1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:10 | naakt; daarom verborg ik mij. ~
2 Gen 3:12 | Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft
3 Gen 3:12 | gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en
4 Gen 3:13 | vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
5 Gen 4:10 | van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. ~
6 Gen 4:14 | 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den
7 Gen 4:14 | zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. ~
8 Gen 4:14 | geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. ~
9 Gen 4:25 | naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad
10 Gen 6:7 | hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. ~
11 Gen 9:12 | verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen
12 Gen 9:13 | teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde. ~
13 Gen 9:15 | verbond, hetwelk is tussen Mij en tussen u, en tussen alle
14 Gen 9:17 | Ik opgericht heb tussen Mij en tussen alle vlees, dat
15 Gen 12:12 | huisvrouw; en zij zullen mij doden, en u in het leven
16 Gen 12:13 | zijt mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel
17 Gen 12:18 | zeide: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? waarom hebt
18 Gen 12:18 | gedaan hebt? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven,
19 Gen 12:19 | mijn zuster; zodat ik haar mij tot een vrouw zoude genomen
20 Gen 13:8 | geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn
21 Gen 13:9 | aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest,
22 Gen 14:21 | Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de
23 Gen 14:24 | 24 Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen
24 Gen 14:24 | deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol
25 Gen 14:26 | Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen
26 Gen 14:27 | Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven,
27 Gen 14:33 | Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en
28 Gen 15:2 | Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet
29 Gen 15:5 | de HEERE rechte tussen mij en tussen u! ~
30 Gen 15:13 | hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? ~
31 Gen 16:2 | Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u
32 Gen 16:4 | 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond
33 Gen 16:7 | verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw
34 Gen 16:10 | gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw
35 Gen 16:11 | zijn van het verbond tussen Mij en tussen u. ~
36 Gen 17:21 | naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste
37 Gen 17:27 | zeide: Zie toch; ik heb mij onderwonden te spreken tot
38 Gen 17:31 | zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot
39 Gen 18:19 | groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel
40 Gen 18:19 | het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad
41 Gen 18:20 | vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts behouden
42 Gen 19:5 | 5 Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn
43 Gen 19:6 | heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb
44 Gen 19:9 | gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk
45 Gen 19:9 | hebt? gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden
46 Gen 19:11 | deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil
47 Gen 19:12 | moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden. ~
48 Gen 19:13 | het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed
49 Gen 19:13 | weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen
50 Gen 19:13 | wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder! ~
51 Gen 20:6 | En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die
52 Gen 20:6 | al die het hoort, zal met mij lachen. ~
53 Gen 20:23 | 23 Zo zweer mij nu hier bij God: Zo gij
54 Gen 20:23 | nu hier bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, of mijn neef
55 Gen 20:23 | gedaan heb, zult gij doen bij mij, en bij het land, waarin
56 Gen 20:26 | heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb
57 Gen 20:30 | hand nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij,
58 Gen 21:12 | en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden. ~
59 Gen 22:4 | vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u,
60 Gen 22:8 | mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij
61 Gen 22:8 | hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van
62 Gen 22:9 | 9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela,
63 Gen 22:9 | akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve,
64 Gen 22:11 | 11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook
65 Gen 22:13 | zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers
66 Gen 22:13 | akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar
67 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd
68 Gen 22:15 | zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts
69 Gen 23:5 | Misschien zal die vrouw mij niet willen volgen in dit
70 Gen 23:7 | de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en
71 Gen 23:7 | genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die
72 Gen 23:7 | gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende:
73 Gen 23:12 | mijn heer Abraham! doe haar mij toch heden ontmoeten, en
74 Gen 23:17 | tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch een weinig waters uit
75 Gen 23:23 | dochter zijt gij? geef het mij toch te kennen; is er ook
76 Gen 23:27 | van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen
77 Gen 23:27 | aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten
78 Gen 23:30 | Alzo heeft die man tot mij gesproken, zo kwam hij tot
79 Gen 23:37 | 37 En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Gij
80 Gen 23:39 | mijn heer: Misschien zal mij de vrouw niet volgen. ~
81 Gen 23:40 | 40 En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht
82 Gen 23:43 | welke ik zeggen zal: Geef mij toch een weinig waters te
83 Gen 23:44 | 44 En zij tot mij zal zeggen: Drink gij ook,
84 Gen 23:45 | ik zeide tot haar: Geef mij toch te drinken! ~
85 Gen 23:48 | van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid
86 Gen 23:49 | heer doen zult, geeft het mij te kennen; en zo niet, geeft
87 Gen 23:49 | kennen; en zo niet, geeft het mij ook te kennen, opdat ik
88 Gen 23:49 | ook te kennen, opdat ik mij ter rechterhand of ter linkerhand
89 Gen 23:54 | morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken tot mijn heer! ~
90 Gen 23:56 | hij zeide tot hen: Houdt mij niet op, dewijl de HEERE
91 Gen 23:56 | voorspoedig gemaakt heeft! laat mij trekken, dat ik tot mijn
92 Gen 23:97 | Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van dat rode,
93 Gen 23:98 | Toen zeide Jakob: Verkoop mij op dezen dag uw eerstgeboorte. ~
94 Gen 23:99 | ik ga sterven; en waartoe mij dan de eerstgeboorte? ~
95 Gen 23:100 | Toen zeide Jakob: Zweer mij op dezen dag! en hij zwoer
96 Gen 24:7 | zeggen, mijn huisvrouw; opdat mij misschien, zeide hij, de
97 Gen 24:27 | hen: Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij mij haat,
98 Gen 24:27 | tot mij gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u
99 Gen 24:27 | daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden? ~
100 Gen 25:3 | uit in het veld, en jaag mij een wildbraad; ~
101 Gen 25:4 | 4 En maak mij smakelijke spijzen, zo als
102 Gen 25:4 | gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete; opdat mijn
103 Gen 25:7 | 7 Breng mij een wildbraad, en maak mij
104 Gen 25:7 | mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen toe,
105 Gen 25:9 | heen tot de kudde, en haal mij van daar twee goede geitenbokjes;
106 Gen 25:12 | 12 Misschien zal mij mijn vader betasten, en
107 Gen 25:12 | zoude ik een vloek over mij halen, en niet een zegen. ~
108 Gen 25:13 | tot hem: Uw vloek zij op mij, mijn zoon! hoor alleen
109 Gen 25:13 | mijn stem, en ga, haal ze mij. ~
110 Gen 25:19 | gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken hadt; sta toch
111 Gen 25:19 | wildbraad, opdat uw ziel mij zegene. ~
112 Gen 25:25 | zeide hij: Stel het nabij mij, dat ik van het wildbraad
113 Gen 25:26 | hem: Kom toch bij, en kus mij, mijn zoon! ~
114 Gen 25:31 | zijns zoons, opdat uw ziel mij zegene. ~
115 Gen 25:33 | wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb
116 Gen 25:34 | zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader! ~
117 Gen 25:34 | zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader! ~
118 Gen 25:36 | naam noemt Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen?
119 Gen 25:36 | gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? ~
120 Gen 25:38 | zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En
121 Gen 25:38 | mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Ezau hief
122 Gen 25:46 | dezes lands, waartoe zal mij het leven zijn? ~
123 Gen 26:20 | zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij
124 Gen 26:20 | mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen
125 Gen 26:20 | dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood
126 Gen 26:21 | wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn! ~
127 Gen 26:22 | wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker
128 Gen 27:15 | broeder zijt, zoudt gij mij derhalve om niet dienen?
129 Gen 27:15 | om niet dienen? verklaar mij, wat zal uw loon zijn? ~
130 Gen 27:19 | anderen man geve; blijf bij mij. ~
131 Gen 27:25 | Laban: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt; heb ik niet
132 Gen 27:25 | Rachel? waarom hebt gij mij dan bedrogen? ~
133 Gen 27:27 | nog andere zeven jaren bij mij dienen zult. ~
134 Gen 27:32 | aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben. ~
135 Gen 27:33 | gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen gegeven; en zij
136 Gen 27:34 | zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie
137 Gen 27:36 | zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet,
138 Gen 27:41 | zeide Rachel: God heeft mij gericht, en ook mijn stem
139 Gen 27:41 | stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom
140 Gen 27:48 | want de dochters zullen mij gelukkig achten; en zij
141 Gen 27:49 | zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim. ~
142 Gen 27:51 | en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om
143 Gen 27:55 | En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd
144 Gen 27:55 | Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met
145 Gen 27:55 | gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem
146 Gen 27:59 | zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. ~
147 Gen 27:60 | Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot
148 Gen 27:62 | waargenomen, dat de HEERE mij om uwentwil gezegend heeft. ~
149 Gen 27:63 | 28 Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat
150 Gen 27:64 | gediend heb, en hoe uw vee bij mij geweest is. ~
151 Gen 27:65 | het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een
152 Gen 27:66 | Toen zeide Jakob: Gij zult mij niet met al geven, indien
153 Gen 27:66 | met al geven, indien gij mij deze zaak doen zult; ik
154 Gen 27:68 | op den dag van morgen met mij getuigen, als gij komen
155 Gen 27:68 | de lammeren, dat zij bij mij gestolen. ~
156 Gen 28:5 | uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren en
157 Gen 28:5 | God mijns vaders is bij mij geweest. ~
158 Gen 28:7 | vader heeft bedriegelijk met mij gehandeld, en heeft mijn
159 Gen 28:7 | hem niet toegelaten, om mij kwaad te doen. ~
160 Gen 28:9 | het vee ontrukt, en aan mij gegeven.
161 Gen 28:11 | de Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob! En ik
162 Gen 28:13 | teken gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt;
163 Gen 28:27 | gevloden, en hebt u aan mij ontstolen? en hebt het mij
164 Gen 28:27 | mij ontstolen? en hebt het mij niet aangezegd, dat ik u
165 Gen 28:28 | 28 Ook hebt gij mij niet toegelaten mijn zonen
166 Gen 28:29 | ulieder vader heeft tot mij gisteren nacht gesproken,
167 Gen 28:31 | niet misschien uw dochteren mij ontweldigdet!
168 Gen 28:32 | onze broederen, wat bij mij is, en neem het tot u. Want
169 Gen 28:35 | kan opstaan; want het gaat mij naar der vrouwen wijze;
170 Gen 28:36 | wat is mijn zonde, dat gij mij zo hittiglijk hebt nagejaagd? ~
171 Gen 28:40 | 40 Ik ben geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde,
172 Gen 28:42 | en de Vreze van Izak, bij mij geweest was, zekerlijk,
173 Gen 28:42 | was, zekerlijk, gij zoudt mij nu ledig weggezonden hebben!
174 Gen 28:44 | een getuigenis zij tussen mij en tussen u! ~
175 Gen 28:48 | heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde
176 Gen 28:49 | HEERE opzicht neme tussen mij en tussen u, wanneer wij
177 Gen 28:50 | zal getuige zijn tussen mij en tussen u! ~
178 Gen 28:51 | ik opgeworpen heb tussen mij en tussen u; ~
179 Gen 28:52 | komen zal, en dat gij tot mij, voorbij deze hoop en dit
180 Gen 29:9 | Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: Keer weder
181 Gen 29:11 | 11 Ruk mij toch uit mijns broeders
182 Gen 29:11 | niet misschien kome, en mij sla, de moeder met de zonen! ~
183 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is
184 Gen 29:26 | laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. ~
185 Gen 30:10 | en gij welgevallen aan mij genomen hebt. ~
186 Gen 30:11 | gebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft,
187 Gen 30:13 | zogende schapen en koeien bij mij heb; indien men dezelve
188 Gen 30:14 | van zijn knecht; en ik zal mij op mijn gemak als leidsman
189 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met
190 Gen 30:15 | toch van dit volk, dat met mij is, u bijstellen. En hij
191 Gen 30:15 | zeide: Waartoe dat? laat mij genade vinden in mijns heren
192 Gen 31:4 | vader Hemor, zeggende: Neem mij deze dochter tot een vrouw. ~
193 Gen 31:11 | tot haar broederen: Laat mij genade vinden in uw ogen;
194 Gen 31:11 | uw ogen; en wat gij tot mij zeggen zult, zal ik geven. ~
195 Gen 31:12 | 12 Vergroot zeer over mij den bruidschat en het geschenk;
196 Gen 31:12 | geven, gelijk als gij tot mij zult zeggen; geef mij slechts
197 Gen 31:12 | tot mij zult zeggen; geef mij slechts de jonge dochter
198 Gen 31:30 | Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende
199 Gen 31:30 | Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken onder
200 Gen 31:30 | getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen zij
201 Gen 31:30 | verzamelen, zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd
202 Gen 32:3 | altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten dage mijner
203 Gen 32:3 | mijner benauwdheid, en met mij geweest is op den weg, die
204 Gen 34:9 | sterren bogen zich voor mij neder. ~
205 Gen 34:14 | welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond
206 Gen 34:16 | zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar zij
207 Gen 35:16 | en zeide: Kom toch, laat mij tot u ingaan; want hij wist
208 Gen 35:16 | zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? ~
209 Gen 35:16 | gij mij geven, dat gij tot mij ingaat? ~
210 Gen 36:7 | wierp; en zij zeide: lig bij mij! ~
211 Gen 36:8 | heer heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is;
212 Gen 36:9 | dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u,
213 Gen 36:12 | kleed, zeggende: Lig bij mij! En hij liet zijn kleed
214 Gen 36:14 | ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij mij te liggen,
215 Gen 36:14 | tot mij gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen
216 Gen 36:15 | verliet hij zijn kleed bij mij, en vluchtte, en ging uit
217 Gen 36:17 | hebt ingebracht, is tot mij gekomen, om met mij te spotten. ~
218 Gen 36:17 | tot mij gekomen, om met mij te spotten. ~
219 Gen 36:18 | dat hij zijn kleed bij mij liet, en vluchtte naar buiten. ~
220 Gen 36:19 | deze zelfde woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak
221 Gen 36:31 | niet van God? Vertelt ze mij toch. ~
222 Gen 36:37 | doe toch weldadigheid aan mij, en doe van mij melding
223 Gen 36:37 | weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao, en maak,
224 Gen 36:38 | hier niets gedaan, dat zij mij in dezen kuil gezet hebben. ~
225 Gen 37:10 | zijn dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van
226 Gen 37:10 | den overste der trawanten, mij en den overste der bakkers. ~
227 Gen 37:13 | uitlegde, alzo is het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn
228 Gen 37:16 | zeggende: Het is buiten mij! God zal Farao's welstand
229 Gen 37:24 | er was niemand, die het mij verklaarde. ~
230 Gen 37:51 | want, zeide hij, God heeft mij doen vergeten al mijn moeite,
231 Gen 37:52 | want, zeide hij, God heeft mij doen wassen in het land
232 Gen 38:20 | uw kleinsten broeder tot mij, zo zullen uw woorden waargemaakt
233 Gen 38:33 | laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger
234 Gen 38:34 | uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten, dat gij
235 Gen 38:36 | vader, tot hen: Gij berooft mij van kinderen! Jozef is er
236 Gen 38:36 | al deze dingen zijn tegen mij! ~
237 Gen 39:6 | hebt gij zo kwalijk aan mij gedaan, dat gij dien man
238 Gen 39:8 | Zend den jongeling met mij, zo zullen wij ons opmaken
239 Gen 39:14 | Benjamin met u late gaan! En mij aangaande, als ik van kinderen
240 Gen 39:16 | mannen zullen te middag met mij eten. ~
241 Gen 39:23 | gegeven; uw geld is tot mij gekomen. En hij bracht Simeon
242 Gen 39:29 | broeder, waarvan gij tot mij zeidet? Daarna zeide hij:
243 Gen 40:17 | zeide: Het zij verre van mij zulks te doen! de man, in
244 Gen 40:21 | knechten: Brengt hem af tot mij, dat ik mijn oog op hem
245 Gen 40:27 | weet, dat mijn huisvrouw er mij twee gebaard heeft. ~
246 Gen 40:28 | 28 En de een is van mij uitgegaan, en ik heb gezegd:
247 Gen 40:34 | indien de jongeling niet met mij was, opdat ik den jammer
248 Gen 41:1 | riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond niemand
249 Gen 41:4 | broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide
250 Gen 41:5 | niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt;
251 Gen 41:5 | verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden,
252 Gen 41:7 | 7 Doch God heeft mij voor uw aangezicht henen
253 Gen 41:8 | 8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezonden,
254 Gen 41:8 | gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao's vader gesteld
255 Gen 41:9 | uw zoon Jozef: God heeft mij tot een heer over gans Egypteland
256 Gen 41:9 | Egypteland gesteld; kom af tot mij, en vertoef niet. ~
257 Gen 41:10 | land Gosen wonen, en nabij mij wezen, gij en uw zonen,
258 Gen 41:18 | huisgezinnen, en komt tot mij, en ik zal u het beste van
259 Gen 42:31 | land Kanaan waren, zijn tot mij gekomen. ~
260 Gen 43:29 | weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij toch niet
261 Gen 43:29 | trouw aan mij, en begraaf mij toch niet in Egypte; ~
262 Gen 43:30 | vaderen ligge; hierom zult gij mij uit Egypte voeren, en mij
263 Gen 43:30 | mij uit Egypte voeren, en mij in hun graf begraven. En
264 Gen 43:31 | 31 En hij zeide: Zweer mij! en hij zwoer hem. En Israel
265 Gen 44:3 | Jozef: God de Almachtige, is mij verschenen te Luz, in het
266 Gen 44:3 | land Kanaan, en Hij heeft mij gezegend; ~
267 Gen 44:4 | 4 En Hij heeft tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar
268 Gen 44:7 | Paddan kwam, zo is Rachel bij mij gestorven in het land Kanaan,
269 Gen 44:9 | Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft.
270 Gen 44:9 | zeide: Breng hen toch tot mij, dat ik hen zegene! ~
271 Gen 44:11 | zien; maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen zien! ~
272 Gen 44:15 | gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik
273 Gen 44:16 | 16 Die Engel, Die mij verlost heeft van alle kwaad,
274 Gen 45:29 | tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk,
275 Gen 46:5 | 5 Mijn vader heeft mij doen zweren, zeggende: Zie,
276 Gen 46:5 | sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanaan gegraven
277 Gen 46:5 | gegraven heb, daar zult gij mij begraven! Nu dan, laat mij
278 Gen 46:5 | mij begraven! Nu dan, laat mij toch optrekken, dat ik mijn
279 Gen 46:20 | wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft
280 Exo 2:9 | knechtje heen, en zoog het mij; ik zal u uw loon geven.
281 Exo 2:14 | gezet? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij den
282 Exo 3:3 | 3 En Mozes zeide: Ik zal mij nu daarheen wenden, en bezien
283 Exo 3:9 | kinderen Israels is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien
284 Exo 3:13 | De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en
285 Exo 3:13 | ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam?
286 Exo 3:14 | zeggen: Ik ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! ~
287 Exo 3:15 | de God van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat
288 Exo 3:16 | de God uwer vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham,
289 Exo 4:1 | zeide: Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn
290 Exo 4:18 | en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere
291 Exo 4:23 | Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd
292 Exo 4:25 | zeide: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! ~
293 Exo 5:1 | Mijn volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn! ~
294 Exo 5:22 | gedaan, waarom hebt Gij mij nu gezonden? ~
295 Exo 6:11 | kinderen Israels hebben naar mij niet gehoord; hoe zou mij
296 Exo 6:11 | mij niet gehoord; hoe zou mij dan Farao horen? daartoe
297 Exo 6:29 | hoe zal dan Farao naar mij horen? ~ ~
298 Exo 7:16 | de God der Hebreen, heeft mij tot u gezonden, zeggende:
299 Exo 7:16 | Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch
300 Exo 8:1 | Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~
301 Exo 8:8 | HEERE, dat Hij de vorsen van mij en van mijn volk wegneme;
302 Exo 8:9 | Farao: Heb de eer boven mij! Tegen wanneer zal ik voor
303 Exo 8:20 | Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen; ~
304 Exo 8:28 | trekt! Bidt vuriglijk voor mij. ~
305 Exo 9:1 | Mijn volk trekken, dat het Mij diene. ~
306 Exo 9:13 | Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~
307 Exo 9:27 | en zeide tot hen: Ik heb mij ditmaal verzondigd; de HEERE
308 Exo 10:3 | Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~
309 Exo 10:17 | 17 En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal,
310 Exo 10:17 | Hij slechts dezen dood van mij wegneme. ~
311 Exo 10:28 | Farao zeide tot hem: Ga van mij! wacht u, dat gij niet meer
312 Exo 11:8 | al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij
313 Exo 11:8 | mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit,
314 Exo 12:32 | en gaat heen, en zegent mij ook. ~
315 Exo 13:2 | 2 Heilig Mij alle eerstgeborenen; wat
316 Exo 13:8 | Dit is om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit
317 Exo 14:15 | Mozes: Wat roept gij tot Mij? Zeg den kinderen Israels,
318 Exo 15:2 | Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; deze
319 Exo 17:2 | tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom verzoekt gij den
320 Exo 17:3 | doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn
321 Exo 17:4 | veel aan, of zij zullen mij stenigen. ~
322 Exo 18:4 | Hulpe geweest, en heeft mij verlost van Farao's zwaard. ~
323 Exo 18:15 | schoonvader: Omdat dit volk tot mij komt, om God raad te vragen. ~
324 Exo 18:16 | hebben, zo komt het tot mij, dat ik richte tussen den
325 Exo 19:4 | arenden gedragen en u tot Mij gebracht hebt. ~
326 Exo 19:6 | 6 En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk,
327 Exo 20:5 | vierde lid dergenen, die Mij haten; ~
328 Exo 20:6 | duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden
329 Exo 20:23 | 23 Gij zult nevens Mij niet maken zilveren goden,
330 Exo 20:24 | 24 Maakt Mij een altaar van aarde, en
331 Exo 20:25 | 25 Maar indien gij Mij een stenen altaar zult maken,
332 Exo 22:23 | indien zij enigszins tot Mij roepen, Ik zal hun geroep
333 Exo 22:27 | geschieden, wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen;
334 Exo 22:29 | eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. ~
335 Exo 22:30 | achtsten dag zult gij ze Mij geven. ~
336 Exo 22:31 | 31 Gij nu zult Mij heilige lieden zijn; daarom
337 Exo 23:14 | reizen in het jaar zult gij Mij feest houden. ~
338 Exo 23:33 | wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; indien
339 Exo 24:12 | HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar;
340 Exo 25:2 | kinderen Israels, dat zij voor Mij een hefoffer nemen. Van
341 Exo 25:8 | 8 En zij zullen Mij een heiligdom maken, dat
342 Exo 28:1 | der kinderen Israels, om Mij het priesterambt te bedienen:
343 Exo 28:3 | hem te heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene. ~
344 Exo 28:4 | en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. ~
345 Exo 28:41 | en hen heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen. ~
346 Exo 29:1 | hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen:
347 Exo 29:44 | zonen heiligen, opdat zij Mij het priesterambt bedienen. ~
348 Exo 30:30 | gij zult hen heiligen, om Mij het priesterambt te bedienen. ~
349 Exo 30:31 | spreken, zeggende: Dit zal Mij een olie der heilige zalving
350 Exo 31:13 | dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw
351 Exo 31:17 | 17 Hij zal tussen Mij en tussen de kinderen Israels
352 Exo 32:2 | dochteren zijn; en brengt ze tot mij. ~
353 Exo 32:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen
354 Exo 32:23 | 23 Zij dan zeiden tot mij: Maak ons goden, die voor
355 Exo 32:24 | rukke het af, en geve het mij; en ik wierp het in het
356 Exo 32:26 | HEERE toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot
357 Exo 32:32 | zult! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk
358 Exo 32:33 | Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. ~
359 Exo 33:2 | dochteren zijn; en brengt ze tot mij. ~
360 Exo 33:10 | 10 En nu, laat Mij toe, dat Mijn toorn tegen
361 Exo 33:23 | 23 Zij dan zeiden tot mij: Maak ons goden, die voor
362 Exo 33:24 | rukke het af, en geve het mij; en ik wierp het in het
363 Exo 33:26 | HEERE toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot
364 Exo 33:32 | zult! doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk
365 Exo 33:33 | Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. ~
366 Exo 34:12 | HEERE: Zie, Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar
367 Exo 34:12 | dit volk op! maar Gij laat mij niet weten, wien Gij met
368 Exo 34:12 | niet weten, wien Gij met mij zult zenden; daar Gij gezegd
369 Exo 34:13 | heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg weten, en ik zal
370 Exo 34:18 | 18 Toen zeide hij: Toon mij nu Uw heerlijkheid! ~
371 Exo 34:19 | genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik
372 Exo 34:19 | ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal. ~
373 Exo 34:20 | aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien, en leven. ~
374 Exo 34:21 | Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op de steenrots
375 Exo 34:25 | klimt, en stel u aldaar voor Mij, op den top des bergs. ~
376 Exo 40:13 | en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene. ~
377 Exo 40:15 | gezalfd hebben, dat zij Mij het priesterambt bedienen.
378 Lev 8:35 | sterft; want alzo is het mij geboden. ~
379 Lev 10:3 | zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd
380 Lev 10:13 | vuurofferen is; want alzo is mij geboden. ~
381 Lev 10:19 | geofferd, en zulke dingen zijn mij wedervaren; en had ik heden
382 Lev 14:35 | geven, zeggende: Het schijnt mij, alsof er een plaag in het
383 Lev 20:26 | 26 En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de
384 Lev 22:2 | kinderen Israels, die zij Mij heiligen, afzonderen, opdat
385 Lev 24:23 | vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt. ~
386 Lev 24:55 | de kinderen Israels zijn Mij tot dienstknechten; Mijn
387 Lev 25:9 | 9 En Ik zal Mij tot u wenden, en zal u vruchtbaar
388 Lev 25:12 | een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. ~
389 Lev 25:14 | 14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze
390 Lev 25:18 | 18 En zo gij Mij tot deze dingen toe nog
391 Lev 25:21 | 21 En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult,
392 Lev 25:21 | tegenheid wandelen zult, en Mij niet zult willen horen,
393 Lev 25:23 | gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn,
394 Lev 25:23 | getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen; ~
395 Lev 25:27 | 27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met
396 Lev 25:27 | niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid; ~
397 Lev 25:40 | overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook
398 Lev 25:40 | hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben. ~
399 Num 3:13 | Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgeborenen
400 Num 3:41 | 41 En gij zult voor Mij de Levieten nemen (Ik ben
401 Num 8:16 | zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden van
402 Num 8:16 | kinderen Israels, heb Ik ze Mij genomen. ~
403 Num 8:17 | Egypteland sloeg, heb Ik dezelve Mij geheiligd. ~
404 Num 11:11 | last van dit ganse volk op mij legt? ~
405 Num 11:12 | het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het
406 Num 11:13 | geven? Want zij wenen tegen mij, zeggende: Geef ons vlees,
407 Num 11:14 | niet dragen; want het is mij te zwaar! ~
408 Num 11:15 | 15 En indien Gij alzo aan mij doet, dood mij toch slechts,
409 Num 11:15 | alzo aan mij doet, dood mij toch slechts, indien ik
410 Num 11:15 | ogen gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk niet aanzien! ~
411 Num 11:16 | zeide tot Mozes: Verzamel Mij zeventig mannen uit de oudsten
412 Num 11:29 | zeide tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Och of al dat
413 Num 12:6 | HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door
414 Num 14:11 | tot Mozes: Hoe lang zal mij dit volk tergen? En hoe
415 Num 14:11 | hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle
416 Num 14:22 | woestijn gedaan heb, en Mij nu tienmaal verzocht hebben,
417 Num 14:23 | zullen. Ja, geen van die Mij getergd hebben, zullen dat
418 Num 14:24 | is, en hij volhard heeft Mij na te volgen, zo zal Ik
419 Num 14:27 | vergadering zijn, die tegen Mij zijn murmurerende? Ik heb
420 Num 14:27 | Israels, waarmede zij tegen Mij zijn murmurerende. ~
421 Num 14:29 | daarboven, gij, die tegen Mij gemurmureerd hebt. ~
422 Num 14:35 | dergenen, die zich tegen Mij verzameld hebben, niet doe,
423 Num 16:28 | gij bekennen, dat de HEERE mij gezonden heeft, om al deze
424 Num 16:29 | mensen bezoeking, zo heeft mij de HEERE niet gezonden. ~
425 Num 17:5 | de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden
426 Num 17:10 | hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~
427 Num 18:5 | de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden
428 Num 18:10 | hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~
429 Num 18:22 | hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; het zal
430 Num 19:9 | hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; het zal
431 Num 20:12 | tot Aaron: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat gij
432 Num 20:12 | niet geloofd hebt, dat gij Mij heiligdet voor de ogen der
433 Num 20:18 | zeide tot hem: Gij zult door mij niet trekken, opdat ik niet
434 Num 21:22 | 22 Laat mij door uw land trekken. Wij
435 Num 22:5 | blijft liggen recht tegenover mij. ~
436 Num 22:6 | En nu, kom toch, vervloek mij dit volk, want het is machtiger
437 Num 22:8 | gelijk als de HEERE tot mij zal gesproken hebben. Toen
438 Num 22:10 | Moabieten, heeft hen tot mij gezonden, zeggende: ~
439 Num 22:11 | bedekt; kom nu, vervloek het mij; misschien zal ik tegen
440 Num 22:13 | land; want de HEERE weigert mij toe te laten met ulieden
441 Num 22:16 | u toch niet beletten tot mij te komen! ~
442 Num 22:17 | vereren, en al wat gij tot mij zeggen zult, dat zal ik
443 Num 22:17 | doen; zo kom toch, vervloek mij dit volk! ~
444 Num 22:18 | van Balak: Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en
445 Num 22:19 | ik wete, wat de HEERE tot mij verder spreken zal. ~
446 Num 22:28 | heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt? ~
447 Num 22:29 | tot de ezelin: Omdat gij mij bespot hebt; och, of ik
448 Num 22:32 | tegenpartij, dewijl deze weg van Mij afwijkt. ~
449 Num 22:33 | 33 Maar de ezelin heeft Mij gezien, en zij is nu driemaal
450 Num 22:34 | heb niet geweten, dat Gij mij tegemoet op dezen weg stondt
451 Num 22:37 | Waarom zijt gij niet tot mij gekomen? Kan ik u niet te
452 Num 23:1 | zeide Bileam tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid
453 Num 23:1 | zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven
454 Num 23:3 | misschien zal de HEERE mij tegemoet komen; en hetgeen
455 Num 23:7 | en zeide: Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabieten,
456 Num 23:7 | zeggende: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israel! ~
457 Num 23:11 | tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen,
458 Num 23:13 | Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van
459 Num 23:13 | ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar! ~
460 Num 23:18 | en hoor! Neig uw oren tot mij, gij, zoon van Zippor! ~
461 Num 23:27 | van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt. ~
462 Num 23:29 | Bileam zeide tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid
463 Num 23:29 | zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven
464 Num 24:12 | tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken,
465 Num 24:13 | 13 Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver
466 Num 27:14 | twisting der vergadering, om Mij aan de wateren voor hun
467 Num 28:2 | zult gij waarnemen, om Mij te offeren op zijn gezetten
468 Num 31:64 | zij hebben niet volhard Mij na te volgen; ~
469 Deu 1:14 | 14 Toen antwoorddet gij mij, en zeidet: Dit woord is
470 Deu 1:17 | zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, en ik zal ze
471 Deu 1:22 | Toen naderdet gij allen tot mij, en zeidet: Laat ons mannen
472 Deu 1:37 | vertoornde zich de HEERE op mij om uwentwil, zeggende: Gij
473 Deu 1:41 | antwoorddet gij, en zeidet tot mij: Wij hebben tegen den HEERE
474 Deu 1:42 | 42 Zo zeide de HEERE tot mij: Zeg hun: Trekt niet op,
475 Deu 2:1 | Schelfzee, gelijk de HEERE tot mij gesproken had, en wij togen
476 Deu 2:2 | Toen sprak de HEERE tot mij, zeggende: ~
477 Deu 2:9 | Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet, en
478 Deu 2:17 | 17 Dat de HEERE tot mij sprak, zeggende: ~
479 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken;
480 Deu 2:28 | 28 Verkoop mij spijze voor geld, dat ik
481 Deu 2:28 | geld, dat ik ete, en geef mij water voor geld, dat ik
482 Deu 2:28 | drinke; alleenlijk laat mij op mijn voeten doortrekken; ~
483 Deu 2:29 | Moabieten, die in Ar wonen, mij gedaan hebben; totdat ik
484 Deu 2:31 | 31 En de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik heb begonnen Sihon
485 Deu 3:2 | Toen zeide de HEERE tot mij: Vrees hem niet, want Ik
486 Deu 3:25 | 25 Laat mij toch overtrekken, en dat
487 Deu 3:26 | zeer om uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij;
488 Deu 3:26 | mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide tot
489 Deu 3:26 | maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek
490 Deu 3:26 | genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak. ~
491 Deu 4:5 | als de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; opdat gij
492 Deu 4:10 | stondt, als de HEERE tot mij zeide: Vergader Mij dit
493 Deu 4:10 | tot mij zeide: Vergader Mij dit volk, en Ik zal hun
494 Deu 4:10 | die zij zullen leren, om Mij te vrezen al de dagen, die
495 Deu 4:14 | 14 Ook gebood mij de HEERE ter zelver tijd,
496 Deu 4:21 | vertoornde Zich de HEERE over mij, om ulieder woorden; en
497 Deu 5:9 | vierde lid dergenen, die Mij haten; ~
498 Deu 5:10 | duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden
499 Deu 5:22 | stenen tafelen, en gaf ze mij. ~
500 Deu 5:23 | brandde, zo naderdet gij tot mij, alle hoofden uwer stammen,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160 |