Book Chapter: Verse
1 Gen 23:47 | 47 Toen vraagde ik haar, en zeide: Wiens
2 Gen 29:29 | 29 En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw
3 Gen 34:15 | dwalende in het veld); zo vraagde hem deze man, zeggende:
4 Gen 35:21 | 21 En hij vraagde de lieden van haar plaats,
5 Gen 36:30 | 7 Toen vraagde hij de hovelingen van Farao,
6 Gen 39:7 | 7 En zij zeiden: Die man vraagde zeer nauw naar ons, en naar
7 Gen 39:27 | 27 En hij vraagde hun naar hun welstand, en
8 Gen 40:19 | 19 Mijn heer vraagde zijn knechten, zeggende:
9 Ric 12:6 | Gods, zeer vreselijk; en ik vraagde Hem niet, van waar Hij was,
10 1Sa 14:37 | 37 Toen vraagde Saul God: Zal ik aftrekken
11 1Sa 17:22 | slagorde; en hij kwam en vraagde zijn broederen naar hun
12 1Sa 19:22 | die te Sechu was, en hij vraagde en zeide: Waar is Samuel,
13 1Sa 22:10 | 10 Die den HEERE voor hem vraagde, en gaf hem teerkost; hij
14 1Sa 23:2 | 2 En David vraagde den HEERE, zeggende: Zal
15 1Sa 23:4 | 4 Toen vraagde David den HEERE nog verder;
16 1Sa 28:6 | 6 En Saul vraagde den HEERE; maar de HEERE
17 1Sa 30:8 | 8 Toen vraagde David den HEERE, zeggende:
18 1Sa 30:21 | trad tot het volk, en hij vraagde hen naar den welstand. ~
19 2Sa 2:1 | daarna, dat David den HEERE vraagde, zeggende: Zal ik optrekken
20 2Sa 5:19 | 19 Zo vraagde David den HEERE, zeggende:
21 2Sa 5:23 | 23 En David vraagde den HEERE, Dewelke zeide:
22 2Sa 11:7 | nu Uria tot hem kwam, zo vraagde David naar den welstand
23 1Kro 14:10| 10 Toen vraagde David God, zeggende: Zal
24 1Kro 14:14| 14 En David vraagde God nog eens; en God zeide
25 Neh 1:2 | sommige mannen uit Juda, en ik vraagde hen naar de Joden, die ontkomen
26 Jer 37:17 | hem halen; en de koning vraagde hem in zijn huis, in het
27 Matt 2:4 | Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus
28 Matt 16:13| delen van Cesarea Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende:
29 Matt 22:41| Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
30 Matt 27:11| stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij
31 Mark 5:9 | 9 En Hij vraagde hem: Welke is uw naam? En
32 Mark 8:5 | 5 En Hij vraagde hun: Hoeveel broden hebt
33 Mark 8:23| legde de handen op hem, en vraagde hem, of hij iets zag. ~
34 Mark 8:27| Cesarea Filippi. En op den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende
35 Mark 9:16| 16 En Hij vraagde den Schriftgeleerden: Wat
36 Mark 9:21| 21 En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd
37 Mark 9:33| het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij
38 Mark 10:17| Hem op de knieen vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat
39 Mark 12:28| geantwoord had, kwam tot Hem, en vraagde Hem: Welk is het eerste
40 Mark 14:60| in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt
41 Mark 14:61| antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en
42 Mark 15:2 | 2 En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning
43 Mark 15:4 | 4 En Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt
44 Mark 15:44| zich geroepen hebbende, vraagde hem, of Hij lang gestorven
45 Luk 8:30 | 30 En Jezus vraagde hem, zeggende: Welke is
46 Luk 9:18 | discipelen met Hem waren, en Hij vraagde hen, zeggende: Wie zeggen
47 Luk 15:26 | hebbende een van de knechten, vraagde, wat dat mocht zijn. ~
48 Luk 18:18 | 18 En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester,
49 Luk 18:36 | horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware. ~
50 Luk 18:40 | hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem, ~
51 Luk 23:3 | 3 En Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij
52 Luk 23:6 | Pilatus van Galilea hoorde, vraagde hij, of die Mens een Galileer
53 Luk 23:9 | 9 En hij vraagde Hem met vele woorden; doch
54 Joha 4:52| 52 Zo vraagde hij dan van hen de ure,
55 Joha 18:7 | 7 Hij vraagde hun dan wederom: Wien zoekt
56 Joha 18:19| 19 De hogepriester dan vraagde Jezus van Zijn discipelen,
57 Hand 15:33| twee ketenen zou binden; en vraagde, wie hij was, en wat hij
58 Hand 17:19| bezijden gegaan zijnde, vraagde hij: Wat is het dat gij
59 Hand 17:34| brief gelezen hebbende, vraagde, uit wat provincie hij was;
|