Book Chapter: Verse
1 Spre 30:19| rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en
2 Jes 33:21 | doorvaren, en geen treffelijk schip zal daar overvaren. ~
3 Jona 1:3 | af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en
4 Jona 1:4 | storm in de zee, zodat het schip dacht te breken. ~
5 Jona 1:5 | wierpen de vaten, die in het schip waren, in de zee, om het
6 Jona 1:5 | nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder, en was met
7 Jona 1:13| de mannen roeiden, om het schip weder te brengen aan het
8 Matt 4:21| Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeus,
9 Matt 4:22| terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd. ~
10 Matt 8:23| 23 En als Hij in het schip gegaan was, zijn Hem Zijn
11 Matt 8:24| in de zee, alzo dat het schip van de golven bedekt werd;
12 Matt 9:1 | 1 En in het schip gegaan zijnde, voer Hij
13 Matt 13:2 | scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al
14 Matt 14:22| Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af
15 Matt 14:24| 24 En het schip was nu midden in de zee,
16 Matt 14:29| Petrus klom neder van het schip, en wandelde op het water,
17 Matt 14:32| 32 En als zij in het schip geklommen waren, stilde
18 Matt 14:33| 33 Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden
19 Matt 15:39| hebbende, ging Hij in het schip, en kwam in de landpalen
20 Mark 1:19| broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende. ~
21 Mark 1:20| hun vader Zebedeus in het schip, met de huurlingen, zijn
22 Mark 4:1 | Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat
23 Mark 4:36| mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere
24 Mark 4:37| baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. ~
25 Mark 5:2 | 2 En zo Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette
26 Mark 5:18| 18 En als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die
27 Mark 5:21| als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere
28 Mark 6:32| En zij vertrokken in een schip, naar een woeste plaats,
29 Mark 6:45| Hij Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor henen te
30 Mark 6:47| was geworden, zo was het schip in het midden van de zee,
31 Mark 6:48| zich zeer pijnigden, om het schip voort te krijgen; want de
32 Mark 6:51| Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij
33 Mark 6:54| 54 En als zij uit het schip gegaan waren, terstond werden
34 Mark 8:10| 10 En terstond in het schip gegaan zijnde met Zijn discipelen,
35 Mark 8:13| verliet hen, en wederom in het schip gegaan zijnde, voer Hij
36 Mark 8:14| een brood met zich in het schip. ~
37 Luk 5:3 | leerde Hij de scharen uit het schip. ~
38 Luk 5:7 | medegenoten, die in het andere schip waren, dat zij hen zouden
39 Luk 8:22 | die dagen, dat Hij in een schip ging, en Zijn discipelen
40 Luk 8:37 | bevangen. En Hij, in het schip gegaan zijnde, keerde wederom. ~
41 Joha 6:17| 17 En in het schip gegaan zijnde, kwamen zij
42 Joha 6:19| zee, en komende bij het schip; en zij werden bevreesd. ~
43 Joha 6:21| Hem gewilliglijk in het schip genomen; en terstond kwam
44 Joha 6:21| genomen; en terstond kwam het schip aan het land, daar zij naar
45 Joha 21:3 | en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen
46 Joha 21:6 | de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij
47 Hand 14:13| Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af
48 Hand 14:38| zij geleidden hem naar het schip. ~ ~ ~
49 Hand 15:2 | 2 En een schip gevonden hebbende, dat naar
50 Hand 15:3 | kwamen aan te Tyrus; want het schip zoude aldaar den last ontladen. ~
51 Hand 15:6 | hadden, gingen wij in het schip; maar zijlieden keerden
52 Hand 21:2 | En in een Adramyttenisch schip gegaan zijnde, alzo wij
53 Hand 21:6 | de hoofdman, aldaar een schip gevonden hebbende van Alexandrie,
54 Hand 21:10| van de lading en van het schip, maar ook van ons leven. ~
55 Hand 21:15| 15 En als het schip daarmede weggerukt werd,
56 Hand 21:17| zij alle behulpselen, het schip ondergordende; en alzo zij
57 Hand 21:22| onder u, maar alleen van het schip. ~
58 Hand 21:30| scheepslieden zochten uit het schip te vlieden, en de boot nederlieten
59 Hand 21:31| krijgsknechten: Indien dezen in het schip niet blijven, gij kunt niet
60 Hand 21:37| 37 Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes
61 Hand 21:38| waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit
62 Hand 21:39| vonden, zo zij konden, het schip aan te zetten. ~
63 Hand 21:40| opgehaald hadden, gaven zij het schip aan de zee over, meteen
64 Hand 21:41| zijden had, zetten zij het schip daarop; en het voorschip,
65 Hand 21:44| op enige stukken van het schip. En alzo is het geschied,
66 Hand 22:11| maanden voeren wij af in een schip van Alexandrie, dat in het
|