1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160
Book Chapter: Verse
1001 2Sa 23:2 | Geest des HEEREN heeft door mij gesproken, en Zijn rede
1002 2Sa 23:3 | Rotssteen Israels heeft tot mij gesproken: Er zal zijn een
1003 2Sa 23:5 | God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld,
1004 2Sa 23:15 | lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit
1005 2Sa 23:17 | zeide: Het zij verre van mij, o HEERE, dat ik dit zou
1006 2Sa 24:13 | Dien zal wederbrengen, Die mij gezonden heeft. ~
1007 2Sa 24:14 | Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat ons
1008 2Sa 24:14 | barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet
1009 2Sa 24:17 | Uw hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders huis. ~
1010 1Kon 1:12 | 12 Nu dan, kom, laat mij u toch een raad geven, dat
1011 1Kon 1:13 | Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal
1012 1Kon 1:17 | Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal
1013 1Kon 1:24 | gij gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal
1014 1Kon 1:26 | 26 Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok,
1015 1Kon 1:28 | antwoordde en zeide: Roept mij Bathseba; en zij kwam voor
1016 1Kon 1:30 | Voorzeker zal uw zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn
1017 1Kon 1:32 | koning David zeide: Roep mij Zadok, den priester, en
1018 1Kon 1:33 | de muilezelin, die voor mij is; en voert hem af naar
1019 1Kon 1:51 | zeggende: Dat de koning Salomo mij als heden zwere, dat hij
1020 1Kon 2:4 | Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft, zeggende:
1021 1Kon 2:5 | Joab, de zoon van Zeruja, mij gedaan heeft, en wat hij
1022 1Kon 2:7 | want alzo naderden zij tot mij, als ik vluchtte voor het
1023 1Kon 2:8 | Jemini, uit Bahurim, die mij vloekte met een geweldigen
1024 1Kon 2:8 | Mahanaim; doch hij kwam af mij tegemoet aan de Jordaan,
1025 1Kon 2:15 | Israel zijn aangezicht op mij gezet had, dat ik koning
1026 1Kon 2:17 | aangezicht niet afwijzen, dat hij mij Abisag, de Sunamietische,
1027 1Kon 2:23 | HEERE, zeggende: Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe,
1028 1Kon 2:24 | als de HEERE leeft, Die mij bevestigd heeft, en mij
1029 1Kon 2:24 | mij bevestigd heeft, en mij heeft doen zitten op den
1030 1Kon 2:24 | mijn vader David, en Die mij een huis gemaakt heeft,
1031 1Kon 2:30 | gesproken, en zo heeft hij mij geantwoord. ~
1032 1Kon 2:31 | opdat gij wegdoet, van mij en van mijns vaders huis,
1033 1Kon 2:42 | sterven? En gij zeidet tot mij: Dat woord is goed, dat
1034 1Kon 3:20 | en nam mijn zoon van bij mij, als uw dienstmaagd sliep,
1035 1Kon 3:24 | Verder zeide de koning: Haalt mij een zwaard; en zij brachten
1036 1Kon 5:4 | heeft de HEERE, mijn God, mij van rondom rust gegeven;
1037 1Kon 5:6 | 6 Zo gebied nu, dat men mij cederen uit den Libanon
1038 1Kon 5:8 | gehoord, waarom gij tot mij gezonden hebt; ik zal al
1039 1Kon 5:9 | die plaats, die gij aan mij ontbieden zult, en zal het
1040 1Kon 9:6 | gij en uw kinderen, van Mij na te volgen, en niet houden
1041 1Kon 9:13 | steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde
1042 1Kon 10:7 | hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd; gij hebt
1043 1Kon 11:21 | zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn land
1044 1Kon 11:22 | Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land
1045 1Kon 11:22 | zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan. ~
1046 1Kon 11:33 | 33 Daarom dat zij Mij verlaten, en zich nedergebogen
1047 1Kon 11:36 | Jeruzalem, de stad, die Ik Mij verkoren heb, om Mijn Naam
1048 1Kon 12:5 | dag, komt dan weder tot mij. En het volk ging heen. ~
1049 1Kon 12:9 | antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende:
1050 1Kon 12:12 | zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~
1051 1Kon 12:24 | huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden
1052 1Kon 12:27 | wederkeren; ja, zij zullen mij doden, en tot Rehabeam,
1053 1Kon 13:6 | ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot
1054 1Kon 13:6 | dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods
1055 1Kon 13:7 | tot den man Gods: Kom met mij naar huis, en sterk u, en
1056 1Kon 13:8 | den koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis, zo
1057 1Kon 13:9 | 9 Want zo heeft mij de HEERE geboden door Zijn
1058 1Kon 13:13 | hij tot zijn zonen: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden
1059 1Kon 13:15 | zeide hij tot hem: Kom met mij naar huis, en eet brood. ~
1060 1Kon 13:17 | 17 Want een woord is tot mij geschied door het woord
1061 1Kon 13:18 | en een engel heeft tot mij gesproken door het woord
1062 1Kon 13:27 | zonen, zeggende: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden
1063 1Kon 13:31 | gestorven zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man
1064 1Kon 14:2 | de profeet Ahia, die van mij gesproken heeft, dat ik
1065 1Kon 14:8 | Mijn geboden hield, en die Mij met zijn ganse hart navolgde,
1066 1Kon 14:9 | gegotene beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken,
1067 1Kon 14:9 | toorn te verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen; ~
1068 1Kon 15:19 | Er is een verbond tussen mij en tussen u, tussen mijn
1069 1Kon 15:19 | dat hij aftrekke van tegen mij. ~
1070 1Kon 16:2 | Israel hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door
1071 1Kon 17:10 | tot haar, en zeide: Haal mij toch een weinig waters in
1072 1Kon 17:11 | tot haar, en zeide: Haal mij toch ook een bete broods
1073 1Kon 17:12 | ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden,
1074 1Kon 17:13 | naar uw woord; maar maak mij vooreerst een kleinen koek
1075 1Kon 17:13 | kleinen koek daarvan, en breng mij dien hier uit; doch voor
1076 1Kon 17:18 | gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen, om mijn ongerechtigheid
1077 1Kon 17:19 | hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem
1078 1Kon 18:9 | hand van Achab, dat hij mij dode? ~
1079 1Kon 18:12 | vond u niet, zo zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu
1080 1Kon 18:14 | Elia is hier, en hij zou mij doodslaan. ~
1081 1Kon 18:15 | ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen! ~
1082 1Kon 18:19 | zend heen, verzamel tot mij het ganse Israel op den
1083 1Kon 18:30 | het ganse volk: Nadert tot mij. En al het volk naderde
1084 1Kon 18:37 | 37 Antwoord mij, HEERE, antwoord mij; opdat
1085 1Kon 18:37 | Antwoord mij, HEERE, antwoord mij; opdat dit volk erkenne,
1086 1Kon 19:2 | Elia, om te zeggen: Zo doen mij de goden, en doen zo daartoe,
1087 1Kon 20:5 | en uw kinderen zult gij mij geven; ~
1088 1Kon 20:7 | zoekt; want hij had tot mij gezonden, om mijn vrouwen,
1089 1Kon 20:10 | en zeide: De goden doen mij zo, en doen zo daartoe,
1090 1Kon 20:35 | het woord des HEEREN: Sla mij toch. En de man weigerde
1091 1Kon 20:36 | geweest, zie, als gij van mij weggegaan zijt, zo zal u
1092 1Kon 20:37 | anderen man, en zeide: Sla mij toch. En die man sloeg hem,
1093 1Kon 20:39 | afgeweken, en bracht tot mij een man, en zeide: Bewaar
1094 1Kon 21:2 | tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat hij
1095 1Kon 21:2 | uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl
1096 1Kon 21:3 | late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner
1097 1Kon 21:6 | en hem gezegd heb: Geef mij uw wijngaard om geld, of,
1098 1Kon 21:20 | zeide tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o, mijn vijand?
1099 1Kon 21:22 | de terging, waarmede gij Mij getergd hebt, en dat gij
1100 1Kon 22:4 | tot Josafat: Zult gij met mij trekken in den strijd naar
1101 1Kon 22:8 | haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert,
1102 1Kon 22:14 | leeft, hetgeen de HEERE tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken. ~
1103 1Kon 22:16 | bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan alleen
1104 1Kon 22:18 | niet gezegd: Hij zal over mij niets goed, maar kwaads
1105 1Kon 22:24 | de geest des HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te
1106 1Kon 22:28 | zo heeft de HEERE door mij niet gesproken! Verder zeide
1107 1Kon 22:30 | zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in
1108 1Kon 22:34 | voerman: Keer uw hand, en voer mij uit het leger, want ik ben
1109 2Kon 2:2 | hier, want de HEERE heeft mij naar Beth-El gezonden. Maar
1110 2Kon 2:4 | hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar
1111 2Kon 2:6 | hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden.
1112 2Kon 2:9 | twee delen van uw geest op mij zijn! ~
1113 2Kon 2:10 | zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij
1114 2Kon 2:20 | 20 En hij zeide: Brengt mij een nieuwe schaal, en legt
1115 2Kon 3:7 | koning der Moabieten is van mij afgevallen, zult gij met
1116 2Kon 3:7 | afgevallen, zult gij met mij trekken in den oorlog tegen
1117 2Kon 3:15 | 15 Nu dan, brengt mij een speelman. En het geschiedde,
1118 2Kon 4:2 | Wat zal ik u doen? Geef mij te kennen, wat gij in het
1119 2Kon 4:6 | tot haar zoon zeide: Breng mij nog een vat aan; maar hij
1120 2Kon 4:22 | haar man, en zeide: Zend mij toch een van de jongens,
1121 2Kon 4:24 | Drijf, en ga voort; houd mij niet op voort te rijden,
1122 2Kon 4:27 | de HEERE heeft het voor mij verborgen, en mij niet verkondigd. ~
1123 2Kon 4:27 | het voor mij verborgen, en mij niet verkondigd. ~
1124 2Kon 4:28 | Zeide ik niet: Bedrieg mij niet? ~
1125 2Kon 5:7 | levend te maken, dat deze tot mij zendt, om een man van zijn
1126 2Kon 5:7 | ziet, dat hij oorzaak tegen mij zoekt. ~
1127 2Kon 5:8 | gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo zal hij weten,
1128 2Kon 5:12 | wateren van Israel; zou ik mij in die niet kunnen wassen
1129 2Kon 5:18 | mijn hand leunen zal en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen
1130 2Kon 5:18 | nederbuigen zal; als ik mij alzo nederbuigen zal in
1131 2Kon 5:22 | is wel; mijn heer heeft mij gezonden, om te zeggen:
1132 2Kon 5:22 | Zie, nu straks zijn tot mij twee jongelingen uit de
1133 2Kon 6:11 | zeide tot hen: Zult gij mij dan niet te kennen geven,
1134 2Kon 6:19 | dit is de stad niet; volgt mij na, en ik zal u leiden tot
1135 2Kon 6:26 | hem riep, zeggende: Help mij, heer koning! ~
1136 2Kon 6:28 | zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat
1137 2Kon 6:31 | 31 En hij zeide: Zo doe mij God, en doe zo daartoe,
1138 2Kon 8:4 | man Gods, zeggende: Vertel mij toch al de grote dingen,
1139 2Kon 8:9 | koning van Syrie, heeft mij tot u gezonden, om te zeggen:
1140 2Kon 8:10 | genezen; want de HEERE heeft mij getoond, dat hij den dood
1141 2Kon 8:13 | Elisa zeide: De HEERE heeft mij getoond, dat gij koning
1142 2Kon 8:14 | hij zeide: Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zekerlijk
1143 2Kon 9:12 | Zo en zo heeft hij tot mij gesproken, zeggende: Zo
1144 2Kon 9:18 | doen? Keer om naar achter mij. En de wachter gaf het te
1145 2Kon 9:19 | te doen? Keer om achter mij. ~
1146 2Kon 9:32 | venster, en zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem
1147 2Kon 10:6 | zonen uws heren, en komt tot mij morgen omtrent dezen tijd
1148 2Kon 10:16 | 16 En hij zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor
1149 2Kon 10:19 | en al zijn priesteren tot mij, dat niemand gemist worde;
1150 2Kon 17:7 | zoon; kom op, en verlos mij uit de hand van den koning
1151 2Kon 17:7 | van Israel, die zich tegen mij opmaken. ~
1152 2Kon 17:15 | maar het koperen altaar zal mij zijn, om te onderzoeken. ~
1153 2Kon 18:7 | zoon; kom op, en verlos mij uit de hand van den koning
1154 2Kon 18:7 | van Israel, die zich tegen mij opmaken. ~
1155 2Kon 18:15 | maar het koperen altaar zal mij zijn, om te onderzoeken. ~
1156 2Kon 20:14 | heb gezondigd, keer af van mij, wat gij mij opleggen zult,
1157 2Kon 20:14 | keer af van mij, wat gij mij opleggen zult, zal ik dragen.
1158 2Kon 20:20 | vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~
1159 2Kon 20:22 | 22 Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen op
1160 2Kon 20:25 | verderven? De HEERE heeft tot mij gezegd: Trek op tegen dat
1161 2Kon 20:27 | tot hen: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden,
1162 2Kon 20:31 | van Assyrie: Handelt met mij door een geschenk, en komt
1163 2Kon 20:31 | een geschenk, en komt tot mij uit, en eet, een ieder van
1164 2Kon 21:6 | gij gehoord hebt, waarmede Mij de dienaars van den koning
1165 2Kon 21:20 | God Israels: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib,
1166 2Kon 21:27 | inkomen, en uw woeden tegen Mij. ~
1167 2Kon 21:28 | 28 Om uw woeden tegen Mij, en dat uw woeling voor
1168 2Kon 22:8 | het teken, dat de HEERE mij gezond maken zal, en dat
1169 2Kon 23:15 | kwaad was in Mijn ogen, en Mij tot toorn verwekt hebben,
1170 2Kon 24:10 | De priester Hilkia heeft mij een boek gegeven. En Safan
1171 2Kon 24:13 | henen, vraagt den HEERE voor mij, en voor het volk, en voor
1172 2Kon 24:15 | Zegt tot den man, die u tot mij gezonden heeft: ~
1173 2Kon 24:17 | 17 Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen goden
1174 2Kon 24:17 | gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met
1175 1Kro 4:10 | aan, zeggende: Indien Gij mij rijkelijk zegenen, en mijn
1176 1Kro 4:10 | vermeerderen zult, en Uw hand met mij zijn zal, en met het kwade
1177 1Kro 4:10 | kwade alzo maakt, dat het mij niet smarte! En God liet
1178 1Kro 10:4 | zwaard uit en doorsteek mij daarmede, dat misschien
1179 1Kro 10:4 | onbesnedenen niet komen, en met mij den spot drijven. Maar zijn
1180 1Kro 11:17 | lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit
1181 1Kro 11:19 | late mijn God verre van mij zijn, van zulks te doen!
1182 1Kro 12:17 | gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te
1183 1Kro 12:17 | tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zo zal mijn hart
1184 1Kro 12:17 | maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedriegelijk
1185 1Kro 13:12 | Hoe zal ik de ark Gods tot mij brengen? ~
1186 1Kro 17:4 | zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen, om in
1187 1Kro 17:6 | Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis? ~
1188 1Kro 17:12 | 12 Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal
1189 1Kro 17:13 | een Vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn
1190 1Kro 17:16 | wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? ~
1191 1Kro 17:17 | heen gesproken, en Gij hebt mij naar menselijke wijze voorzien
1192 1Kro 20:2 | vader heeft weldadigheid aan mij gedaan. Daarom zond David
1193 1Kro 20:12 | 12 En hij zeide: Indien mij de Syriers te sterk worden,
1194 1Kro 20:12 | sterk worden, zo zult gij mij komen verlossen; en indien
1195 1Kro 22:2 | Dan toe, en brengt hen tot mij, dat ik hun getal wete. ~
1196 1Kro 22:12 | Dien zal wedergeven, Die mij gezonden heeft. ~
1197 1Kro 22:13 | Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat mij
1198 1Kro 22:13 | Mij is zeer bange; laat mij toch in de hand des HEEREN
1199 1Kro 22:13 | zijn zeer vele, maar laat mij in de hand der mensen niet
1200 1Kro 22:17 | dat toch Uw hand tegen mij, en tegen het huis mijns
1201 1Kro 22:22 | David zeide tot Ornan: Geef mij de plaats des dorsvloers,
1202 1Kro 22:22 | een altaar bouwe; geef ze mij voor het volle geld, opdat
1203 1Kro 23:7 | tot Salomo: Mijn zoon, wat mij aangaat, het was in mijn
1204 1Kro 23:8 | des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende: Gij hebt bloed
1205 1Kro 23:10 | huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik
1206 1Kro 29:2 | voeten, en hij zeide: Hoort mij, mijn broeders, en mijn
1207 1Kro 29:3 | 3 Maar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam
1208 1Kro 29:4 | 4 Nu heeft mij de HEERE, de God Israels,
1209 1Kro 29:4 | Hij een welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij ten koning
1210 1Kro 29:4 | welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij ten koning maakte over gans
1211 1Kro 29:5 | zonen (want de HEERE heeft mij vele zonen gegeven) zo heeft
1212 1Kro 29:6 | 6 En Hij heeft tot mij gezegd: Uw zoon Salomo,
1213 1Kro 29:6 | bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon,
1214 1Kro 29:19 | 19 Dit alles heeft men mij, zeide David, bij geschrift
1215 2Kro 1:8 | weldadigheid gedaan; en Gij hebt mij koning gemaakt in zijn plaats; ~
1216 2Kro 1:9 | vader David; want Gij hebt mij koning gemaakt over een
1217 2Kro 1:10 | 10 Geef mij nu wijsheid en wetenschap,
1218 2Kro 2:3 | te wonen, zo doe ook met mij. ~
1219 2Kro 2:7 | 7 Zo zend mij nu een wijzen man, om te
1220 2Kro 2:7 | met de wijzen, die bij mij zijn in Juda en in Jeruzalem,
1221 2Kro 2:8 | 8 Zend mij ook cederen, dennen, en
1222 2Kro 2:9 | 9 En dat om mij hout in menigte te bereiden;
1223 2Kro 8:12 | uw gebed verhoord, en heb Mij deze plaats verkoren tot
1224 2Kro 10:6 | grootheid uwer wijsheid is mij niet aangezegd; gij hebt
1225 2Kro 11:5 | over drie dagen weder tot mij. En het volk ging heen. ~
1226 2Kro 11:9 | antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende:
1227 2Kro 11:12 | zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~
1228 2Kro 12:4 | huis, want deze zaak is van Mij geschied. En zij hoorden
1229 2Kro 13:5 | zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik
1230 2Kro 14:4 | Efraim; en hij zeide: Hoort mij toe, Jerobeam, en gans Israel! ~
1231 2Kro 16:2 | hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa, en gans Juda, en Benjamin!
1232 2Kro 17:3 | Er is een verbond tussen mij en tussen u, en tussen mijn
1233 2Kro 17:3 | Israel, dat hij van tegen mij aftrekke. ~
1234 2Kro 19:3 | koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead?
1235 2Kro 19:7 | want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd
1236 2Kro 19:15 | bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de waarheid,
1237 2Kro 19:17 | niet gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad
1238 2Kro 19:23 | de Geest des HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te
1239 2Kro 19:27 | zo heeft de HEERE door mij niet gesproken. Verder zeide
1240 2Kro 19:29 | zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in
1241 2Kro 19:33 | voerman: Keer uw hand en voer mij uit het leger, want ik ben
1242 2Kro 21:20 | Josafat en zeide: Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners
1243 2Kro 28:11 | 11 Nu dan, hoort mij, en brengt de gevangenen
1244 2Kro 28:23 | ik hun offeren, opdat zij mij ook helpen; maar zij waren
1245 2Kro 29:5 | hij zeide tot hen: Hoort mij, o Levieten; heiligt nu
1246 2Kro 34:18 | Hilkia, de priester, heeft mij een boek gegeven. En Safan
1247 2Kro 34:21 | heen, vraagt den HEERE voor mij, en voor het overgeblevene
1248 2Kro 34:23 | den man, die ulieden tot mij gezonden heeft: ~
1249 2Kro 34:25 | 25 Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen goden
1250 2Kro 34:25 | gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met
1251 2Kro 35:21 | dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat
1252 2Kro 35:21 | God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd u af van
1253 2Kro 35:21 | houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij u niet verderve. ~
1254 2Kro 35:23 | tot zijn knechten: Voert mij weg, want ik ben zeer gewond. ~
1255 2Kro 36:21 | dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat
1256 2Kro 36:21 | God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd u af van
1257 2Kro 36:21 | houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij u niet verderve. ~
1258 2Kro 36:23 | tot zijn knechten: Voert mij weg, want ik ben zeer gewond. ~
1259 2Kro 37:23 | de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde
1260 2Kro 37:23 | aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te
1261 Ezra 1:2 | de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde
1262 Ezra 1:2 | aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te
1263 Ezra 4:18 | hebt, is duidelijk voor mij gelezen. ~
1264 Ezra 4:19 | 19 En als van mij bevel gegeven was, hebben
1265 Ezra 4:21 | opgebouwd worde, totdat van mij bevel zal worden gegeven. ~
1266 Ezra 6:8 | 8 Ook wordt van mij bevel gegeven, wat gijlieden
1267 Ezra 6:11 | 11 Voorts wordt bevel van mij gegeven, dat al dengene,
1268 Ezra 7:13 | 13 Van mij wordt bevel gegeven, dat
1269 Ezra 7:21 | 21 En van mij, mij, koning Arthahsasta,
1270 Ezra 7:21 | 21 En van mij, mij, koning Arthahsasta, wordt
1271 Ezra 7:28 | 28 En heeft tot mij weldadigheid geneigd, voor
1272 Ezra 7:28 | vorsten des konings! Zo heb ik mij gesterkt, naar de hand des
1273 Ezra 7:28 | HEEREN, mijns Gods, over mij, en de hoofden uit Israel
1274 Ezra 7:28 | Israel vergaderd, om met mij op te trekken. ~ ~
1275 Ezra 8:1 | geslachtsrekening, die met mij uit Babel optogen, onder
1276 Ezra 8:22 | 22 Want ik schaamde mij van den koning een heir
1277 Ezra 9:1 | waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk
1278 Ezra 9:4 | Toen verzamelden zich tot mij allen, die voor de woorden
1279 Ezra 9:5 | gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieen, en breidde
1280 Neh 1:3 | 3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die
1281 Neh 1:9 | 9 En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden
1282 Neh 2:2 | 2 Zo zeide de koning tot mij: Waarom is uw aangezicht
1283 Neh 2:4 | 4 En de koning zeide tot mij: Wat verzoekt gij nu? Toen
1284 Neh 2:5 | aangezicht aangenaam is, dat gij mij zendt naar Juda, naar de
1285 Neh 2:6 | Toen zeide de koning tot mij, daar de koningin nevens
1286 Neh 2:6 | behaagde den koning, dat hij mij zond, als ik hem zekeren
1287 Neh 2:7 | koning goeddunkt, dat men mij brieven geve aan de landvoogden
1288 Neh 2:7 | zijde der rivier, dat zij mij overgeleiden, totdat ik
1289 Neh 2:8 | de koning heeft, dat hij mij hout geve om te zolderen
1290 Neh 2:8 | zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand mijns
1291 Neh 2:8 | goede hand mijns Gods over mij.
1292 Neh 2:9 | des heirs en ruiteren met mij gezonden. ~
1293 Neh 2:12 | 12 Daarna maakte ik mij des nachts op, ik en weinig
1294 Neh 2:12 | ik en weinig mannen met mij, en ik gaf geen mens te
1295 Neh 2:12 | en er was geen dier met mij, dan het dier, waarop ik
1296 Neh 2:14 | voor het dier, om onder mij voort te gaan. ~
1297 Neh 2:18 | mijns Gods, Die goed over mij geweest was, als ook de
1298 Neh 2:18 | des konings, die hij tot mij gesproken had. Toen zeiden
1299 Neh 4:14 | En ik zag toe, en maakte mij op, en zeide tot de edelen,
1300 Neh 4:18 | de bazuin blies, was bij mij. ~
1301 Neh 4:23 | van de wacht, die achter mij waren, wij trokken onze
1302 Neh 5:7 | mijn hart beraadslaagde in mij; daarna twistte ik met de
1303 Neh 5:14 | van dien dag af, dat hij mij bevolen heeft hun landvoogd
1304 Neh 5:15 | vorige landvoogden, die voor mij geweest zijn, hebben het
1305 Neh 5:18 | uitgelezen schapen; ook werden mij vogelen bereid, en binnen
1306 Neh 6:2 | Sanballat, en Gesem, tot mij, om te zeggen: Kom en laat
1307 Neh 6:2 | dal Ono. Maar zij dachten mij kwaad te doen. ~
1308 Neh 6:4 | zonden nu wel viermaal tot mij, op dezelfde wijze. En ik
1309 Neh 6:5 | Toen zond Sanballat tot mij op dezelfde wijze, ten vijfden
1310 Neh 6:12 | sprak deze profetie tegen mij, omdat Tobia en Sanballat
1311 Neh 6:13 | een kwaden naam, opdat zij mij zouden honen. ~
1312 Neh 6:14 | de andere profeten, die mij gezocht hebben vreesachtig
1313 Neh 6:19 | Tobia dan zond brieven, om mij vreesachtig te maken. ~ ~ ~
1314 Neh 12:40 | helft der overheden met mij. ~
1315 Neh 13:8 | 8 En het mishaagde mij zeer; zo wierp ik al het
1316 Neh 13:22 | mijn God! en verschoon mij naar de veelheid Uwer goedertierenheid. ~
1317 Neh 13:28 | daarom jaagde ik hem van mij weg. ~
1318 Est 28:1 | het den koning goeddunkt, mij te geven mijn bede, en mijn
1319 Est 29 | dien zij bereid heeft, dan mij; en ik ben ook tegen morgen
1320 Est 29:1 | 13 Doch dit alles baat mij niet, zo langen tijd als
1321 Est 30:6 | eer te doen, meer dan tot mij? ~
1322 Est 36 | koning goeddunkt, men geve mij mijn leven, om mijner bede
1323 Est 40 | koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging
1324 Job 2:3 | oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt,
1325 Job 3:12 | 12 Waarom zijn mij de knieen voorgekomen, en
1326 Job 3:13 | zou slapen, dan zou voor mij rust wezen; ~
1327 Job 3:25 | vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde,
1328 Job 3:25 | en wat ik schroomde, is mij overkomen. ~
1329 Job 4:12 | 12 Voorts is tot mij een woord heimelijk gebracht,
1330 Job 4:14 | 14 Kwam mij schrik en beving over, en
1331 Job 6:4 | des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn
1332 Job 6:4 | verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. ~
1333 Job 6:9 | het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand
1334 Job 6:9 | losliet, en een einde met mij maakte! ~
1335 Job 6:10 | mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom,
1336 Job 6:13 | Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij
1337 Job 6:13 | mij, en is de wijsheid uit mij verdreven? ~
1338 Job 6:21 | Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt
1339 Job 6:22 | 22 Heb ik gezegd: Brengt mij, en geeft geschenken voor
1340 Job 6:22 | en geeft geschenken voor mij van uw vermogen? ~
1341 Job 6:23 | 23 Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers,
1342 Job 6:23 | verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen? ~
1343 Job 6:24 | 24 Leert mij, en ik zal zwijgen, en geeft
1344 Job 6:24 | ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald
1345 Job 6:28 | belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder
1346 Job 7:3 | 3 Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten
1347 Job 7:3 | nachten der moeite zijn mij voorbereid. ~
1348 Job 7:8 | 8 Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien;
1349 Job 7:8 | desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen
1350 Job 7:8 | zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer
1351 Job 7:12 | zee, of walvis, dat Gij om mij wachten zet? ~
1352 Job 7:13 | ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger
1353 Job 7:14 | 14 Dan ontzet Gij mij met dromen, en door gezichten
1354 Job 7:14 | gezichten verschrikt Gij mij; ~
1355 Job 7:16 | niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid. ~
1356 Job 7:19 | keert Gij U niet af van mij, en laat niet van mij af,
1357 Job 7:19 | van mij, en laat niet van mij af, totdat ik mijn speeksel
1358 Job 7:20 | Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld,
1359 Job 7:21 | stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal
1360 Job 9:11 | 11 Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem
1361 Job 9:16 | 16 Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven,
1362 Job 9:17 | 17 Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt
1363 Job 9:18 | 18 Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen;
1364 Job 9:18 | verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden. ~
1365 Job 9:19 | het recht komt, wie zal mij dagvaarden? ~
1366 Job 9:20 | 20 Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond
1367 Job 9:20 | rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht,
1368 Job 9:20 | ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren. ~
1369 Job 9:27 | mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken; ~
1370 Job 9:28 | smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden. ~
1371 Job 9:30 | 30 Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en
1372 Job 9:31 | 31 Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en
1373 Job 9:31 | mijn klederen zullen van mij gruwen. ~
1374 Job 9:34 | 34 Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat
1375 Job 9:34 | en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make; ~
1376 Job 9:35 | zodanig ben ik niet bij mij. ~ ~
1377 Job 10:1 | leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in
1378 Job 10:2 | tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten, waarover
1379 Job 10:2 | zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten, waarover Gij met
1380 Job 10:2 | weten, waarover Gij met mij twist. ~
1381 Job 10:8 | 8 Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij
1382 Job 10:8 | mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen
1383 Job 10:8 | hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt
1384 Job 10:8 | zijn zij, en Gij verslindt mij. ~
1385 Job 10:9 | 9 Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en
1386 Job 10:9 | als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. ~
1387 Job 10:10 | 10 Hebt Gij mij niet als melk gegoten, en
1388 Job 10:10 | niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen? ~
1389 Job 10:11 | Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook
1390 Job 10:11 | ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten; ~
1391 Job 10:12 | hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft
1392 Job 10:14 | Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad
1393 Job 10:14 | van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden. ~
1394 Job 10:15 | Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig,
1395 Job 10:16 | een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt
1396 Job 10:16 | stelt U wonderlijk tegen mij. ~
1397 Job 10:17 | vernieuwt Uw getuigen tegenover mij, en vermenigvuldigt Uw toorn
1398 Job 10:17 | vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een
1399 Job 10:17 | een heirleger, zijn tegen mij. ~
1400 Job 10:18 | 18 En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht?
1401 Job 10:18 | gegeven had, en geen oog mij gezien had! ~
1402 Job 10:20 | weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig
1403 Job 10:20 | zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; ~
1404 Job 13:3 | Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God. ~
1405 Job 13:13 | 13 Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er
1406 Job 13:13 | ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. ~
1407 Job 13:15 | 15 Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen?
1408 Job 13:16 | 16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar
1409 Job 13:19 | 19 Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg,
1410 Job 13:20 | doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht
1411 Job 13:20 | niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. ~
1412 Job 13:21 | Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make
1413 Job 13:21 | en Uw verschrikking make mij niet verbaasd. ~
1414 Job 13:22 | ik zal spreken, en geef mij antwoord. ~
1415 Job 13:23 | overtreding en mijn zonden mij bekend. ~
1416 Job 13:24 | Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand? ~
1417 Job 13:26 | Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet
1418 Job 13:26 | bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner
1419 Job 14:3 | een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U. ~
1420 Job 14:13 | 13 Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij
1421 Job 14:13 | mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn
1422 Job 14:13 | toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en
1423 Job 14:16 | mijn treden; Gij bewaart mij niet om mijner zonden wil. ~
1424 Job 15:17 | 17 Ik zal u wijzen, hoor mij aan, en hetgeen ik gezien
1425 Job 16:6 | houd ik op, wat gaat er van mij weg? ~
1426 Job 16:7 | 7 Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn
1427 Job 16:8 | 8 Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt,
1428 Job 16:8 | mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn
1429 Job 16:9 | verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met
1430 Job 16:9 | haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder
1431 Job 16:9 | scherpt zijn ogen tegen mij. ~
1432 Job 16:10 | gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid
1433 Job 16:10 | vervullen zich te zamen aan mij. ~
1434 Job 16:11 | 11 God heeft mij den verkeerde overgegeven,
1435 Job 16:11 | verkeerde overgegeven, en heeft mij afgewend in de handen der
1436 Job 16:12 | had rust, maar Hij heeft mij verbroken, en bij mijn nek
1437 Job 16:12 | bij mijn nek gegrepen, en mij verpletterd; en Hij heeft
1438 Job 16:12 | verpletterd; en Hij heeft mij Zich tot een doelwit opgericht. ~
1439 Job 16:13 | 13 Zijn schutters hebben mij omringd; Hij heeft mijn
1440 Job 16:14 | 14 Hij heeft mij gebroken met breuk op breuk;
1441 Job 16:14 | breuk op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige. ~
1442 Job 17:1 | uitgeblust, de graven zijn voor mij. ~
1443 Job 17:2 | Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht niet mijn
1444 Job 17:3 | 3 Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal
1445 Job 17:6 | 6 Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der
1446 Job 19:2 | mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen? ~
1447 Job 19:3 | 3 Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt
1448 Job 19:3 | niet, gij verhardt u tegen mij. ~
1449 Job 19:4 | heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. ~
1450 Job 19:5 | waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen mij
1451 Job 19:5 | mij, en mijn smaad tegen mij drijft; ~
1452 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij
1453 Job 19:6 | mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. ~
1454 Job 19:9 | 9 Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon
1455 Job 19:10 | 10 Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat
1456 Job 19:11 | heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich
1457 Job 19:11 | tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn
1458 Job 19:12 | aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben
1459 Job 19:13 | broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen,
1460 Job 19:13 | verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn
1461 Job 19:13 | zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. ~
1462 Job 19:14 | en mijn bekenden vergeten mij.
1463 Job 19:15 | mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander
1464 Job 19:18 | 18 Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik
1465 Job 19:18 | sta ik op, zo spreken zij mij tegen. ~
1466 Job 19:19 | raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn
1467 Job 19:19 | die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. ~
1468 Job 19:21 | want de hand Gods heeft mij aangeraakt. ~
1469 Job 19:22 | 22 Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd
1470 Job 19:27 | 27 Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn
1471 Job 19:28 | Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. ~
1472 Job 20:2 | Daarom doen mijn gedachten mij antwoorden, en over zulks
1473 Job 20:2 | zulks is mijn verhaasten in mij. ~
1474 Job 20:3 | aangehoord een bestraffing, die mij schande aandoet; maar de
1475 Job 20:3 | zal uit mijn verstand voor mij antwoorden. ~
1476 Job 21:3 | 3 Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat
1477 Job 21:4 | 4 Is (mij aangaande) mijn klacht tot
1478 Job 21:5 | 5 Ziet mij aan, en wordt verbaasd,
1479 Job 21:16 | goddelozen is verre van mij. ~
1480 Job 21:27 | verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet. ~
1481 Job 21:34 | 34 Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl
1482 Job 22:18 | der goddelozen verre van mij. ~
1483 Job 23:5 | de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou; en verstaan,
1484 Job 23:5 | zou; en verstaan, wat Hij mij zeggen zou. ~
1485 Job 23:6 | grootheid Zijner macht met mij twisten? Neen; maar Hij
1486 Job 23:6 | Neen; maar Hij zou acht op mij slaan. ~
1487 Job 23:7 | met Hem pleiten; en ik zou mij in eeuwigheid van mijn Rechter
1488 Job 23:10 | Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als
1489 Job 23:10 | bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen. ~
1490 Job 23:14 | zal volbrengen, dat over mij bescheiden is; en diergelijke
1491 Job 23:16 | en de Almachtige heeft mij beroerd; ~
1492 Job 24:15 | zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel
1493 Job 24:25 | het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn
1494 Job 27:3 | Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas
1495 Job 27:5 | 5 Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen
1496 Job 27:5 | ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen. ~
1497 Job 27:7 | goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde. ~
1498 Job 28:14 | afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij
1499 Job 28:14 | zee zegt: Zij is niet bij mij. ~
1500 Job 29:2 | gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde! ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160 |