1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160
Book Chapter: Verse
3001 Eze 39:25 | gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse
3002 Eze 39:26 | overtreding, met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen
3003 Eze 40:1 | was de hand des HEEREN op mij, en Hij bracht mij derwaarts. ~
3004 Eze 40:1 | HEEREN op mij, en Hij bracht mij derwaarts. ~
3005 Eze 40:2 | gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israels, en
3006 Eze 40:2 | land Israels, en Hij zette mij op een zeer hogen berg;
3007 Eze 40:3 | 3 Als Hij mij daarhenen gebracht had,
3008 Eze 40:4 | En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie met uw
3009 Eze 40:17 | 17 Voorts bracht hij mij in het buitenste voorhof,
3010 Eze 40:24 | 24 Daarna voerde hij mij den weg naar het zuiden;
3011 Eze 40:28 | 28 Voorts bracht hij mij door de zuiderpoort tot
3012 Eze 40:32 | 32 Daarna bracht hij mij tot het binnenste voorhof,
3013 Eze 40:35 | 35 Daarna bracht hij mij tot de noorderpoort; en
3014 Eze 40:45 | 45 En hij sprak tot mij: Deze kamer, welker voorste
3015 Eze 40:48 | 48 Toen bracht hij mij tot het voorhuis des huizes,
3016 Eze 41:1 | 1 Voorts bracht hij mij tot den tempel; en hij mat
3017 Eze 41:4 | tempel; en hij zeide tot mij: Dit is de heiligheid der
3018 Eze 41:22 | van hout. En hij sprak tot mij: Dit is de tafel, die
3019 Eze 42:1 | 1 Daarna bracht hij mij uit tot het buitenste voorhof;
3020 Eze 42:1 | het noorden; en hij bracht mij tot de kameren, die tegenover
3021 Eze 42:13 | Toen zeide hij tot mij: De kameren van het noorden,
3022 Eze 42:15 | geeindigd had, zo bracht hij mij uit, den weg naar de poort,
3023 Eze 43:1 | 1 Toen leidde hij mij tot de poort, de poort,
3024 Eze 43:5 | 5 En de Geest nam mij op, en bracht mij in het
3025 Eze 43:5 | Geest nam mij op, en bracht mij in het binnenste voorhof;
3026 Eze 43:6 | En ik hoorde Een, Die met mij sprak, uit het huis; en
3027 Eze 43:6 | huis; en de man was bij mij staande. ~
3028 Eze 43:7 | 7 En Hij zeide tot mij: Mensenkind! dit is de plaats
3029 Eze 43:8 | er maar een wand tussen Mij en tussen hen was, en verontreinigden
3030 Eze 43:9 | hunner koningen verre van Mij wegdoen; en Ik zal in het
3031 Eze 43:18 | 18 En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zo zegt de
3032 Eze 43:19 | van Zadok zijn, die tot Mij naderen (spreekt de Heere
3033 Eze 43:19 | spreekt de Heere HEERE), om Mij te dienen, geven een var,
3034 Eze 44:1 | 1 Toen deed hij mij wederkeren den weg naar
3035 Eze 44:2 | En de HEERE zeide tot mij: Deze poort zal toegesloten
3036 Eze 44:4 | 4 Daarna bracht hij mij den weg der noorderpoort,
3037 Eze 44:5 | En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind! zet er uw hart
3038 Eze 44:10 | Levieten, die verre van Mij geweken zijn, als Israel
3039 Eze 44:10 | Israel ging dolen, die van Mij zijn afgedwaald, hun drekgoden
3040 Eze 44:13 | 13 En zij zullen tot Mij niet naderen, om Mij het
3041 Eze 44:13 | tot Mij niet naderen, om Mij het priesterambt te bedienen,
3042 Eze 44:15 | de kinderen Israels van Mij afdwaalden, die zullen tot
3043 Eze 44:15 | afdwaalden, die zullen tot Mij naderen, om Mij te
3044 Eze 44:15 | tot Mij naderen, om Mij te dienen; en zullen voor
3045 Eze 44:15 | Mijn aangezicht staan, om Mij het vette en het bloed te
3046 Eze 44:16 | tot Mijn tafel naderen, om Mij te dienen, en zij zullen
3047 Eze 46:19 | 19 Daarna bracht hij mij door den ingang, die aan
3048 Eze 46:20 | 20 En hij zeide tot mij: Dit is de plaats, alwaar
3049 Eze 46:21 | 21 Toen bracht hij mij in het buitenste voorhof,
3050 Eze 46:21 | buitenste voorhof, en voerde mij om in de vier hoeken des
3051 Eze 46:24 | 24 En hij zeide tot mij: Dit zijn de keukens, alwaar
3052 Eze 47:1 | 1 Daarna bracht hij mij weder tot de deur van het
3053 Eze 47:2 | 2 En hij bracht mij uit door den weg van de
3054 Eze 47:2 | noorderpoort, en voerde mij om door den weg van buiten,
3055 Eze 47:3 | mat duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan,
3056 Eze 47:4 | nog duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan,
3057 Eze 47:4 | mat nog duizend, en deed mij doorgaan, en de wateren
3058 Eze 47:6 | 6 En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, mensenkind?
3059 Eze 47:6 | mensenkind? Toen voerde hij mij, en bracht mij weder tot
3060 Eze 47:6 | voerde hij mij, en bracht mij weder tot aan den oever
3061 Eze 47:8 | Toen zeide hij tot mij: Deze wateren vlieten uit
3062 Dan 2:5 | de Chaldeen: De zaak is mij ontgaan; indien gij mij
3063 Dan 2:5 | mij ontgaan; indien gij mij den droom en zijn uitlegging
3064 Dan 2:6 | gaven, en grote eer van mij ontvangen; daarom geeft
3065 Dan 2:6 | ontvangen; daarom geeft mij den droom en zijn uitlegging
3066 Dan 2:8 | dewijl gij ziet, dat de zaak mij ontgaan is. ~
3067 Dan 2:9 | 9 Indien gijlieden mij dien droom niet te kennen
3068 Dan 2:9 | leugenachtig en verdicht woord voor mij te zeggen bereid, totdat
3069 Dan 2:9 | verandere; daarom zegt mij den droom, dan zal ik weten,
3070 Dan 2:9 | dan zal ik weten, dat gij mij deszelfs uitlegging zult
3071 Dan 2:23 | mijner vaderen! omdat Gij mij wijsheid en kracht gegeven
3072 Dan 2:23 | kracht gegeven hebt, en mij nu bekend gemaakt hebt,
3073 Dan 2:24 | niet om, maar breng mij in voor den koning, en ik
3074 Dan 2:26 | Beltsazar was: Zijt gij machtig mij bekend te maken den droom,
3075 Dan 2:30 | 30 Mij nu, mij is de verborgenheid
3076 Dan 2:30 | 30 Mij nu, mij is de verborgenheid geopenbaard,
3077 Dan 2:30 | niet door wijsheid, die in mij is boven alle levenden;
3078 Dan 3:29 | 29 Daarom wordt van mij een bevel gegeven, dat alle
3079 Dan 4:2 | 2 Het behaagt mij te verkondigen de tekenen
3080 Dan 4:2 | de allerhoogste God aan mij gedaan heeft. ~
3081 Dan 4:5 | Zag een droom, die mij vervaarde, en de gedachten,
3082 Dan 4:5 | gezichten mijns hoofds beroerden mij. ~
3083 Dan 4:6 | Daarom is er een bevel van mij gesteld, dat men voor mij
3084 Dan 4:6 | mij gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al de wijzen
3085 Dan 4:6 | wijzen van Babel, opdat zij mij de uitlegging van dien droom
3086 Dan 4:7 | voor hen; maar zij maakten mij zijn uitlegging niet bekend; ~
3087 Dan 4:8 | ten laatste Daniel voor mij inkwam, wiens naam Beltsazar
3088 Dan 4:18 | wijzen mijns koninkrijks mij de uitlegging niet hebben
3089 Dan 4:34 | mijn verstand kwam weer in mij; en ik loofde den Allerhoogste,
3090 Dan 4:36 | kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid
3091 Dan 4:36 | majesteit en mijn glans weder op mij; en mijn raadsheren en mijn
3092 Dan 4:36 | geweldigen zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk
3093 Dan 4:36 | koninkrijk bevestigd; en mij werd groter heerlijkheid
3094 Dan 5:7 | en deszelfs uitlegging mij te kennen zal geven, die
3095 Dan 5:15 | 15 Nu, zo zijn voor mij ingebracht de wijzen en
3096 Dan 5:15 | en deszelfs uitlegging mij bekend te maken; maar zij
3097 Dan 5:16 | en deszelfs uitlegging mij bekend maken, gij zult met
3098 Dan 6:23 | leeuwen toegesloten, dat zij mij niet beschadigd hebben,
3099 Dan 6:23 | omdat voor Hem onschuld in mij gevonden is; ook heb
3100 Dan 6:27 | 27 Van mij is een bevel gegeven, dat
3101 Dan 7:15 | 15 Mij, Daniel werd mijn geest
3102 Dan 7:15 | mijns hoofds verschrikten mij. ~
3103 Dan 7:16 | dit alles; en hij zeide ze mij, en gaf mij de uitlegging
3104 Dan 7:16 | hij zeide ze mij, en gaf mij de uitlegging dezer zaken
3105 Dan 7:28 | het einde dezer rede. Wat mij Daniel aangaat, mijn gedachten
3106 Dan 7:28 | mijn gedachten verschrikken mij zeer, en mijn glans veranderde
3107 Dan 7:28 | mijn glans veranderde aan mij; doch ik bewaarde dat woord
3108 Dan 8:1 | koning Belsazar, verscheen mij een gezicht, mij Daniel,
3109 Dan 8:1 | verscheen mij een gezicht, mij Daniel, na hetgeen mij in
3110 Dan 8:1 | mij Daniel, na hetgeen mij in het eerste verschenen
3111 Dan 8:14 | 14 En hij zeide tot mij: Tot twee duizend en driehonderd
3112 Dan 8:15 | en ziet, er stond voor mij als de gedaante eens mans. ~
3113 Dan 8:17 | aangezicht. Toen zeide hij tot mij: Versta, gij mensenkind!
3114 Dan 8:18 | 18 Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen
3115 Dan 8:18 | ter aarde; toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op
3116 Dan 8:18 | hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats. ~
3117 Dan 9:21 | had, snellijk gevlogen, mij aanrakende, omtrent den
3118 Dan 9:22 | En hij onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide:
3119 Dan 9:22 | onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide: Daniel! nu ben
3120 Dan 10:3 | mond niet; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie
3121 Dan 10:7 | maar de mannen, die bij mij waren, zagen dat gezicht
3122 Dan 10:8 | gezicht, en er bleef in mij geen kracht overig; en mijn
3123 Dan 10:8 | mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving,
3124 Dan 10:10 | En ziet, een hand roerde mij aan, en maakte, dat ik mij
3125 Dan 10:10 | mij aan, en maakte, dat ik mij bewoog op mijn knieen, en
3126 Dan 10:11 | 11 En Hij zeide tot mij: Daniel, gij zeer gewenste
3127 Dan 10:11 | toen Hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende. ~
3128 Dan 10:12 | Toen zeide Hij tot mij: Vrees niet, Daniel! want
3129 Dan 10:13 | van Perzie stond tegenover Mij een en twintig dagen; en
3130 Dan 10:13 | eerste vorsten, kwam om Mij te helpen, en Ik werd aldaar
3131 Dan 10:15 | toen Hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik mijn aangezicht
3132 Dan 10:16 | tot Dien, Die tegenover mij stond: Mijn Heere! om des
3133 Dan 10:16 | keren zich mijn weeen over mij, zodat ik geen kracht behoude. ~
3134 Dan 10:17 | dien mijn Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat
3135 Dan 10:17 | af bestaat geen kracht in mij, en geen adem is in mij
3136 Dan 10:17 | mij, en geen adem is in mij overgebleven. ~
3137 Dan 10:18 | 18 Toen raakte mij wederom aan Een, als in
3138 Dan 10:18 | mens; en Hij versterkte mij. ~
3139 Dan 10:19 | sterk! En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt,
3140 Dan 10:19 | Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt. ~
3141 Dan 10:21 | is niet een, die zich met Mij versterkt tegen dezen, dan
3142 Hos 1:6 | Lo-Ruchama; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen
3143 Hos 1:7 | het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en zal ze verlossen
3144 Hos 2:3 | 3 En Mij harer kinderen niet ontferme,
3145 Hos 2:4 | mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water,
3146 Hos 2:6 | Man, want toen was mij beter dan nu. ~
3147 Hos 2:11 | waarvan zij zegt: Deze zijn mij een hoerenloon, dat mij
3148 Hos 2:11 | mij een hoerenloon, dat mij mijn boelen gegeven hebben;
3149 Hos 2:12 | nagegaan, maar heeft Mij vergeten, spreekt de HEERE. ~
3150 Hos 2:15 | spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en
3151 Hos 2:15 | noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn
3152 Hos 2:18 | 18 En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid;
3153 Hos 2:18 | eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid
3154 Hos 2:19 | 19 En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof;
3155 Hos 2:22 | 22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal
3156 Hos 2:22 | de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama;
3157 Hos 3:1 | En de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin
3158 Hos 3:2 | 2 En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen,
3159 Hos 3:3 | Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult
3160 Hos 4:6 | u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult
3161 Hos 4:7 | zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder
3162 Hos 5:3 | Efraim, en Israel is voor Mij niet verborgen; dat gij,
3163 Hos 5:15 | bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken. ~ ~
3164 Hos 6:7 | zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld. ~
3165 Hos 7:7 | niemand onder hen, die tot Mij roept. ~
3166 Hos 7:13 | Wee hen, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring
3167 Hos 7:13 | hen, want zij hebben tegen Mij overtreden! Ik zou hen wel
3168 Hos 7:13 | zij spreken leugenen tegen Mij. ~
3169 Hos 7:14 | Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij
3170 Hos 7:14 | maar zij wederstreven tegen Mij. ~
3171 Hos 7:15 | maar zij denken kwaad tegen Mij. ~
3172 Hos 8:2 | Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God! wij, Israel,
3173 Hos 8:4 | koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld,
3174 Hos 11:7 | hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot
3175 Hos 11:8 | Zeboim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw
3176 Hos 12:1 | Die van Efraim hebben Mij omsingeld met leugen, en
3177 Hos 12:9 | ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; in
3178 Hos 12:9 | al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden,
3179 Hos 13:4 | gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen
3180 Hos 13:6 | verheven; daarom hebben zij Mij vergeten. ~
3181 Hos 13:9 | bedorven, o Israel! want in Mij is uw hulp. ~
3182 Hos 13:10 | waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? ~
3183 Hos 14:9 | denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden. ~
3184 Joe 2:12 | de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat
3185 Joe 3:4 | En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon,
3186 Joe 3:4 | van Palestina! Zoudt gij Mij een vergelding wedergeven?
3187 Joe 3:4 | wedergeven? Maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk,
3188 Amos 4:6 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~
3189 Amos 4:8 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~
3190 Amos 4:9 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~
3191 Amos 4:10 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~
3192 Amos 4:11 | u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~
3193 Amos 5:4 | het huis Israels: Zoekt Mij, en leeft. ~
3194 Amos 5:22 | 22 Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders
3195 Amos 5:23 | getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uw luiten
3196 Amos 5:25 | 25 Hebt gij Mij veertig jaren in de woestijn
3197 Amos 7:1 | De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, Hij
3198 Amos 7:4 | 4 Wijders deed mij de Heere HEERE aldus zien;
3199 Amos 7:7 | 7 Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de
3200 Amos 7:8 | En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En
3201 Amos 7:15 | 15 Maar de HEERE nam mij van achter de kudde; en
3202 Amos 7:15 | kudde; en de HEERE zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot
3203 Amos 8:1 | De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, een
3204 Amos 8:2 | Toen zeide de HEERE tot mij: Het einde is gekomen over
3205 Amos 9:7 | 7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der
3206 Oba 1:3 | zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten? ~
3207 Jona 1:12 | hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee,
3208 Jona 1:12 | Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee
3209 Jona 2:2 | HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs
3210 Jona 2:3 | 3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in
3211 Jona 2:3 | zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven
3212 Jona 2:3 | en Uw golven gingen over mij henen. ~
3213 Jona 2:5 | 5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe,
3214 Jona 2:5 | ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd
3215 Jona 2:6 | grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar
3216 Jona 2:7 | 7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik
3217 Jona 4:3 | neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te
3218 Jona 4:3 | ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te
3219 Jona 4:8 | sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te
3220 Mic 2:4 | deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende
3221 Mic 5:1 | duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser
3222 Mic 6:3 | u vermoeid? Betuig tegen Mij. ~
3223 Mic 6:6 | den HEERE tegenkomen, en mij bukken voor den hogen God?
3224 Mic 7:1 | 1 Ai mij! want ik ben, als wanneer
3225 Mic 7:7 | mijns heils; mijn God zal mij horen. ~
3226 Mic 7:8 | Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin! wanneer
3227 Mic 7:8 | gezeten zijn, zal de HEERE mij een licht zijn. ~
3228 Mic 7:9 | recht uitvoere; Hij zal mij brengen aan het licht; ik
3229 Mic 7:10 | zal haar bedekken; die tot mij zegt: Waar is de HEERE,
3230 Zep 2:15 | zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij
3231 Zep 3:7 | Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht
3232 Zep 3:8 | 8 Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage
3233 Zep 3:8 | de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want
3234 Zep 3:11 | handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan
3235 Zac 1:3 | heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen,
3236 Zac 1:4 | zij luisterden niet naar Mij, spreekt de HEERE. ~
3237 Zac 1:9 | zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak:
3238 Zac 1:9 | tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat
3239 Zac 1:13 | antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke
3240 Zac 1:14 | En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep
3241 Zac 1:14 | met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo
3242 Zac 1:19 | zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En
3243 Zac 1:19 | zijn deze? En Hij zeide tot mij: Dat zijn de hoornen, welke
3244 Zac 1:20 | En de HEERE toonde mij vier smeden. ~
3245 Zac 2:2 | henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten;
3246 Zac 2:3 | ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een
3247 Zac 2:8 | heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen,
3248 Zac 2:9 | de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft. ~
3249 Zac 2:11 | toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik
3250 Zac 2:11 | HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. ~
3251 Zac 3:1 | 1 Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester,
3252 Zac 4:1 | En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij
3253 Zac 4:1 | kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die
3254 Zac 4:2 | 2 En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide:
3255 Zac 4:4 | zeide tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere!
3256 Zac 4:5 | antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij:
3257 Zac 4:5 | mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze
3258 Zac 4:6 | antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord
3259 Zac 4:8 | HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende: ~
3260 Zac 4:9 | de HEERE der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft. ~
3261 Zac 4:13 | 13 En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet,
3262 Zac 5:2 | 2 En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide:
3263 Zac 5:3 | Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan
3264 Zac 5:5 | En de Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide
3265 Zac 5:5 | ging uit, en zeide tot mij: Hef nu uw ogen op, en zie,
3266 Zac 5:10 | ik tot den Engel, Die met mij sprak: Waarhenen brengen
3267 Zac 5:11 | 11 En Hij zeide tot mij: Om haar een huis te bouwen
3268 Zac 6:4 | zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn
3269 Zac 6:5 | antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden
3270 Zac 6:8 | 8 En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende:
3271 Zac 6:8 | Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die
3272 Zac 6:9 | HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: ~
3273 Zac 6:15 | de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit
3274 Zac 7:3 | wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als
3275 Zac 7:4 | HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: ~
3276 Zac 7:5 | jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? ~
3277 Zac 7:5 | hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? ~
3278 Zac 8:1 | HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: ~
3279 Zac 8:8 | wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik
3280 Zac 8:14 | ulieden kwaad te doen, toen Mij uw vaderen grotelijks vertoornden,
3281 Zac 8:14 | heirscharen, en het heeft Mij niet berouwd; ~
3282 Zac 8:18 | HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: ~
3283 Zac 9:8 | 8 En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren,
3284 Zac 9:13 | 13 Als Ik Mij Juda zal gespannen, en Ik
3285 Zac 10:6 | weder inzetten; want Ik heb Mij hunner ontfermd, en zij
3286 Zac 11:7 | schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den
3287 Zac 11:8 | had hun ziel een walg van mij. ~
3288 Zac 11:11 | onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het
3289 Zac 11:13 | Doch de HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den
3290 Zac 11:15 | Verder zeide de HEERE tot mij: Neem u nog eens dwazen
3291 Zac 12:5 | inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den
3292 Zac 12:10 | der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken
3293 Zac 13:5 | bouwt; want een mens heeft mij daartoe geworven van mijn
3294 Mal 1:10 | en het spijsoffer is Mij van uw hand niet aangenaam.
3295 Mal 1:13 | brengt ook spijsoffer; zou Mij zulks aangenaam zijn van
3296 Mal 2:5 | een vreze; en hij vreesde Mij, en hij werd om Mijns Naams
3297 Mal 2:6 | gevonden; hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid,
3298 Mal 3:5 | vreemdeling het recht verkeren, en Mij niet vrezen, zegt de HEERE
3299 Mal 3:7 | bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren,
3300 Mal 3:8 | beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven
3301 Mal 3:9 | gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse
3302 Mal 3:10 | in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE
3303 Mal 3:13 | Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt
3304 Mal 3:17 | dage, dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik
3305 Matt 2:8 | gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve
3306 Matt 2:34 | tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik,
3307 Matt 2:37 | weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te
3308 Matt 2:37 | worden, en komt Gij tot mij? ~
3309 Matt 4:9 | indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden. ~
3310 Matt 4:19 | Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers
3311 Matt 7:21 | Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal
3312 Matt 7:22 | zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben
3313 Matt 7:23 | nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid
3314 Matt 8:2 | indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. ~
3315 Matt 8:9 | anderen, hebbende onder mij krijgsknechten; en ik zeg
3316 Matt 8:21 | zeide tot Hem: Heere! laat mij toe, dat ik eerst heenga,
3317 Matt 8:22 | Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden
3318 Matt 9:9 | en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde
3319 Matt 10:32 | 32 Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen,
3320 Matt 10:33 | 33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor
3321 Matt 10:37 | of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig;
3322 Matt 10:37 | dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig. ~
3323 Matt 10:38 | kruis niet op zich neemt, en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. ~
3324 Matt 10:40 | Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt
3325 Matt 10:40 | ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem,
3326 Matt 10:40 | ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. ~
3327 Matt 11:6 | En zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden. ~
3328 Matt 11:27 | 27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader;
3329 Matt 11:28 | 28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast
3330 Matt 11:29 | Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben
3331 Matt 12:30 | 30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij;
3332 Matt 12:30 | Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert,
3333 Matt 12:30 | is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit. ~
3334 Matt 14:8 | haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het
3335 Matt 14:18 | 18 En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier. ~
3336 Matt 14:28 | Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. ~
3337 Matt 14:30 | zeggende: Heere, behoud mij! ~
3338 Matt 15:5 | is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen;
3339 Matt 15:8 | 8 Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij
3340 Matt 15:8 | Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun
3341 Matt 15:8 | hart houdt zich verre van Mij; ~
3342 Matt 15:9 | Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden
3343 Matt 15:25 | Hem, zeggende: Heere, help mij! ~
3344 Matt 15:32 | omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn, en hebben
3345 Matt 15:32 | wil hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den
3346 Matt 16:23 | tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een
3347 Matt 16:23 | achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint
3348 Matt 16:24 | discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene
3349 Matt 16:24 | zijn kruis op, en volge Mij. ~
3350 Matt 17:17 | nog verdragen? Brengt hem Mij hier. ~
3351 Matt 17:27 | en geef hem aan hen voor Mij en u. ~ ~
3352 Matt 18:5 | Mijn Naam, die ontvangt Mij. ~
3353 Matt 18:6 | van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware
3354 Matt 18:21 | menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven!
3355 Matt 18:26 | Heer! wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. ~
3356 Matt 18:28 | de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt. ~
3357 Matt 18:29 | zeggende: Wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. ~
3358 Matt 18:32 | kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; ~
3359 Matt 18:33 | ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb? ~
3360 Matt 19:14 | verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken
3361 Matt 19:17 | zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan
3362 Matt 19:20 | jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? ~
3363 Matt 19:21 | en kom herwaarts, volg Mij. ~
3364 Matt 19:28 | Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte,
3365 Matt 20:13 | onrecht; zijt gij niet met mij eens geworden voor een penning? ~
3366 Matt 20:15 | 15 Of is het mij niet geoorloofd, te doen
3367 Matt 20:23 | Mijn linker hand staat bij Mij niet te geven, maar het
3368 Matt 21:2 | ontbindt ze, en brengt ze tot Mij. ~
3369 Matt 21:24 | vragen, hetwelk indien gij Mij zult zeggen, zo zal Ik u
3370 Matt 22:19 | geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning.
3371 Matt 22:19 | verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En
3372 Matt 23:39 | Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat
3373 Matt 25:20 | vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf
3374 Matt 25:22 | twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere
3375 Matt 25:35 | hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben
3376 Matt 25:35 | dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was
3377 Matt 25:35 | vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. ~
3378 Matt 25:36 | Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest,
3379 Matt 25:36 | krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis,
3380 Matt 25:36 | gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen. ~
3381 Matt 25:40 | gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. ~
3382 Matt 25:41 | hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het
3383 Matt 25:42 | hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik
3384 Matt 25:42 | dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; ~
3385 Matt 25:43 | vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt,
3386 Matt 25:43 | geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en
3387 Matt 25:43 | gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht. ~
3388 Matt 25:45 | gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan. ~
3389 Matt 26:10 | heeft een goed werk aan Mij gewrocht. ~
3390 Matt 26:11 | hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. ~
3391 Matt 26:15 | 15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren?
3392 Matt 26:21 | Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden. ~
3393 Matt 26:23 | zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt,
3394 Matt 26:23 | schotel indoopt, die zal Mij verraden. ~
3395 Matt 26:31 | hen: Gij zult allen aan Mij geergerd worden in deze
3396 Matt 26:34 | haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
3397 Matt 26:38 | blijft hier en waakt met Mij. ~
3398 Matt 26:39 | laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan? doch niet,
3399 Matt 26:40 | gij dan niet een uur met Mij waken? ~
3400 Matt 26:42 | Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij
3401 Matt 26:46 | ziet, hij is nabij, die Mij verraadt. ~
3402 Matt 26:53 | niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen
3403 Matt 26:55 | zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat
3404 Matt 26:55 | den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen; ~
3405 Matt 26:75 | gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En
3406 Matt 27:10 | pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. ~
3407 Matt 27:46 | Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! ~
3408 Matt 28:10 | Galilea, en aldaar zullen zij Mij zien. ~
3409 Matt 28:18 | sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in
3410 Mark 1:7 | hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan
3411 Mark 1:17 | Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat
3412 Mark 1:40 | Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. ~
3413 Mark 2:14 | en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde
3414 Mark 5:7 | bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt! ~
3415 Mark 5:31 | en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? ~
3416 Mark 6:22 | het dochtertje: Eis van mij, wat gij ook wilt, en ik
3417 Mark 6:23 | zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven,
3418 Mark 6:25 | zeggende: Ik wil, dat gij mij nu terstond, in een schotel,
3419 Mark 7:6 | geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun
3420 Mark 7:6 | hart houdt zich verre van Mij. ~
3421 Mark 7:7 | Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden
3422 Mark 7:11 | een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen,
3423 Mark 7:14 | zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat. ~
3424 Mark 8:2 | zij zijn nu drie dagen bij Mij gebleven, en hebben niet,
3425 Mark 8:34 | Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene
3426 Mark 8:34 | zijn kruis op, en volge Mij. ~
3427 Mark 9:19 | verdragen? Brengt hem tot Mij. ~
3428 Mark 9:37 | Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen,
3429 Mark 9:37 | ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt
3430 Mark 9:37 | ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Dien, Die Mij
3431 Mark 9:37 | Mij niet, maar Dien, Die Mij gezonden heeft. ~
3432 Mark 9:39 | Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken. ~
3433 Mark 9:42 | van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware
3434 Mark 10:14 | Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze
3435 Mark 10:18 | zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan
3436 Mark 10:21 | neem het kruis op, en volg Mij. ~
3437 Mark 10:40 | Mijn linker hand staat bij Mij niet te geven; maar het
3438 Mark 11:29 | woord vragen; antwoordt Mij ook, en zo zal Ik u zeggen,
3439 Mark 11:30 | uit de mensen? Antwoordt Mij. ~
3440 Mark 12:15 | tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning,
3441 Mark 12:15 | verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning, dat Ik hem
3442 Mark 14:6 | heeft een goed werk aan Mij gewrocht. ~
3443 Mark 14:7 | kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd. ~
3444 Mark 14:18 | dat een van u, die met Mij eet, Mij zal verraden. ~
3445 Mark 14:18 | van u, die met Mij eet, Mij zal verraden. ~
3446 Mark 14:20 | uit de twaalven, die met Mij in de schotel indoopt. ~
3447 Mark 14:27 | in dezen nacht allen aan Mij geergerd worden; want er
3448 Mark 14:30 | gekraaid zal hebben, gij Mij driemaal zult verloochenen. ~
3449 Mark 14:36 | neem dezen drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil,
3450 Mark 14:42 | laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, is nabij. ~
3451 Mark 14:48 | tegen een moordenaar, om Mij te vangen? ~
3452 Mark 14:49 | tempel, lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar dit
3453 Mark 14:72 | gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En
3454 Mark 15:34 | Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? ~
3455 Luk 1:3 | 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles
3456 Luk 1:25 | 25 Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen,
3457 Luk 1:25 | in de dagen, in welke Hij mij aangezien heeft, om mijn
3458 Luk 1:38 | dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord.
3459 Luk 1:43 | 43 En van waar komt mij dit, dat de moeder mijns
3460 Luk 1:43 | moeder mijns Heeren tot mij komt? ~
3461 Luk 1:48 | want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. ~
3462 Luk 1:49 | Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, Die machtig
3463 Luk 2:49 | hen: Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet,
3464 Luk 4:6 | koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven, en ik geef
3465 Luk 4:7 | 7 Indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het
3466 Luk 4:8 | zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven:
3467 Luk 4:18 | De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd;
3468 Luk 4:18 | op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden,
3469 Luk 4:18 | Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het
3470 Luk 4:23 | zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen:
3471 Luk 5:8 | zeggende: Heere! ga uit van mij; want ik ben een zondig
3472 Luk 5:12 | Heere! zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. ~
3473 Luk 5:27 | en zeide tot hem: Volg Mij. ~
3474 Luk 6:46 | 46 En wat noemt gij Mij, Heere, Heere! en doet niet
3475 Luk 6:47 | 47 Een iegelijk, die tot Mij komt, en Mijn woorden hoort,
3476 Luk 7:8 | hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga,
3477 Luk 7:23 | En zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden. ~
3478 Luk 7:45 | 45 Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze,
3479 Luk 8:28 | Allerhoogsten, ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt! ~
3480 Luk 8:45 | Jezus zeide: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als
3481 Luk 8:45 | zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft? ~
3482 Luk 8:46 | Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb
3483 Luk 8:46 | heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is. ~
3484 Luk 9:23 | allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene
3485 Luk 9:23 | kruis dagelijks op, en volge Mij. ~
3486 Luk 9:38 | mijn zoon aan; want hij is mij een eniggeborene. ~
3487 Luk 9:48 | Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen
3488 Luk 9:48 | ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen zal, ontvangt
3489 Luk 9:48 | ontvangen zal, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Want die
3490 Luk 9:59 | zeide tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere,
3491 Luk 9:59 | Doch hij zeide: Heere, laat mij toe, dat ik heenga, en eerst
3492 Luk 9:61 | zal U volgen; maar laat mij eerst toe, dat ik afscheid
3493 Luk 10:16 | 16 Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die
3494 Luk 10:16 | u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die
3495 Luk 10:16 | die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene,
3496 Luk 10:16 | die verwerpt Dengene, Die Mij gezonden heeft. ~
3497 Luk 10:22 | 22 Alle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven;
3498 Luk 10:40 | niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg
3499 Luk 10:40 | dienen? Zeg dan haar, dat zij mij helpe. ~
3500 Luk 11:5 | hem zeggen: Vriend! leen mij drie broden; ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160 |