Book Chapter: Verse
1 Num 22:5 | 5 Die zond boden aan Bileam, den zoon van Beor, te Pethor,
2 Num 22:7 | hand; alzo kwamen zij tot Bileam, en spraken tot hem de woorden
3 Num 22:8 | vorsten der Moabieten bij Bileam. ~
4 Num 22:9 | 9 En God kwam tot Bileam en zeide: Wie zijn die mannen,
5 Num 22:10 | 10 Toen zeide Bileam tot God: Balak, de zoon
6 Num 22:12 | 12 Toen zeide God tot Bileam: Gij zult met hen niet trekken;
7 Num 22:13 | 13 Toen stond Bileam des morgens op, en zeide
8 Num 22:14 | tot Balak, en zij zeiden: Bileam heeft geweigerd met ons
9 Num 22:16 | 16 Die tot Bileam kwamen, en hem zeiden: Alzo
10 Num 22:18 | 18 Toen antwoordde Bileam, en zeide tot de dienaren
11 Num 22:20 | 20 God nu kwam tot Bileam des nachts, en zeide tot
12 Num 22:21 | 21 Toen stond Bileam des morgens op, en zadelde
13 Num 22:23 | in het veld. Toen sloeg Bileam de ezelin, om dezelve naar
14 Num 22:27 | legde zij zich neder onder Bileam; en de toorn van Bileam
15 Num 22:27 | Bileam; en de toorn van Bileam ontstak, en hij sloeg de
16 Num 22:28 | mond der ezelin, die tot Bileam zeide: Wat heb ik u gedaan,
17 Num 22:29 | 29 Toen zeide Bileam tot de ezelin: Omdat gij
18 Num 22:30 | 30 De ezelin nu zeide tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin,
19 Num 22:31 | ontdekte de HEERE de ogen van Bileam, zodat hij den Engel des
20 Num 22:34 | 34 Toen zeide Bileam tot den Engel des HEEREN:
21 Num 22:35 | des HEEREN nu zeide tot Bileam: Ga heen met deze mannen;
22 Num 22:35 | zult gij spreken. Alzo toog Bileam met de vorsten van Balak. ~
23 Num 22:36 | 36 Als Balak hoorde, dat Bileam kwam, zo ging hij uit, hem
24 Num 22:37 | 37 En Balak zeide tot Bileam: Heb ik niet ernstiglijk
25 Num 22:38 | 38 Toen zeide Bileam tot Balak: Zie, ik ben tot
26 Num 22:39 | 39 En Bileam ging met Balak; en zij kwamen
27 Num 22:40 | schapen; en hij zond aan Bileam, en aan de vorsten, die
28 Num 22:41 | geschiedde des morgens, dat Balak Bileam nam, en voerde hem op de
29 Num 23:1 | 1 Toen zeide Bileam tot Balak: Bouw mij hier
30 Num 23:2 | Balak nu deed, gelijk als Bileam gesproken had; en Balak
31 Num 23:2 | gesproken had; en Balak en Bileam offerden een var en een
32 Num 23:3 | 3 Toen zeide Bileam tot Balak: Blijf staan bij
33 Num 23:4 | 4 Als God Bileam ontmoet was, zo zeide hij
34 Num 23:5 | het woord in den mond van Bileam, en zeide: Keer weder tot
35 Num 23:11 | 11 Toen zeide Balak tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan?
36 Num 23:16 | 16 Als de HEERE Bileam ontmoet was, zo legde Hij
37 Num 23:25 | 25 Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk
38 Num 23:26 | 26 Doch Bileam antwoordde en zeide tot
39 Num 23:27 | 27 Verder zeide Balak tot Bileam: Kom toch, ik zal u aan
40 Num 23:28 | 28 Toen nam Balak Bileam mede tot de hoogte van Peor,
41 Num 23:29 | 29 En Bileam zeide tot Balak: Bouw mij
42 Num 23:30 | Balak nu deed, gelijk als Bileam gezegd had; en hij offerde
43 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het goed was in
44 Num 24:2 | 2 Als Bileam zijn ogen ophief, en Israel
45 Num 24:3 | zijn spreuk op, en zeide: Bileam, de zoon van Beor, spreekt,
46 Num 24:10 | de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg zijn handen
47 Num 24:10 | samen; en Balak zeide tot Bileam: Ik heb u geroepen, om mijn
48 Num 24:12 | 12 Toen zeide Bileam tot Balak: Heb ik ook niet
49 Num 24:15 | zijn spreuk op, en zeide: Bileam, de zoon van Beor, spreekt,
50 Num 24:25 | 25 Toen stond Bileam op, en ging heen, en keerde
51 Num 31:8 | doodden zij met het zwaard Bileam, den zoon van Beor. ~
52 Num 31:16 | waren, door den raad van Bileam, den kinderen Israels, om
53 Deu 23:4 | hij tegen u gehuurd heeft Bileam, den zoon van Beor, van
54 Deu 23:5 | HEERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen horen; maar
55 Joz 13:22 | Israels met het zwaard gedood Bileam, den zoon van Beor, den
56 Joz 25:9 | en hij zond heen, en deed Bileam, den zoon van Beor, roepen,
57 Joz 25:10 | 10 Maar Ik wilde Bileam niet horen; dies zegende
58 1Kro 6:70| Aner en haar voorsteden, en Bileam en haar voorsteden. De huisgezinnen
59 Neh 13:2 | brood en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd hadden,
60 Mic 6:5 | beraadslaagde, en wat hem Bileam, de zoon van Beor, antwoordde;
|