Book Chapter: Verse
1 Gen 12:2 | groot maken; en wees een zegen! ~
2 Gen 25:12 | over mij halen, en niet een zegen. ~
3 Gen 25:34 | hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader! ~
4 Gen 25:35 | met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen. ~
5 Gen 25:36 | en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen! Voorts zeide hij:
6 Gen 25:36 | zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? ~
7 Gen 25:38 | Hebt gij maar dezen enen zegen, mijn vader? Zegen mij,
8 Gen 25:38 | enen zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader!
9 Gen 25:41 | Ezau haatte Jakob om dien zegen, waarmede zijn vader hem
10 Gen 26:4 | 4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw
11 Gen 30:11 | 11 Neem toch mijn zegen, die u tegemoet gebracht
12 Gen 36:5 | zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles,
13 Gen 45:28 | iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. ~
14 Exo 32:29 | dit, opdat Hij heden een zegen over ulieden geve! ~
15 Exo 33:29 | dit, opdat Hij heden een zegen over ulieden geve! ~
16 Lev 24:21 | 21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde
17 Deu 11:26 | stel ulieden heden voor, zegen en vloek: ~
18 Deu 11:27 | 27 Den zegen, wanneer gij horen zult
19 Deu 11:29 | erven; dan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizim,
20 Deu 12:15 | en vlees eten, naar den zegen des HEEREN, uws Gods, dien
21 Deu 16:17 | gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN, uws Gods, dien
22 Deu 23:5 | heeft u den vloek in een zegen veranderd, omdat de HEERE,
23 Deu 26:15 | woning, van den hemel, en zegen Uw volk Israel, en het land,
24 Deu 28:8 | 8 De HEERE zal den zegen gebieden, dat Hij met u
25 Deu 30:1 | zullen gekomen zijn, deze zegen of deze vloek, die ik u
26 Deu 30:19 | heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek! Kiest dan
27 Deu 33:1 | 1 Dit nu is de zegen, met welken Mozes, de man
28 Deu 33:11 | 11 Zegen, HEERE! zijn vermogen, en
29 Deu 33:23 | goedgunstigheid, en vol van den zegen des HEEREN; bezit erfelijk
30 Joz 15:19 | zij zeide: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor
31 Ric 1:15 | zeide tot hem: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor
32 1Sa 25:27 | 27 En nu, dit is de zegen, dien uw dienstmaagd mijn
33 1Sa 30:26 | zeggende: Ziet, daar is een zegen voor ulieden, van den buit
34 2Sa 7:29 | Zo believe het U nu, en zegen het huis van Uw knecht,
35 2Sa 7:29 | het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw knecht
36 2Kon 5:15| Israel! Nu dan, neem toch een zegen van uw knecht. ~
37 Neh 13:2 | den vloek omkeerde in een zegen. ~
38 Job 2:9 | vast aan uw oprechtigheid? Zegen God, en sterf. ~
39 Job 29:13 | 13 De zegen desgenen, die verloren ging,
40 Psa 3:9 | 9Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Sela. ~ ~
41 Psa 24:5 | 5 Die zal den zegen ontvangen van den HEERE,
42 Psa 28:9 | 9Verlos Uw volk, en zegen Uw erve, en weid hen, en
43 Psa 109:17 | lust gehad heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem. ~
44 Psa 109:28 | 28 Laat hen vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich opmaken,
45 Psa 115:14 | 14 De HEERE zal den zegen over ulieden vermeerderen,
46 Psa 129:8 | voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij
47 Psa 133:3 | HEERE gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in der
48 Spre 10:22| 22 De zegen des HEEREN, die maakt rijk;
49 Spre 11:11| 11 Door den zegen der oprechten wordt een
50 Spre 24:25| liefelijkheid zijn; en de zegen des goeds zal op hem komen. ~
51 Jes 19:24 | en met de Assyriers, een zegen in het midden van het land. ~
52 Jes 44:3 | uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen. ~
53 Jes 66:8 | ze niet, want er is een zegen in; alzo zal Ik het om Mijner
54 Eze 34:26 | heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal den plasregen
55 Eze 34:26 | zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn. ~
56 Eze 44:30 | priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten. ~
57 Joe 2:14 | hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot
58 Mal 3:10 | vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen
59 Rom 15:29 | tot u komende, met vollen zegen des Evangelies van Christus
60 2Kor 9:5 | uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed zij, alzo
61 2Kor 9:5 | gereed zij, alzo als een zegen, en niet als een vrekheid. ~
62 Heb 6:7 | gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God; ~
|