Book Chapter: Verse
1 Gen 10:18 | zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid. ~
2 Gen 10:19 | 19 En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij
3 Gen 12:6 | het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat
4 Gen 13:7 | vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land. ~
5 Gen 23:3 | zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke
6 Gen 23:37 | nemen van de dochteren der Kanaanieten, in welker land ik wone; ~
7 Gen 31:30 | inwoners dezes lands, onder de Kanaanieten, en onder de Ferezieten;
8 Gen 46:11 | de inwoners des lands, de Kanaanieten, dien rouw zagen op het
9 Exo 3:8 | honig, tot de plaats der Kanaanieten, en der Hethieten, en der
10 Exo 3:17 | opvoeren, tot het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der
11 Exo 13:5 | gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der
12 Exo 13:11 | de HEERE in het land der Kanaanieten zal gebracht hebben, gelijk
13 Exo 23:23 | Hethieten, en Ferezieten, en Kanaanieten, Hevieten, en Jebusieten;
14 Exo 23:28 | uitstoten de Hevieten, de Kanaanieten en de Hethieten. ~
15 Exo 34:2 | en Ik zal uitdrijven de Kanaanieten, de Amorieten, en de Hethieten,
16 Exo 34:34 | uitdrijven de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Hethieten, en de
17 Num 13:29 | wonen op het gebergte; en de Kanaanieten wonen aan de zee, en aan
18 Num 14:25 | De Amalekieten nu en de Kanaanieten wonen in het dal; wendt
19 Num 14:43 | Want de Amalekieten, en de Kanaanieten zijn daar voor uw aangezicht,
20 Num 14:45 | af de Amalekieten en de Kanaanieten, die in dat gebergte woonden,
21 Num 21:3 | stem van Israel, en gaf de Kanaanieten over; en hij verbande hen
22 Deu 1:7 | havens der zee; het land der Kanaanieten, en den Libanon, tot aan
23 Deu 7:1 | en de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Ferezieten, en de
24 Deu 11:30 | der zon, in het land der Kanaanieten, die in het vlakke veld
25 Deu 20:17 | en de Amorieten, en de Kanaanieten, en de Ferezieten, de Hevieten,
26 Joz 3:10 | aangezicht uitdrijven zal de Kanaanieten, en de Hethieten, en de
27 Joz 5:1 | westwaarts, en al de koningen der Kanaanieten, die aan de zee waren, hoorden,
28 Joz 7:9 | 9 Als het de Kanaanieten, en alle inwoners des lands
29 Joz 9:1 | Hethieten, en de Amorieten, de Kanaanieten, de Ferezieten, de Hevieten,
30 Joz 11:3 | 3 Tot de Kanaanieten tegen het oosten en tegen
31 Joz 12:8 | Hethieten, de Amorieten, en Kanaanieten, de Ferezieten, de Hevieten,
32 Joz 13:3 | tegen het noorden, dat den Kanaanieten toegerekend wordt; vijf
33 Joz 13:4 | zuiden, het ganse land der Kanaanieten, en Meara, die van de Sidoniers
34 Joz 16:10 | 10 En zij verdreven de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden;
35 Joz 16:10 | woonden; alzo woonden die Kanaanieten in het midden der Efraimieten
36 Joz 17:12 | niet verdrijven; want de Kanaanieten wilden in hetzelve land
37 Joz 17:13 | werden, zo maakten zij de Kanaanieten cijnsbaar; maar zij verdreven
38 Joz 17:16 | ijzeren wagens bij alle Kanaanieten, die in het land des dals
39 Joz 17:18 | uwe zijn; want gij zult de Kanaanieten verdrijven, al hebben zij
40 Joz 25:11 | en de Ferezieten, en de Kanaanieten, en de Hethieten, en de
41 Ric 1:1 | eerst optrekken naar de Kanaanieten, om tegen hen te krijgen? ~
42 Ric 1:3 | lot, en laat ons tegen de Kanaanieten krijgen, zo zal ik ook met
43 Ric 1:4 | toog op, en de HEERE gaf de Kanaanieten en de Ferezieten in hun
44 Ric 1:5 | tegen hem; en zij sloegen de Kanaanieten en de Ferezieten. ~
45 Ric 1:9 | om te krijgen tegen de Kanaanieten, wonende in het gebergte,
46 Ric 1:10 | was heengetogen tegen de Kanaanieten, die te Hebron woonden (
47 Ric 1:17 | Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten, wonende te Zefat, en zij
48 Ric 1:27 | onderhorige plaatsen; en de Kanaanieten wilden wonen in hetzelve
49 Ric 1:28 | Israel sterk werd, dat hij de Kanaanieten op cijns stelde; maar hij
50 Ric 1:29 | 29 Ook verdreef Efraim de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden;
51 Ric 1:29 | te Gezer woonden; maar de Kanaanieten woonden in het midden van
52 Ric 1:30 | inwoners van Nahalol; maar de Kanaanieten woonden in het midden van
53 Ric 1:32 | woonden in het midden der Kanaanieten, die in het land woonden;
54 Ric 1:33 | woonde in het midden der Kanaanieten, die in het land woonden;
55 Ric 3:3 | der Filistijnen, en al de Kanaanieten, en de Sidoniers, en de
56 Ric 3:5 | woonden in het midden der Kanaanieten, der Hethieten, en der Amorieten,
57 Ric 4:2 | hand van Jabin, koning der Kanaanieten, die te Hazor regeerde;
58 2Sa 24:7 | steden der Hevieten en der Kanaanieten; en zij kwamen uit aan het
59 1Kon 9:16| met vuur verbrand, en de Kanaanieten, die in de stad woonden,
60 Ezra 9:1 | gruwelen, namelijk van de Kanaanieten, de Hethieten, de Ferezieten,
61 Neh 9:8 | zoudt geven het land der Kanaanieten, der Hethieten, der Amorieten,
62 Neh 9:24 | de inwoners des lands, de Kanaanieten, voor hun aangezicht ten
63 Eze 16:3 | geboorten zijn uit het land der Kanaanieten; uw vader was een Amoriet
64 Oba 1:20 | kinderen Israels, hetgeen der Kanaanieten was, tot Zarfath toe; en
|