 | 17 Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden
464 Lev 25:30 | uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal aan u walgen. ~
465 Lev 25:42 | Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook
466 Lev 25:42 | verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook
467 Lev 25:42 | verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal
468 Lev 25:43 | hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen,
469 Lev 25:43 | verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had. ~
470 Lev 25:44 | te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik
471 Num 3:13 | Want alle eerstgeborene is Mijn; van den dag, dat Ik alle
472 Num 3:13 | tot de beesten; zij zullen Mijn zijn; Ik ben de HEERE! ~
473 Num 3:45 | want de Levieten zullen Mijn zijn; Ik ben de HEERE! ~
474 Num 6:27 | 27 Alzo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israels
475 Num 8:14 | uitscheiden, opdat de Levieten Mijn zijn. ~
476 Num 8:17 | onder de kinderen Israels is Mijn, onder de mensen en onder
477 Num 10:30 | niet gaan; maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap
478 Num 10:30 | zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan. ~
479 Num 11:15 | gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk niet aanzien! ~
480 Num 11:23 | zijn? Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren zal,
481 Num 11:28 | jongelingen, antwoordde en zeide: Mijn heer Mozes, verbied hun! ~
482 Num 12:6 | 6 En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden! Zo er een profeet
483 Num 12:7 | 7 Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in
484 Num 12:7 | knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. ~
485 Num 12:8 | gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te
486 Num 12:11 | zeide Aaron tot Mozes: Och, mijn heer! leg toch niet op ons
487 Num 14:22 | mannen, die gezien hebben Mijn heerlijkheid, en Mijn tekenen,
488 Num 14:22 | hebben Mijn heerlijkheid, en Mijn tekenen, die Ik in Egypte
489 Num 14:24 | 24 Doch Mijn knecht Kaleb, omdat een
490 Num 14:28 | niet doe, gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! ~
491 Num 14:30 | land komt, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven heb, dat
492 Num 14:34 | en gij zult gewaar worden Mijn afbreking. ~
493 Num 15:40 | Opdat gij gedenkt en doet al Mijn geboden, en uw God heilig
494 Num 16:28 | te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart zijn. ~
495 Num 20:19 | uw water drinken, ik en mijn vee, zo zal ik deszelfs
496 Num 20:24 | gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest
497 Num 21:2 | Indien Gij dit volk geheel in mijn hand geeft, zo zal ik hun
498 Num 22:29 | och, of ik een zwaard in mijn hand had! want ik zoude
499 Num 22:30 | hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt, tot op
500 Num 22:33 | zij is nu driemaal voor Mijn aangezicht geweken; indien
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4422 |