1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4422
Book Chapter: Verse
1001 1Kon 1:36 | zegge de HEERE, de God van mijn heer den koning! ~
1002 1Kon 1:37 | Gelijk als de HEERE met mijn heer den koning geweest
1003 1Kon 1:37 | groter dan den troon van mijn heer den koning David! ~
1004 1Kon 1:48 | gegeven heeft een, zittende op mijn troon, dat het mijn ogen
1005 1Kon 1:48 | zittende op mijn troon, dat het mijn ogen gezien hebben! ~
1006 1Kon 2:4 | hun weg bewaren, om voor Mijn aangezicht trouwelijk, met
1007 1Kon 2:15 | weet, dat het koninkrijk mijn was, en het ganse Israel
1008 1Kon 2:16 | een enige begeerte; wijs mijn aangezicht niet af. En zij
1009 1Kon 2:20 | enige kleine begeerte, wijs mijn aangezicht niet af. En de
1010 1Kon 2:20 | zeide tot haar: Begeer, mijn moeder, want ik zal uw aangezicht
1011 1Kon 2:22 | koninkrijk (want hij is mijn broeder, die ouder is dan
1012 1Kon 2:24 | zitten op den troon van mijn vader David, en Die mij
1013 1Kon 2:26 | voor het aangezicht van mijn vader David gedragen hebt,
1014 1Kon 2:26 | geweest, in alles, waarin mijn vader verdrukt was. ~
1015 1Kon 2:32 | zwaard gedood heeft, daar het mijn vader David niet wist, Abner,
1016 1Kon 2:38 | woord is goed; gelijk als mijn heer de koning gesproken
1017 1Kon 2:44 | uw hart weet, die gij aan mijn vader David gedaan hebt;
1018 1Kon 3:6 | hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote weldadigheid
1019 1Kon 3:7 | 7 Nu dan, HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht
1020 1Kon 3:7 | gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een
1021 1Kon 3:14 | 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende
1022 1Kon 3:14 | wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden,
1023 1Kon 3:14 | onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader
1024 1Kon 3:17 | de ene vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen
1025 1Kon 3:18 | geschied op den derden dag na mijn baren dat deze vrouw ook
1026 1Kon 3:20 | ter middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, als uw
1027 1Kon 3:20 | doden zoon legde zij in mijn schoot. ~
1028 1Kon 3:21 | stond in de morgen op, om mijn zoon te zogen, en zie, hij
1029 1Kon 3:21 | op hem, en zie, het was mijn zoon niet, dien ik gebaard
1030 1Kon 3:22 | Neen, maar die levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon;
1031 1Kon 3:22 | uw zoon, en de levende is mijn zoon! Alzo spraken zij voor
1032 1Kon 3:23 | koning: Deze zegt: Dit is mijn zoon, die leeft, maar uw
1033 1Kon 3:23 | is uw zoon, en de levende mijn zoon. ~
1034 1Kon 3:26 | haar zoon), en zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende
1035 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David den Naam des
1036 1Kon 5:4 | Maar nu heeft de HEERE, mijn God, mij van rondom rust
1037 1Kon 5:5 | den Naam van den HEERE, mijn God, een huis te bouwen;
1038 1Kon 5:5 | HEERE gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw
1039 1Kon 5:5 | troon zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
1040 1Kon 5:6 | uit den Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten
1041 1Kon 5:9 | 9 Mijn knechten zullen het afbrengen
1042 1Kon 5:9 | het wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis
1043 1Kon 5:9 | ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ~
1044 1Kon 6:12 | bouwt, zo gij wandelt in Mijn inzettingen, en doet Mijn
1045 1Kon 6:12 | Mijn inzettingen, en doet Mijn rechten, en onderhoudt al
1046 1Kon 6:12 | rechten, en onderhoudt al Mijn geboden, wandelende in dezelve;
1047 1Kon 6:12 | wandelende in dezelve; zo zal Ik Mijn woord met u bevestigen,
1048 1Kon 6:13 | Israels wonen; en Ik zal Mijn volk Israel niet verlaten. ~
1049 1Kon 8:15 | Israels, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft,
1050 1Kon 8:16 | Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israel uit Egypteland
1051 1Kon 8:16 | een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; maar
1052 1Kon 8:16 | David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou. ~
1053 1Kon 8:17 | was ook in het hart van mijn vader David, een huis den
1054 1Kon 8:18 | de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat in uw
1055 1Kon 8:18 | dat in uw hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen,
1056 1Kon 8:19 | voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
1057 1Kon 8:20 | opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op
1058 1Kon 8:24 | 24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt,
1059 1Kon 8:25 | Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot
1060 1Kon 8:25 | Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden,
1061 1Kon 8:25 | bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij
1062 1Kon 8:25 | gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht. ~
1063 1Kon 8:26 | gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~
1064 1Kon 8:28 | tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het
1065 1Kon 8:29 | dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te
1066 1Kon 8:59 | 59 En dat deze mijn woorden, waarmede ik voor
1067 1Kon 9:3 | smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan
1068 1Kon 9:3 | gij gebouwd hebt, opdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid
1069 1Kon 9:3 | in eeuwigheid zette; en Mijn ogen en Mijn hart zullen
1070 1Kon 9:3 | eeuwigheid zette; en Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te
1071 1Kon 9:4 | 4 En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult,
1072 1Kon 9:4 | wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten
1073 1Kon 9:4 | en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult; ~
1074 1Kon 9:6 | volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen,
1075 1Kon 9:6 | houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, die Ik voor
1076 1Kon 9:7 | en dit huis, hetwelk Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal
1077 1Kon 9:7 | geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; en
1078 1Kon 9:13 | Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven
1079 1Kon 10:6 | waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord heb, van uw
1080 1Kon 10:7 | totdat ik gekomen ben, en mijn ogen dat gezien hebben;
1081 1Kon 11:11 | dat gij niet hebt gehouden Mijn verbond en Mijn inzettingen,
1082 1Kon 11:11 | gehouden Mijn verbond en Mijn inzettingen, die Ik u geboden
1083 1Kon 11:21 | Laat mij gaan, dat ik in mijn land trekke. ~
1084 1Kon 11:33 | niet gewandeld hebben in Mijn wegen, om te doen wat recht
1085 1Kon 11:33 | te doen wat recht is in Mijn ogen, te weten Mijn inzettingen
1086 1Kon 11:33 | is in Mijn ogen, te weten Mijn inzettingen en Mijn rechten;
1087 1Kon 11:33 | weten Mijn inzettingen en Mijn rechten; gelijk zijn vader
1088 1Kon 11:34 | dien Ik verkoren heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen
1089 1Kon 11:34 | heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft. ~
1090 1Kon 11:36 | Ik een stam geven; opdat Mijn knecht David altijd een
1091 1Kon 11:36 | David altijd een lamp voor Mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem,
1092 1Kon 11:36 | Ik Mij verkoren heb, om Mijn Naam daar te stellen. ~
1093 1Kon 11:38 | Ik u zal gebieden, en in Mijn wegen zult wandelen, en
1094 1Kon 11:38 | wandelen, en doen wat recht in Mijn ogen is, houdende Mijn inzettingen
1095 1Kon 11:38 | in Mijn ogen is, houdende Mijn inzettingen en Mijn geboden,
1096 1Kon 11:38 | houdende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als Mijn
1097 1Kon 11:38 | Mijn geboden, gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft;
1098 1Kon 12:10 | zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker
1099 1Kon 12:11 | 11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u
1100 1Kon 12:11 | uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen
1101 1Kon 12:14 | der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar
1102 1Kon 12:14 | uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen
1103 1Kon 13:6 | ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij kome!
1104 1Kon 13:30 | over hem een weeklage: Ach, mijn broeder! ~
1105 1Kon 13:31 | Gods begraven is, en legt mijn beenderen bij zijn beenderen. ~
1106 1Kon 14:7 | tot een voorganger over Mijn volk Israel gesteld heb; ~
1107 1Kon 14:8 | niet geweest zijt, gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden
1108 1Kon 14:8 | gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden hield, en die Mij
1109 1Kon 14:8 | doen alleen wat recht is in Mijn ogen; ~
1110 1Kon 15:19 | mij en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader;
1111 1Kon 16:2 | tot een voorganger over Mijn volk Israel gesteld heb,
1112 1Kon 16:2 | den weg van Jerobeam, en Mijn volk Israel hebt doen zondigen,
1113 1Kon 17:1 | zijn zal, tenzij dan naar mijn woord! ~
1114 1Kon 17:12 | zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het
1115 1Kon 17:18 | gij bij mij ingekomen, om mijn ongerechtigheid in gedachtenis
1116 1Kon 17:18 | gedachtenis te brengen, en om mijn zoon te doden? ~
1117 1Kon 17:20 | HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God, hebt Gij dan ook deze
1118 1Kon 17:21 | HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God, laat toch de ziel van
1119 1Kon 18:7 | aangezicht, en zeide: Zijt gij mijn heer Elia? ~
1120 1Kon 18:10 | volk of koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft,
1121 1Kon 18:12 | nu vrees den HEERE van mijn jonkheid af. ~
1122 1Kon 18:13 | 13 Is mijn heer niet aangezegd, wat
1123 1Kon 19:4 | genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter
1124 1Kon 19:4 | want ik ben niet beter dan mijn vaderen. ~
1125 1Kon 19:10 | overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen. ~
1126 1Kon 19:14 | overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen. ~
1127 1Kon 19:20 | na, en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse,
1128 1Kon 19:20 | Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal
1129 1Kon 20:3 | zilver en uw goud, dat is mijn, daartoe uw vrouwen en uw
1130 1Kon 20:3 | beste kinderen, die zijn mijn. ~
1131 1Kon 20:4 | en zeide: Naar uw woord, mijn heer de koning, ik ben uwe,
1132 1Kon 20:6 | morgen om dezen tijd zal ik mijn knechten tot u zenden, dat
1133 1Kon 20:7 | had tot mij gezonden, om mijn vrouwen, en om mijn kinderen,
1134 1Kon 20:7 | om mijn vrouwen, en om mijn kinderen, en om mijn zilver,
1135 1Kon 20:7 | om mijn kinderen, en om mijn zilver, en om mijn goud,
1136 1Kon 20:7 | en om mijn zilver, en om mijn goud, en ik heb het hem
1137 1Kon 20:9 | boden van Benhadad: Zegt mijn heer den koning: Alles,
1138 1Kon 20:10 | handvollen voor al het volk, dat mijn voetstappen volgt! ~
1139 1Kon 20:32 | Benhadad zegt: Laat toch mijn ziel leven. En hij zeide:
1140 1Kon 20:32 | Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder. ~
1141 1Kon 20:34 | tot hem: De steden, die mijn vader van uw vader genomen
1142 1Kon 20:34 | straten in Damaskus, gelijk mijn vader in Samaria gemaakt
1143 1Kon 21:2 | kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor
1144 1Kon 21:6 | hij heeft gezegd: Ik zal u mijn wijngaard niet geven. ~
1145 1Kon 21:20 | Hebt gij mij gevonden, o, mijn vijand? En hij zeide: Ik
1146 1Kon 21:29 | Achab zich vernedert voor Mijn aangezicht? Daarom dewijl
1147 1Kon 21:29 | hij zich vernedert voor Mijn aangezicht, zo zal Ik dat
1148 1Kon 22:4 | zijn gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn
1149 1Kon 22:4 | mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw paarden. ~
1150 1Kon 22:50 | Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw knechten
1151 2Kon 1:13 | Gij, man Gods, laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten,
1152 2Kon 1:14 | verteerd; maar nu, laat mijn ziel dierbaar zijn in uw
1153 2Kon 2:12 | Elisa zag het, en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen
1154 2Kon 2:12 | en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israels en
1155 2Kon 2:19 | stad is goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water
1156 2Kon 3:7 | zijn, gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn
1157 2Kon 3:7 | mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw paarden. ~
1158 2Kon 4:1 | Elisa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is gestorven, en gij
1159 2Kon 4:1 | de schuldheer gekomen, om mijn beide kinderen voor zich
1160 2Kon 4:16 | omhelzen. En zij zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods, lieg
1161 2Kon 4:19 | het zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Hij dan
1162 2Kon 4:19 | zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Hij dan zeide tot
1163 2Kon 4:28 | zeide: Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Zeide ik niet:
1164 2Kon 4:29 | Gord uw lenden, en neem mijn staf in uw hand, en ga henen;
1165 2Kon 4:29 | antwoord hem niet; en leg mijn staf op het aangezicht van
1166 2Kon 5:3 | tot haar vrouw: Och, of mijn heer ware voor het aangezicht
1167 2Kon 5:6 | gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naaman tot u gezonden,
1168 2Kon 5:13 | spraken tot hem, en zeiden: Mijn vader, zo die profeet tot
1169 2Kon 5:18 | HEERE uw knecht: wanneer mijn heer in het huis van Rimmon
1170 2Kon 5:18 | neder te buigen, en hij op mijn hand leunen zal en ik mij
1171 2Kon 5:20 | den man Gods, zeide: Zie, mijn heer heeft Naaman, dien
1172 2Kon 5:22 | En hij zeide: Het is wel; mijn heer heeft mij gezonden,
1173 2Kon 5:26 | zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, als die man zich
1174 2Kon 6:5 | hij riep, en zeide: Ach, mijn heer, want het was geleend. ~
1175 2Kon 6:8 | zijn knechten, zeggende: Mijn legering zal zijn in de
1176 2Kon 6:12 | zijn knechten zeide: Neen, mijn heer koning! Maar Elisa,
1177 2Kon 6:15 | zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer, hoe zullen wij doen. ~
1178 2Kon 6:21 | slaan? Zal ik hen slaan, mijn vader? ~
1179 2Kon 6:28 | eten, en morgen zullen wij mijn zoon eten. ~
1180 2Kon 6:29 | 29 Zo hebben wij mijn zoon gezoden, en hebben
1181 2Kon 6:32 | moordenaars gezonden heeft, om mijn hoofd af te nemen? Ziet
1182 2Kon 8:5 | akker. Toen zeide Gehazi: Mijn heer koning! Dit is de vrouw,
1183 2Kon 8:12 | zeide Hazael: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: omdat
1184 2Kon 9:7 | opdat Ik het bloed van Mijn knechten, de profeten, en
1185 2Kon 10:6 | brief, zeggende: Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn stem
1186 2Kon 10:6 | gij mijn zijt, en gij naar mijn stem hoort, neemt de hoofden
1187 2Kon 10:9 | verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen;
1188 2Kon 10:15 | uw hart recht, gelijk als mijn hart met uw hart is? En
1189 2Kon 10:16 | zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor den HEERE.
1190 2Kon 10:30 | doende wat recht is in Mijn ogen, en hebt aan het huis
1191 2Kon 10:30 | gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen
1192 2Kon 14:14 | zijn aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen
1193 2Kon 14:14 | en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israels en
1194 2Kon 15:9 | zeggende: Geef uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het
1195 2Kon 19:13 | van uw boze wegen en houdt Mijn geboden, en Mijn inzettingen,
1196 2Kon 19:13 | en houdt Mijn geboden, en Mijn inzettingen, naar al de
1197 2Kon 19:13 | Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden
1198 2Kon 20:23 | 23 Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie;
1199 2Kon 20:27 | Rabsake zeide tot hen: Heeft mijn heer mij tot uw heer en
1200 2Kon 20:34 | hebben zij Samaria uit mijn hand gered? ~
1201 2Kon 20:35 | landen, die hun land uit mijn hand gered hebben, dat de
1202 2Kon 20:35 | dat de HEERE Jeruzalem uit mijn hand redden zou? ~
1203 2Kon 21:12 | de goden der volken, die mijn vaders verdorven hebben,
1204 2Kon 21:24 | vreemde wateren; en ik heb met mijn voetzolen alle rivieren
1205 2Kon 21:28 | en dat uw woeling voor Mijn oren opgekomen is, zo Mijn
1206 2Kon 21:28 | Mijn oren opgekomen is, zo Mijn gebit in uw lippen, en Ik
1207 2Kon 22:15 | hebben alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er
1208 2Kon 22:15 | huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet
1209 2Kon 22:19 | naardien vrede en waarheid in mijn dagen wezen zal? ~
1210 2Kon 23:4 | had: te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. ~
1211 2Kon 23:7 | Israel verkoren heb, zal Ik Mijn Naam zetten in eeuwigheid. ~
1212 2Kon 23:8 | en naar de ganse wet, die Mijn knecht Mozes hun geboden
1213 2Kon 23:15 | hebben dat kwaad was in Mijn ogen, en Mij tot toorn verwekt
1214 2Kon 24:17 | werk hunner handen, zo zal Mijn grimmigheid aangestoken
1215 2Kon 24:19 | klederen gescheurd en voor Mijn aangezicht geweend hebt;
1216 2Kon 25:27 | zeide: Ik zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk
1217 2Kon 25:27 | waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen. ~
1218 1Kro 4:10 | mij rijkelijk zegenen, en mijn landpale vermeerderen zult,
1219 1Kro 11:2 | tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, en gij
1220 1Kro 11:2 | zult voorganger zijn van Mijn volk Israel.
1221 1Kro 11:19 | 19 En hij zeide: Dat late mijn God verre van mij zijn,
1222 1Kro 12:17 | om mij te helpen, zo zal mijn hart tegelijk over ulieden
1223 1Kro 12:17 | indien het is, om mij aan mijn vijanden bedriegelijk over
1224 1Kro 12:17 | daar toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer
1225 1Kro 14:10 | Filistijnen, en zult Gij hen in mijn hand geven? En de HEERE
1226 1Kro 14:11 | en David zeide: God heeft mijn vijanden door mijn hand
1227 1Kro 14:11 | heeft mijn vijanden door mijn hand gescheurd, als een
1228 1Kro 16:22 | 22 Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet
1229 1Kro 16:22 | gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad. ~
1230 1Kro 17:4 | Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE:
1231 1Kro 17:6 | Israel, denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende:
1232 1Kro 17:7 | alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt
1233 1Kro 17:7 | gij een voorganger over Mijn volk Israel zoudt zijn; ~
1234 1Kro 17:9 | 9 En Ik heb voor Mijn volk Israel een plaats besteld,
1235 1Kro 17:10 | heb richters te wezen over Mijn volk Israel; en heb al uw
1236 1Kro 17:13 | Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid zal Ik
1237 1Kro 17:14 | 14 Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, en
1238 1Kro 17:14 | huis bestendig maken, en in Mijn Koninkrijk tot in eeuwigheid;
1239 1Kro 17:16 | ik, HEERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe
1240 1Kro 17:25 | 25 Want Gij, mijn God, hebt voor het oor Uws
1241 1Kro 22:3 | zijn zij niet allen, o mijn heer koning, mijn heer tot
1242 1Kro 22:3 | allen, o mijn heer koning, mijn heer tot knechten? Waarom
1243 1Kro 22:3 | knechten? Waarom verzoekt mijn heer dit? Waarom zou het
1244 1Kro 22:17 | hebben die gedaan? O HEERE, mijn God, dat toch Uw hand tegen
1245 1Kro 22:23 | Neem ze maar henen, en mijn heer de koning doe wat goed
1246 1Kro 23:5 | 5 Want David zeide: Mijn zoon Salomo is een jongeling
1247 1Kro 23:7 | David zeide tot Salomo: Mijn zoon, wat mij aangaat, het
1248 1Kro 23:7 | mij aangaat, het was in mijn hart den Naam des HEEREN,
1249 1Kro 23:8 | krijgen gevoerd; gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, dewijl
1250 1Kro 23:8 | bloeds op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt. ~
1251 1Kro 23:10 | 10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en
1252 1Kro 23:11 | 11 Nu, mijn zoon, de HEERE zal met u
1253 1Kro 23:14 | 14 Zie daar, ik heb in mijn verdrukking voor het huis
1254 1Kro 23:18 | de inwoners des lands in mijn hand gegeven, en dit land
1255 1Kro 29:2 | en hij zeide: Hoort mij, mijn broeders, en mijn volk!
1256 1Kro 29:2 | Hoort mij, mijn broeders, en mijn volk! Ik had in mijn hart
1257 1Kro 29:2 | en mijn volk! Ik had in mijn hart een huis der rust voor
1258 1Kro 29:3 | tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, want
1259 1Kro 29:5 | 5 En uit al mijn zonen (want de HEERE heeft
1260 1Kro 29:5 | zonen gegeven) zo heeft Hij mijn zoon Salomo verkoren, dat
1261 1Kro 29:6 | Uw zoon Salomo, die zal Mijn huis en Mijn voorhoven bouwen;
1262 1Kro 29:6 | Salomo, die zal Mijn huis en Mijn voorhoven bouwen; want Ik
1263 1Kro 29:7 | hij sterk wezen zal, om Mijn geboden en Mijn rechten
1264 1Kro 29:7 | zal, om Mijn geboden en Mijn rechten te doen, gelijk
1265 1Kro 29:9 | 9 En gij, mijn zoon Salomo, ken den God
1266 1Kro 29:20 | verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij
1267 1Kro 30:1 | ganse gemeente: God heeft mijn zoon Salomo alleen verkoren,
1268 1Kro 30:2 | 2 Ik heb nu uit al mijn kracht bereid tot het huis
1269 1Kro 30:3 | 3 En daartoe, uit mijn welgevallen tot het huis
1270 1Kro 30:14 | Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden
1271 1Kro 30:17 | 17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft,
1272 1Kro 30:19 | 19 En geef mijn zoon Salomo een volkomen
1273 2Kro 1:8 | zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader David grote weldadigheid
1274 2Kro 1:9 | waar worden, gedaan aan mijn vader David; want Gij hebt
1275 2Kro 1:11 | begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten, waarover
1276 2Kro 2:3 | zeggende: Gelijk als gij met mijn vader David gedaan hebt,
1277 2Kro 2:7 | Juda en in Jeruzalem, die mijn vader David beschikt heeft. ~
1278 2Kro 2:8 | weten te houwen; en zie, mijn knechten zullen met uw knechten
1279 2Kro 2:14 | wijzen, en de wijzen van mijn heer, uw vader David. ~
1280 2Kro 2:15 | 15 Zo zende nu mijn heer zijn knechten de tarwe
1281 2Kro 7:4 | Israel, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft,
1282 2Kro 7:5 | Van dien dag af, dat Ik Mijn volk uit Egypteland uitgevoerd
1283 2Kro 7:5 | een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; en
1284 2Kro 7:5 | voorganger te zijn over Mijn volk Israel. ~
1285 2Kro 7:6 | Jeruzalem verkoren, dat Mijn Naam daar zou wezen; en
1286 2Kro 7:6 | David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou. ~
1287 2Kro 7:7 | was ook in het hart van mijn vader David, een huis te
1288 2Kro 7:8 | Maar de HEERE zeide tot mijn vader David: Dewijl dat
1289 2Kro 7:8 | dat in uw hart geweest is, Mijn Naam een huis te bouwen,
1290 2Kro 7:9 | voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
1291 2Kro 7:10 | opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op
1292 2Kro 7:15 | 15 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt,
1293 2Kro 7:16 | Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot
1294 2Kro 7:16 | Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden,
1295 2Kro 7:16 | bewaren, om te wandelen in Mijn wet, gelijk als gij gewandeld
1296 2Kro 7:16 | gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht. ~
1297 2Kro 7:19 | tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het
1298 2Kro 7:40 | 40 Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open
1299 2Kro 8:13 | verteren, of zo Ik pest onder Mijn volk zende; ~
1300 2Kro 8:14 | 14 En Mijn volk, over dewelken Mijn
1301 2Kro 8:14 | Mijn volk, over dewelken Mijn Naam genoemd wordt, zich
1302 2Kro 8:14 | verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, en zich
1303 2Kro 8:15 | 15 Nu zullen Mijn ogen open zijn, en Mijn
1304 2Kro 8:15 | Mijn ogen open zijn, en Mijn oren opmerkende op het gebed
1305 2Kro 8:16 | verkoren en geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid
1306 2Kro 8:16 | zij tot in eeuwigheid en Mijn ogen en Mijn hart zullen
1307 2Kro 8:16 | eeuwigheid en Mijn ogen en Mijn hart zullen daar te allen
1308 2Kro 8:17 | u aangaande, zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult,
1309 2Kro 8:17 | wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten
1310 2Kro 8:17 | en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult; ~
1311 2Kro 8:19 | gijlieden u afkeren zult, en Mijn inzettingen en Mijn geboden,
1312 2Kro 8:19 | en Mijn inzettingen en Mijn geboden, die Ik voor uw
1313 2Kro 8:20 | zal Ik hen uitrukken uit Mijn land, dat Ik hun gegeven
1314 2Kro 8:20 | heb, en dit huis, dat Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal
1315 2Kro 8:20 | geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen, en
1316 2Kro 9:11 | gebouwd had; want hij zeide: Mijn vrouw zal in het huis van
1317 2Kro 10:5 | woord geweest, dat ik in mijn land gehoord heb, van uw
1318 2Kro 10:6 | totdat ik gekomen ben, en mijn ogen dat gezien hebben;
1319 2Kro 11:10 | zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker
1320 2Kro 11:11 | 11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u
1321 2Kro 11:11 | uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen
1322 2Kro 11:14 | der jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw juk zwaar
1323 2Kro 11:14 | zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen
1324 2Kro 13:7 | kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem
1325 2Kro 13:8 | zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van
1326 2Kro 17:3 | mij en tussen u, en tussen mijn vader en tussen uw vader;
1327 2Kro 19:3 | en gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen
1328 2Kro 19:13 | de HEERE leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal
1329 2Kro 25:16 | gij dit gedaan, en naar mijn raad niet gehoord hebt. ~
1330 2Kro 25:18 | zeggen: Geef uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het
1331 2Kro 29:10 | 10 Nu is het in mijn hart een verbond te maken
1332 2Kro 29:11 | 11 Mijn zonen, weest nu niet traag;
1333 2Kro 32:13 | niet, wat ik gedaan heb, en mijn vaderen aan alle volken
1334 2Kro 32:13 | enigszins kunnen redden uit mijn hand? ~
1335 2Kro 32:14 | derzelver natien, dewelke mijn vaders verbannen hebben,
1336 2Kro 32:14 | heeft kunnen redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn
1337 2Kro 32:14 | mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen redden? ~
1338 2Kro 32:15 | koninkrijk heeft zijn volk uit mijn hand en mijner vaderen hand
1339 2Kro 32:15 | te min zal uw God u uit mijn hand kunnen redden? ~
1340 2Kro 32:17 | landen, die hun volk uit mijn hand niet gered hebben,
1341 2Kro 32:17 | van Jehizkia Zijn volk uit mijn hand niet redden. ~
1342 2Kro 33:4 | gezegd had: Te Jeruzalem zal Mijn Naam zijn tot in eeuwigheid. ~
1343 2Kro 33:7 | Israel verkoren heb, zal Ik Mijn Naam zetten tot in eeuwigheid. ~
1344 2Kro 34:25 | werken hunner handen; zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden
1345 2Kro 34:27 | en hebt u vernederd voor Mijn aangezicht, en uw klederen
1346 2Kro 34:27 | gescheurd, en geweend voor Mijn aangezicht, zo heb Ik u
1347 Ezra 7:13 | al wie vrijwillig is in mijn koninkrijk, van het volk
1348 Ezra 9:3 | zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en
1349 Ezra 9:3 | scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het
1350 Ezra 9:5 | avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik nu mijn
1351 Ezra 9:5 | mijn bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd
1352 Ezra 9:5 | als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had; en
1353 Ezra 9:5 | gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieen, en breidde mijn
1354 Ezra 9:5 | mijn knieen, en breidde mijn handen uit tot den HEERE,
1355 Ezra 9:5 | handen uit tot den HEERE, mijn God. ~
1356 Ezra 9:6 | 6 En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en
1357 Ezra 9:6 | beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen,
1358 Ezra 9:6 | aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden
1359 Neh 1:2 | Zo kwam Hanani, een van mijn broederen, hij en sommige
1360 Neh 1:9 | zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden houden, en die doen;
1361 Neh 1:9 | die Ik verkoren heb, om Mijn Naam aldaar te doen wonen. ~
1362 Neh 2:3 | leve in eeuwigheid! Hoe zou mijn aangezicht niet treurig
1363 Neh 2:12 | geen mens te kennen, wat mijn God in mijn hart gegeven
1364 Neh 2:12 | kennen, wat mijn God in mijn hart gegeven had, om aan
1365 Neh 4:23 | 23 Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen,
1366 Neh 4:23 | noch mijn broederen, noch mijn jongelingen, noch de mannen
1367 Neh 5:7 | 7 En mijn hart beraadslaagde in mij;
1368 Neh 5:10 | 10 Ik, mijn broederen, en mijn jongens,
1369 Neh 5:10 | 10 Ik, mijn broederen, en mijn jongens, vorderen wij ook
1370 Neh 5:13 | 13 Ook schudde ik mijn boezem uit, en zeide: Alzo
1371 Neh 5:14 | twaalf jaren, heb ik, met mijn broederen, het des landvoogds
1372 Neh 5:16 | geen land gekocht; en al mijn jongens zijn aldaar verzameld
1373 Neh 5:17 | zijn, tot ons kwamen, aan mijn tafel geweest. ~
1374 Neh 5:19 | 19 Gedenk mijner, mijn God, ten goede, alles, wat
1375 Neh 6:9 | gedaan worden; nu dan, sterk mijn handen! ~
1376 Neh 6:14 | 14 Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat,
1377 Neh 6:19 | zijn goeddadigheden voor mijn aangezicht, en mijn woorden
1378 Neh 6:19 | voor mijn aangezicht, en mijn woorden brachten zij uit
1379 Neh 7:2 | 2 En ik gaf bevel aan mijn broeder Hanani, en aan Hananja,
1380 Neh 7:5 | 5 Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik
1381 Neh 7:5 | 5 Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen,
1382 Neh 13:14 | 14 Gedenk mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn
1383 Neh 13:14 | mijn God, in dezen; en delg mijn weldadigheden niet uit,
1384 Neh 13:19 | sabbat; en ik stelde van mijn jongens aan de poorten,
1385 Neh 13:22 | Gedenk mijner ook in dezen, mijn God! en verschoon mij naar
1386 Neh 13:29 | 29 Gedenk aan hen, mijn God, omdat zij het priesterdom
1387 Neh 13:31 | eerstelingen. Gedenk mijner, mijn God, ten goede. ~ ~ ~ ~
1388 Est 28 | en zeide: Mijn bede en verzoek is: ~
1389 Est 28:1 | goeddunkt, mij te geven mijn bede, en mijn verzoek te
1390 Est 28:1 | mij te geven mijn bede, en mijn verzoek te doen, zo kome
1391 Est 36 | goeddunkt, men geve mij mijn leven, om mijner bede wil,
1392 Est 36 | om mijner bede wil, en mijn volk, om mijns verzoeks
1393 Est 36:1 | wij zijn verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge,
1394 Est 47:2 | ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? En hoe
1395 Est 47:2 | ik aanzie het verderf van mijn geslacht? ~
1396 Job 1:5 | zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God
1397 Job 1:8 | gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand
1398 Job 2:3 | gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand
1399 Job 3:10 | verborgen de moeite van mijn ogen. ~
1400 Job 3:24 | 24 Want voor mijn brood komt mijn zuchting;
1401 Job 3:24 | Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen
1402 Job 3:24 | brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort
1403 Job 4:12 | woord heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een weinigje daarvan
1404 Job 4:15 | 15 Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij
1405 Job 4:16 | een beeltenis was voor mijn ogen; er was stilte, en
1406 Job 5:8 | naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; ~
1407 Job 6:2 | 2 Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd,
1408 Job 6:2 | recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal
1409 Job 6:3 | der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen. ~
1410 Job 6:4 | mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen
1411 Job 6:7 | 7 Mijn ziel weigert uw woorden
1412 Job 6:7 | te roeren; die zijn als mijn laffe spijze. ~
1413 Job 6:8 | 8 Och, of mijn begeerte kwame, en dat God
1414 Job 6:8 | begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave; ~
1415 Job 6:10 | 10 Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij
1416 Job 6:11 | 11 Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou?
1417 Job 6:11 | ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven
1418 Job 6:11 | welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou? ~
1419 Job 6:12 | 12 Is mijn kracht stenen kracht? Is
1420 Job 6:12 | kracht stenen kracht? Is mijn vlees staal? ~
1421 Job 6:13 | 13 Is dan mijn hulp niet in mij, en is
1422 Job 6:15 | 15 Mijn broeders hebben trouwelooslijk
1423 Job 6:29 | ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn. ~
1424 Job 6:30 | 30 Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte
1425 Job 6:30 | op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden
1426 Job 7:5 | 5 Mijn vlees is met het gewormte
1427 Job 7:5 | gruis des stofs bekleed; mijn huid is gekliefd en verachtelijk
1428 Job 7:6 | 6 Mijn dagen zijn lichter geweest
1429 Job 7:7 | 7 Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn
1430 Job 7:7 | mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen,
1431 Job 7:11 | 11 Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik
1432 Job 7:13 | 13 Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten,
1433 Job 7:13 | bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht
1434 Job 7:13 | vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht wat wegnemen; ~
1435 Job 7:15 | 15 Zodat mijn ziel de verworging kiest;
1436 Job 7:15 | kiest; den dood meer dan mijn beenderen. ~
1437 Job 7:16 | leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid. ~
1438 Job 7:19 | niet van mij af, totdat ik mijn speeksel inzwelge? ~
1439 Job 7:21 | waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn
1440 Job 7:21 | mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg?
1441 Job 9:14 | zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen
1442 Job 9:15 | ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade
1443 Job 9:16 | zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft. ~
1444 Job 9:17 | onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak. ~
1445 Job 9:18 | 18 Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij
1446 Job 9:20 | Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen;
1447 Job 9:21 | oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn
1448 Job 9:21 | mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven. ~
1449 Job 9:25 | 25 En mijn dagen zijn lichter geweest
1450 Job 9:27 | 27 Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht
1451 Job 9:27 | Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal
1452 Job 9:27 | klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij
1453 Job 9:28 | 28 Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij
1454 Job 9:30 | wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep; ~
1455 Job 9:31 | in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij
1456 Job 10:1 | 1 Mijn ziel is verdrietig over
1457 Job 10:1 | ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht
1458 Job 10:1 | over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik
1459 Job 10:6 | Dat Gij onderzoekt naar mijn ongerechtigheid, en naar
1460 Job 10:6 | ongerechtigheid, en naar mijn zonde verneemt? ~
1461 Job 10:12 | gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard. ~
1462 Job 10:14 | Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet
1463 Job 10:15 | ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik
1464 Job 10:15 | van schande, maar aanzie mijn ellende.
1465 Job 10:20 | 20 Zijn mijn dagen niet weinig? Houd
1466 Job 11:4 | 4 Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver, en ik ben
1467 Job 13:1 | 1 Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord
1468 Job 13:1 | alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan. ~
1469 Job 13:6 | 6 Hoort toch mijn verdediging, en merkt op
1470 Job 13:14 | 14 Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen,
1471 Job 13:14 | Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel
1472 Job 13:14 | in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? ~
1473 Job 13:14 | tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen? ~
1474 Job 13:15 | niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht
1475 Job 13:17 | 17 Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing
1476 Job 13:17 | naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren. ~
1477 Job 13:23 | misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden
1478 Job 13:23 | Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. ~
1479 Job 13:27 | 27 Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt
1480 Job 13:27 | den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de
1481 Job 14:14 | mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou. ~
1482 Job 14:16 | 16 Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart mij
1483 Job 14:17 | 17 Mijn overtreding is in een bundeltje
1484 Job 14:17 | bundeltje verzegeld, en Gij pakt mijn ongerechtigheid opeen. ~
1485 Job 16:4 | samenhopen, en zou ik over u met mijn hoofd schudden? ~
1486 Job 16:5 | Ik zou u versterken met mijn mond, en de beweging mijner
1487 Job 16:6 | 6 Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden;
1488 Job 16:7 | mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest. ~
1489 Job 16:8 | is tot een getuige; en mijn magerheid staat tegen mij
1490 Job 16:8 | tegen mij op, zij getuigt in mijn aangezicht. ~
1491 Job 16:9 | over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn
1492 Job 16:10 | zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen
1493 Job 16:12 | heeft mij verbroken, en bij mijn nek gegrepen, en mij verpletterd;
1494 Job 16:13 | hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren doorspleten, en niet
1495 Job 16:13 | niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten. ~
1496 Job 16:15 | 15 Ik heb een zak over mijn huid genaaid; ik heb mijn
1497 Job 16:15 | mijn huid genaaid; ik heb mijn hoorn in het stof gedaan. ~
1498 Job 16:16 | 16 Mijn aangezicht is gans bemodderd
1499 Job 16:16 | bemodderd van wenen, en over mijn oogleden is des doods schaduw. ~
1500 Job 16:17 | Daar toch geen wrevel in mijn handen is, en mijn gebed
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4422 |