Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
migdal-gad 1
migdol 4
migron 2
mij 4160
mijamim 1
mijamin 3
mijl 1
Frequency    [«  »]
4462 als
4422 mijn
4250 want
4160 mij
4039 aan
3972 voor
3731 hun

Bijbel

IntraText - Concordances

mij

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160

     Book Chapter: Verse
3001 Eze 39:25 | gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse 3002 Eze 39:26 | overtreding, met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen 3003 Eze 40:1 | was de hand des HEEREN op mij, en Hij bracht mij derwaarts. ~ 3004 Eze 40:1 | HEEREN op mij, en Hij bracht mij derwaarts. ~ 3005 Eze 40:2 | gezichten Gods bracht Hij mij in het land Israels, en 3006 Eze 40:2 | land Israels, en Hij zette mij op een zeer hogen berg; 3007 Eze 40:3 | 3      Als Hij mij daarhenen gebracht had, 3008 Eze 40:4 | En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie met uw 3009 Eze 40:17 | 17      Voorts bracht hij mij in het buitenste voorhof, 3010 Eze 40:24 | 24      Daarna voerde hij mij den weg naar het zuiden; 3011 Eze 40:28 | 28      Voorts bracht hij mij door de zuiderpoort tot 3012 Eze 40:32 | 32      Daarna bracht hij mij tot het binnenste voorhof, 3013 Eze 40:35 | 35      Daarna bracht hij mij tot de noorderpoort; en 3014 Eze 40:45 | 45      En hij sprak tot mij: Deze kamer, welker voorste 3015 Eze 40:48 | 48      Toen bracht hij mij tot het voorhuis des huizes, 3016 Eze 41:1 | 1      Voorts bracht hij mij tot den tempel; en hij mat 3017 Eze 41:4 | tempel; en hij zeide tot mij: Dit is de heiligheid der 3018 Eze 41:22 | van hout. En hij sprak tot mij: Dit is de tafel, die      3019 Eze 42:1 | 1      Daarna bracht hij mij uit tot het buitenste voorhof; 3020 Eze 42:1 | het noorden; en hij bracht mij tot de kameren, die tegenover 3021 Eze 42:13 | Toen zeide hij tot mij: De kameren van het noorden, 3022 Eze 42:15 | geeindigd had, zo bracht hij mij uit, den weg naar de poort, 3023 Eze 43:1 | 1      Toen leidde hij mij tot de poort, de poort, 3024 Eze 43:5 | 5      En de Geest nam mij op, en bracht mij in het 3025 Eze 43:5 | Geest nam mij op, en bracht mij in het binnenste voorhof; 3026 Eze 43:6 | En ik hoorde Een, Die met mij sprak, uit het huis; en 3027 Eze 43:6 | huis; en de man was bij mij staande. ~ 3028 Eze 43:7 | 7      En Hij zeide tot mij: Mensenkind! dit is de plaats 3029 Eze 43:8 | er maar een wand tussen Mij en tussen hen was, en verontreinigden 3030 Eze 43:9 | hunner koningen verre van Mij wegdoen; en Ik zal in het 3031 Eze 43:18 | 18      En Hij zeide tot mij: Mensenkind! zo zegt de 3032 Eze 43:19 | van Zadok zijn, die tot Mij naderen (spreekt de Heere 3033 Eze 43:19 | spreekt de Heere HEERE), om Mij te dienen, geven een var, 3034 Eze 44:1 | 1      Toen deed hij mij wederkeren den weg naar 3035 Eze 44:2 | En de HEERE zeide tot mij: Deze poort zal toegesloten 3036 Eze 44:4 | 4      Daarna bracht hij mij den weg der noorderpoort, 3037 Eze 44:5 | En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind! zet er uw hart 3038 Eze 44:10 | Levieten, die verre van Mij geweken zijn, als Israel 3039 Eze 44:10 | Israel ging dolen, die van Mij zijn afgedwaald, hun drekgoden 3040 Eze 44:13 | 13      En zij zullen tot Mij niet naderen, om Mij het 3041 Eze 44:13 | tot Mij niet naderen, om Mij het priesterambt te bedienen, 3042 Eze 44:15 | de kinderen Israels van Mij afdwaalden, die zullen tot 3043 Eze 44:15 | afdwaalden, die zullen tot Mij      naderen, om Mij te 3044 Eze 44:15 | tot Mij      naderen, om Mij te dienen; en zullen voor 3045 Eze 44:15 | Mijn aangezicht staan, om Mij het vette en het bloed te 3046 Eze 44:16 | tot Mijn tafel naderen, om Mij te dienen, en zij zullen 3047 Eze 46:19 | 19      Daarna bracht hij mij door den ingang, die aan 3048 Eze 46:20 | 20      En hij zeide tot mij: Dit is de plaats, alwaar 3049 Eze 46:21 | 21      Toen bracht hij mij in het buitenste voorhof, 3050 Eze 46:21 | buitenste voorhof, en voerde mij om in de vier hoeken des 3051 Eze 46:24 | 24      En hij zeide tot mij: Dit zijn de keukens, alwaar 3052 Eze 47:1 | 1      Daarna bracht hij mij weder tot de deur van het 3053 Eze 47:2 | 2      En hij bracht mij uit door den weg van de 3054 Eze 47:2 | noorderpoort, en voerde mij om door den weg van buiten, 3055 Eze 47:3 | mat duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, 3056 Eze 47:4 | nog duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, 3057 Eze 47:4 | mat nog duizend, en deed mij doorgaan, en de wateren      3058 Eze 47:6 | 6      En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, mensenkind? 3059 Eze 47:6 | mensenkind? Toen voerde hij mij, en bracht mij weder tot 3060 Eze 47:6 | voerde hij mij, en bracht mij weder tot aan den oever 3061 Eze 47:8 | Toen zeide hij tot mij: Deze wateren vlieten uit 3062 Dan 2:5 | de Chaldeen: De zaak is mij ontgaan; indien gij mij 3063 Dan 2:5 | mij ontgaan; indien gij mij den droom en zijn uitlegging 3064 Dan 2:6 | gaven, en grote eer van mij ontvangen; daarom geeft 3065 Dan 2:6 | ontvangen; daarom geeft mij den droom en zijn      uitlegging 3066 Dan 2:8 | dewijl gij ziet, dat de zaak mij ontgaan is. ~ 3067 Dan 2:9 | 9      Indien gijlieden mij dien droom niet te kennen 3068 Dan 2:9 | leugenachtig en verdicht woord voor mij te zeggen bereid, totdat 3069 Dan 2:9 | verandere; daarom zegt mij den droom, dan zal ik weten, 3070 Dan 2:9 | dan zal ik weten, dat gij mij deszelfs uitlegging zult 3071 Dan 2:23 | mijner vaderen! omdat Gij mij wijsheid en kracht gegeven 3072 Dan 2:23 | kracht gegeven hebt, en mij nu bekend gemaakt hebt, 3073 Dan 2:24 | niet om,      maar breng mij in voor den koning, en ik 3074 Dan 2:26 | Beltsazar was: Zijt gij machtig mij bekend te maken den droom, 3075 Dan 2:30 | 30      Mij nu, mij is de verborgenheid 3076 Dan 2:30 | 30      Mij nu, mij is de verborgenheid geopenbaard, 3077 Dan 2:30 | niet door wijsheid, die in mij is boven alle levenden; 3078 Dan 3:29 | 29      Daarom wordt van mij een bevel gegeven, dat alle 3079 Dan 4:2 | 2      Het behaagt mij te verkondigen de tekenen 3080 Dan 4:2 | de allerhoogste God aan mij gedaan heeft. ~ 3081 Dan 4:5 | Zag een droom, die mij vervaarde, en de gedachten, 3082 Dan 4:5 | gezichten mijns hoofds beroerden mij. ~ 3083 Dan 4:6 | Daarom is er een bevel van mij gesteld, dat men voor mij 3084 Dan 4:6 | mij gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al de wijzen 3085 Dan 4:6 | wijzen van Babel, opdat zij mij de uitlegging van dien droom 3086 Dan 4:7 | voor hen; maar zij maakten mij zijn uitlegging niet bekend; ~ 3087 Dan 4:8 | ten laatste Daniel voor mij inkwam, wiens naam Beltsazar 3088 Dan 4:18 | wijzen mijns koninkrijks mij de uitlegging niet hebben 3089 Dan 4:34 | mijn verstand kwam weer in mij; en ik loofde den Allerhoogste, 3090 Dan 4:36 | kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid 3091 Dan 4:36 | majesteit en mijn glans weder op mij; en mijn raadsheren en mijn 3092 Dan 4:36 | geweldigen      zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk 3093 Dan 4:36 | koninkrijk bevestigd; en mij werd groter heerlijkheid 3094 Dan 5:7 | en deszelfs uitlegging mij te kennen zal geven, die 3095 Dan 5:15 | 15      Nu, zo zijn voor mij ingebracht de wijzen en 3096 Dan 5:15 | en deszelfs uitlegging mij bekend te maken; maar zij 3097 Dan 5:16 | en deszelfs uitlegging mij bekend maken, gij zult met      3098 Dan 6:23 | leeuwen toegesloten, dat zij mij niet beschadigd hebben, 3099 Dan 6:23 | omdat voor Hem onschuld in mij gevonden is; ook heb      3100 Dan 6:27 | 27      Van mij is een bevel gegeven, dat 3101 Dan 7:15 | 15      Mij, Daniel werd mijn geest 3102 Dan 7:15 | mijns hoofds verschrikten mij. ~ 3103 Dan 7:16 | dit alles; en hij zeide ze mij, en gaf mij de uitlegging 3104 Dan 7:16 | hij zeide ze mij, en gaf mij de uitlegging dezer zaken 3105 Dan 7:28 | het einde dezer rede. Wat mij Daniel aangaat, mijn gedachten 3106 Dan 7:28 | mijn gedachten verschrikken mij zeer, en mijn glans veranderde 3107 Dan 7:28 | mijn glans veranderde aan mij; doch ik bewaarde dat woord 3108 Dan 8:1 | koning Belsazar, verscheen mij een gezicht, mij Daniel, 3109 Dan 8:1 | verscheen mij een gezicht, mij Daniel, na hetgeen mij in 3110 Dan 8:1 | mij Daniel, na hetgeen mij in het eerste verschenen 3111 Dan 8:14 | 14      En hij zeide tot mij: Tot twee duizend en driehonderd 3112 Dan 8:15 | en ziet, er stond voor mij als de gedaante eens mans. ~ 3113 Dan 8:17 | aangezicht. Toen zeide hij tot mij: Versta, gij mensenkind! 3114 Dan 8:18 | 18      Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen 3115 Dan 8:18 | ter aarde; toen roerde hij mij aan, en hij stelde mij op 3116 Dan 8:18 | hij mij aan, en hij stelde mij op mijn standplaats. ~ 3117 Dan 9:21 | had, snellijk gevlogen, mij aanrakende, omtrent den 3118 Dan 9:22 | En hij onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide: 3119 Dan 9:22 | onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide: Daniel! nu ben 3120 Dan 10:3 | mond niet; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie 3121 Dan 10:7 | maar de mannen, die bij mij waren, zagen dat gezicht 3122 Dan 10:8 | gezicht, en er bleef in mij geen kracht overig; en mijn 3123 Dan 10:8 | mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, 3124 Dan 10:10 | En ziet, een hand roerde mij aan, en maakte, dat ik mij 3125 Dan 10:10 | mij aan, en maakte, dat ik mij bewoog op mijn knieen, en 3126 Dan 10:11 | 11      En Hij zeide tot mij: Daniel, gij zeer gewenste 3127 Dan 10:11 | toen Hij dat woord      tot mij sprak, stond ik bevende. ~ 3128 Dan 10:12 | Toen zeide Hij tot mij: Vrees niet, Daniel! want 3129 Dan 10:13 | van Perzie stond tegenover Mij een en twintig dagen; en 3130 Dan 10:13 | eerste vorsten, kwam om Mij te helpen, en Ik werd aldaar 3131 Dan 10:15 | toen Hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik mijn aangezicht 3132 Dan 10:16 | tot Dien, Die tegenover mij stond: Mijn Heere! om des      3133 Dan 10:16 | keren zich mijn weeen over mij, zodat ik geen kracht behoude. ~ 3134 Dan 10:17 | dien mijn Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat 3135 Dan 10:17 | af bestaat geen kracht in mij, en geen adem is in mij 3136 Dan 10:17 | mij, en geen adem is in mij overgebleven. ~ 3137 Dan 10:18 | 18      Toen raakte mij wederom aan Een, als in 3138 Dan 10:18 | mens; en Hij versterkte mij. ~ 3139 Dan 10:19 | sterk! En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt, 3140 Dan 10:19 | Heere spreke, want Gij hebt mij      versterkt. ~ 3141 Dan 10:21 | is niet een, die zich met Mij versterkt tegen dezen, dan 3142 Hos 1:6 | Lo-Ruchama; want Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen 3143 Hos 1:7 | het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen, en zal ze verlossen 3144 Hos 2:3 | 3      En Mij harer kinderen niet ontferme, 3145 Hos 2:4 | mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, 3146 Hos 2:6 | Man,      want toen was mij beter dan nu. ~ 3147 Hos 2:11 | waarvan zij zegt: Deze zijn mij een hoerenloon, dat mij 3148 Hos 2:11 | mij een hoerenloon, dat mij mijn boelen gegeven hebben; 3149 Hos 2:12 | nagegaan,      maar heeft Mij vergeten, spreekt de HEERE. ~ 3150 Hos 2:15 | spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en 3151 Hos 2:15 | noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn 3152 Hos 2:18 | 18      En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; 3153 Hos 2:18 | eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid 3154 Hos 2:19 | 19      En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; 3155 Hos 2:22 | 22      En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal 3156 Hos 2:22 | de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; 3157 Hos 3:1 | En de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin 3158 Hos 3:2 | 2   En ik kocht ze mij voor vijftien zilverlingen, 3159 Hos 3:3 | Gij zult vele dagen na mij blijven zitten (gij zult 3160 Hos 4:6 | u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult 3161 Hos 4:7 | zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder 3162 Hos 5:3 | Efraim, en Israel is voor Mij niet verborgen; dat gij, 3163 Hos 5:15 | bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken. ~  ~ 3164 Hos 6:7 | zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld. ~ 3165 Hos 7:7 | niemand onder hen, die tot Mij roept. ~ 3166 Hos 7:13 | Wee hen, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring 3167 Hos 7:13 | hen, want zij hebben tegen Mij overtreden! Ik zou hen wel 3168 Hos 7:13 | zij spreken leugenen tegen Mij. ~ 3169 Hos 7:14 | Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij 3170 Hos 7:14 | maar zij wederstreven tegen Mij. ~ 3171 Hos 7:15 | maar zij denken kwaad tegen Mij. ~ 3172 Hos 8:2 | Dan zullen zij tot Mij roepen: Mijn God! wij, Israel, 3173 Hos 8:4 | koningen gemaakt, maar niet uit Mij; zij hebben vorsten gesteld, 3174 Hos 11:7 | hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot 3175 Hos 11:8 | Zeboim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw 3176 Hos 12:1 | Die van Efraim hebben Mij omsingeld met leugen, en 3177 Hos 12:9 | ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen; in 3178 Hos 12:9 | al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, 3179 Hos 13:4 | gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen 3180 Hos 13:6 | verheven; daarom hebben zij Mij vergeten. ~ 3181 Hos 13:9 | bedorven, o Israel! want in Mij is uw hulp. ~ 3182 Hos 13:10 | waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? ~ 3183 Hos 14:9 | denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden. ~ 3184 Joe 2:12 | de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat 3185 Joe 3:4 | En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, 3186 Joe 3:4 | van Palestina! Zoudt gij Mij een vergelding wedergeven? 3187 Joe 3:4 | wedergeven? Maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk,      3188 Amos 4:6 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~ 3189 Amos 4:8 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~ 3190 Amos 4:9 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~ 3191 Amos 4:10 | hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~ 3192 Amos 4:11 | u niet      bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE. ~ 3193 Amos 5:4 | het huis Israels: Zoekt Mij, en leeft. ~ 3194 Amos 5:22 | 22      Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders 3195 Amos 5:23 | getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uw luiten 3196 Amos 5:25 | 25      Hebt gij Mij veertig jaren in de woestijn 3197 Amos 7:1 | De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, Hij 3198 Amos 7:4 | 4      Wijders deed mij de Heere HEERE aldus zien; 3199 Amos 7:7 | 7      Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de 3200 Amos 7:8 | En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En 3201 Amos 7:15 | 15      Maar de HEERE nam mij van achter de kudde; en 3202 Amos 7:15 | kudde; en de HEERE zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot 3203 Amos 8:1 | De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, een 3204 Amos 8:2 | Toen zeide de HEERE tot mij: Het einde is gekomen over 3205 Amos 9:7 | 7      Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der 3206 Oba 1:3 | zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten? ~ 3207 Jona 1:12 | hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, 3208 Jona 1:12 | Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee 3209 Jona 2:2 | HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs 3210 Jona 2:3 | 3      Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in 3211 Jona 2:3 | zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven 3212 Jona 2:3 | en Uw golven gingen over mij henen. ~ 3213 Jona 2:5 | 5      De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, 3214 Jona 2:5 | ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd 3215 Jona 2:6 | grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar 3216 Jona 2:7 | 7      Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik 3217 Jona 4:3 | neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te 3218 Jona 4:3 | ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te 3219 Jona 4:8 | sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te 3220 Mic 2:4 | deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende 3221 Mic 5:1 | duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser 3222 Mic 6:3 | u vermoeid? Betuig tegen Mij. ~ 3223 Mic 6:6 | den HEERE tegenkomen, en mij bukken voor den hogen God? 3224 Mic 7:1 | 1      Ai mij! want ik ben, als wanneer 3225 Mic 7:7 | mijns heils; mijn God zal mij horen. ~ 3226 Mic 7:8 | Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin! wanneer 3227 Mic 7:8 | gezeten zijn, zal de HEERE mij een licht zijn. ~ 3228 Mic 7:9 | recht uitvoere; Hij zal mij brengen aan het licht; ik 3229 Mic 7:10 | zal haar bedekken; die tot mij zegt: Waar is de HEERE, 3230 Zep 2:15 | zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij 3231 Zep 3:7 | Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht 3232 Zep 3:8 | 8      Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage 3233 Zep 3:8 | de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want 3234 Zep 3:11 | handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan 3235 Zac 1:3 | heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen, 3236 Zac 1:4 | zij luisterden niet naar Mij, spreekt de HEERE. ~ 3237 Zac 1:9 | zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak: 3238 Zac 1:9 | tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat 3239 Zac 1:13 | antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke 3240 Zac 1:14 | En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep 3241 Zac 1:14 | met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo 3242 Zac 1:19 | zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En 3243 Zac 1:19 | zijn deze? En Hij zeide tot mij: Dat zijn de hoornen, welke 3244 Zac 1:20 | En de HEERE toonde mij vier smeden. ~ 3245 Zac 2:2 | henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; 3246 Zac 2:3 | ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een 3247 Zac 2:8 | heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, 3248 Zac 2:9 | de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft. ~ 3249 Zac 2:11 | toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik 3250 Zac 2:11 | HEERE      der heirscharen mij tot u gezonden heeft. ~ 3251 Zac 3:1 | 1      Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, 3252 Zac 4:1 | En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij 3253 Zac 4:1 | kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk een man, die 3254 Zac 4:2 | 2      En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: 3255 Zac 4:4 | zeide tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! 3256 Zac 4:5 | antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij: 3257 Zac 4:5 | mij sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze 3258 Zac 4:6 | antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is het woord 3259 Zac 4:8 | HEEREN geschiedde verder tot mij, zeggende: ~ 3260 Zac 4:9 | de HEERE der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft. ~ 3261 Zac 4:13 | 13      En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, 3262 Zac 5:2 | 2      En Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: 3263 Zac 5:3 | Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan 3264 Zac 5:5 | En de Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide 3265 Zac 5:5 | ging uit, en zeide tot mij: Hef nu uw ogen op, en zie, 3266 Zac 5:10 | ik tot den Engel, Die met mij sprak: Waarhenen brengen 3267 Zac 5:11 | 11      En Hij zeide tot mij: Om haar een huis te bouwen 3268 Zac 6:4 | zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn 3269 Zac 6:5 | antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden 3270 Zac 6:8 | 8      En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: 3271 Zac 6:8 | Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die 3272 Zac 6:9 | HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: ~ 3273 Zac 6:15 | de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit 3274 Zac 7:3 | wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als 3275 Zac 7:4 | HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: ~ 3276 Zac 7:5 | jaren, hebt      gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? ~ 3277 Zac 7:5 | hebt      gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? ~ 3278 Zac 8:1 | HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: ~ 3279 Zac 8:8 | wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik 3280 Zac 8:14 | ulieden kwaad te doen, toen Mij uw vaderen grotelijks vertoornden, 3281 Zac 8:14 | heirscharen, en het      heeft Mij niet berouwd; ~ 3282 Zac 8:18 | HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende: ~ 3283 Zac 9:8 | 8      En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, 3284 Zac 9:13 | 13      Als Ik Mij Juda zal gespannen, en Ik 3285 Zac 10:6 | weder inzetten; want Ik heb Mij hunner ontfermd, en zij 3286 Zac 11:7 | schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den 3287 Zac 11:8 | had hun ziel een walg van mij. ~ 3288 Zac 11:11 | onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het 3289 Zac 11:13 | Doch de HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den 3290 Zac 11:15 | Verder zeide de HEERE tot mij: Neem u nog eens dwazen 3291 Zac 12:5 | inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den 3292 Zac 12:10 | der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken      3293 Zac 13:5 | bouwt; want een mens heeft mij daartoe geworven van mijn 3294 Mal 1:10 | en het      spijsoffer is Mij van uw hand niet aangenaam. 3295 Mal 1:13 | brengt ook spijsoffer; zou Mij zulks aangenaam zijn van 3296 Mal 2:5 | een vreze; en hij vreesde Mij, en hij werd om Mijns Naams 3297 Mal 2:6 | gevonden; hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid, 3298 Mal 3:5 | vreemdeling het recht verkeren, en Mij niet vrezen, zegt de HEERE 3299 Mal 3:7 | bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u wederkeren, 3300 Mal 3:8 | beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: Waarin beroven 3301 Mal 3:9 | gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse 3302 Mal 3:10 | in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE 3303 Mal 3:13 | Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt 3304 Mal 3:17 | dage, dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik 3305 Matt 2:8 | gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve 3306 Matt 2:34 | tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, 3307 Matt 2:37 | weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te 3308 Matt 2:37 | worden, en komt Gij tot mij? ~ 3309 Matt 4:9 | indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden. ~ 3310 Matt 4:19 | Hij zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal u vissers 3311 Matt 7:21 | Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal 3312 Matt 7:22 | zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben 3313 Matt 7:23 | nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid 3314 Matt 8:2 | indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. ~ 3315 Matt 8:9 | anderen, hebbende onder mij krijgsknechten; en ik zeg 3316 Matt 8:21 | zeide tot Hem: Heere! laat mij toe, dat ik eerst heenga, 3317 Matt 8:22 | Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden 3318 Matt 9:9 | en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde 3319 Matt 10:32 | 32 Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, 3320 Matt 10:33 | 33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor 3321 Matt 10:37 | of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; 3322 Matt 10:37 | dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig. ~ 3323 Matt 10:38 | kruis niet op zich neemt, en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. ~ 3324 Matt 10:40 | Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt 3325 Matt 10:40 | ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, 3326 Matt 10:40 | ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. ~ 3327 Matt 11:6 | En zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden. ~ 3328 Matt 11:27 | 27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; 3329 Matt 11:28 | 28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast 3330 Matt 11:29 | Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben 3331 Matt 12:30 | 30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; 3332 Matt 12:30 | Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, 3333 Matt 12:30 | is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit. ~ 3334 Matt 14:8 | haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het 3335 Matt 14:18 | 18 En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier. ~ 3336 Matt 14:28 | Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. ~ 3337 Matt 14:30 | zeggende: Heere, behoud mij! ~ 3338 Matt 15:5 | is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen; 3339 Matt 15:8 | 8 Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij 3340 Matt 15:8 | Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun 3341 Matt 15:8 | hart houdt zich verre van Mij; ~ 3342 Matt 15:9 | Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden 3343 Matt 15:25 | Hem, zeggende: Heere, help mij! ~ 3344 Matt 15:32 | omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn, en hebben 3345 Matt 15:32 | wil hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den 3346 Matt 16:23 | tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas! gij zijt Mij een 3347 Matt 16:23 | achter Mij, satanas! gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint 3348 Matt 16:24 | discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene 3349 Matt 16:24 | zijn kruis op, en volge Mij. ~ 3350 Matt 17:17 | nog verdragen? Brengt hem Mij hier. ~ 3351 Matt 17:27 | en geef hem aan hen voor Mij en u. ~  ~ 3352 Matt 18:5 | Mijn Naam, die ontvangt Mij. ~ 3353 Matt 18:6 | van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware 3354 Matt 18:21 | menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven! 3355 Matt 18:26 | Heer! wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. ~ 3356 Matt 18:28 | de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt. ~ 3357 Matt 18:29 | zeggende: Wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen. ~ 3358 Matt 18:32 | kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; ~ 3359 Matt 18:33 | ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb? ~ 3360 Matt 19:14 | verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken 3361 Matt 19:17 | zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan 3362 Matt 19:20 | jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? ~ 3363 Matt 19:21 | en kom herwaarts, volg Mij. ~ 3364 Matt 19:28 | Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, 3365 Matt 20:13 | onrecht; zijt gij niet met mij eens geworden voor een penning? ~ 3366 Matt 20:15 | 15 Of is het mij niet geoorloofd, te doen 3367 Matt 20:23 | Mijn linker hand staat bij Mij niet te geven, maar het 3368 Matt 21:2 | ontbindt ze, en brengt ze tot Mij. ~ 3369 Matt 21:24 | vragen, hetwelk indien gij Mij zult zeggen, zo zal Ik u 3370 Matt 22:19 | geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. 3371 Matt 22:19 | verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En 3372 Matt 23:39 | Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat 3373 Matt 25:20 | vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf 3374 Matt 25:22 | twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere 3375 Matt 25:35 | hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben 3376 Matt 25:35 | dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was 3377 Matt 25:35 | vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. ~ 3378 Matt 25:36 | Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, 3379 Matt 25:36 | krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, 3380 Matt 25:36 | gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen. ~ 3381 Matt 25:40 | gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. ~ 3382 Matt 25:41 | hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het 3383 Matt 25:42 | hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik 3384 Matt 25:42 | dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; ~ 3385 Matt 25:43 | vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, 3386 Matt 25:43 | geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en 3387 Matt 25:43 | gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht. ~ 3388 Matt 25:45 | gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan. ~ 3389 Matt 26:10 | heeft een goed werk aan Mij gewrocht. ~ 3390 Matt 26:11 | hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. ~ 3391 Matt 26:15 | 15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? 3392 Matt 26:21 | Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden. ~ 3393 Matt 26:23 | zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, 3394 Matt 26:23 | schotel indoopt, die zal Mij verraden. ~ 3395 Matt 26:31 | hen: Gij zult allen aan Mij geergerd worden in deze 3396 Matt 26:34 | haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen. 3397 Matt 26:38 | blijft hier en waakt met Mij. ~ 3398 Matt 26:39 | laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan? doch niet, 3399 Matt 26:40 | gij dan niet een uur met Mij waken? ~ 3400 Matt 26:42 | Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij 3401 Matt 26:46 | ziet, hij is nabij, die Mij verraadt. ~ 3402 Matt 26:53 | niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen 3403 Matt 26:55 | zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat 3404 Matt 26:55 | den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen; ~ 3405 Matt 26:75 | gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En 3406 Matt 27:10 | pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. ~ 3407 Matt 27:46 | Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! ~ 3408 Matt 28:10 | Galilea, en aldaar zullen zij Mij zien. ~ 3409 Matt 28:18 | sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in 3410 Mark 1:7 | hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan 3411 Mark 1:17 | Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat 3412 Mark 1:40 | Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. ~ 3413 Mark 2:14 | en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde 3414 Mark 5:7 | bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt! ~ 3415 Mark 5:31 | en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? ~ 3416 Mark 6:22 | het dochtertje: Eis van mij, wat gij ook wilt, en ik 3417 Mark 6:23 | zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven, 3418 Mark 6:25 | zeggende: Ik wil, dat gij mij nu terstond, in een schotel, 3419 Mark 7:6 | geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun 3420 Mark 7:6 | hart houdt zich verre van Mij. ~ 3421 Mark 7:7 | Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden 3422 Mark 7:11 | een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen, 3423 Mark 7:14 | zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat. ~ 3424 Mark 8:2 | zij zijn nu drie dagen bij Mij gebleven, en hebben niet, 3425 Mark 8:34 | Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene 3426 Mark 8:34 | zijn kruis op, en volge Mij. ~ 3427 Mark 9:19 | verdragen? Brengt hem tot Mij. ~ 3428 Mark 9:37 | Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, 3429 Mark 9:37 | ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt 3430 Mark 9:37 | ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Dien, Die Mij 3431 Mark 9:37 | Mij niet, maar Dien, Die Mij gezonden heeft. ~ 3432 Mark 9:39 | Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken. ~ 3433 Mark 9:42 | van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware 3434 Mark 10:14 | Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze 3435 Mark 10:18 | zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan 3436 Mark 10:21 | neem het kruis op, en volg Mij. ~ 3437 Mark 10:40 | Mijn linker hand staat bij Mij niet te geven; maar het 3438 Mark 11:29 | woord vragen; antwoordt Mij ook, en zo zal Ik u zeggen, 3439 Mark 11:30 | uit de mensen? Antwoordt Mij. ~ 3440 Mark 12:15 | tot hen: Wat verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning, 3441 Mark 12:15 | verzoekt gij Mij? Brengt Mij een penning, dat Ik hem 3442 Mark 14:6 | heeft een goed werk aan Mij gewrocht. ~ 3443 Mark 14:7 | kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd. ~ 3444 Mark 14:18 | dat een van u, die met Mij eet, Mij zal verraden. ~ 3445 Mark 14:18 | van u, die met Mij eet, Mij zal verraden. ~ 3446 Mark 14:20 | uit de twaalven, die met Mij in de schotel indoopt. ~ 3447 Mark 14:27 | in dezen nacht allen aan Mij geergerd worden; want er 3448 Mark 14:30 | gekraaid zal hebben, gij Mij driemaal zult verloochenen. ~ 3449 Mark 14:36 | neem dezen drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil, 3450 Mark 14:42 | laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, is nabij. ~ 3451 Mark 14:48 | tegen een moordenaar, om Mij te vangen? ~ 3452 Mark 14:49 | tempel, lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar dit 3453 Mark 14:72 | gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En 3454 Mark 15:34 | Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? ~ 3455 Luk 1:3 | 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles 3456 Luk 1:25 | 25 Alzo heeft mij de Heere gedaan, in de dagen, 3457 Luk 1:25 | in de dagen, in welke Hij mij aangezien heeft, om mijn 3458 Luk 1:38 | dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord. 3459 Luk 1:43 | 43 En van waar komt mij dit, dat de moeder mijns 3460 Luk 1:43 | moeder mijns Heeren tot mij komt? ~ 3461 Luk 1:48 | want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten. ~ 3462 Luk 1:49 | Want grote dingen heeft aan mij gedaan Hij, Die machtig 3463 Luk 2:49 | hen: Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, 3464 Luk 4:6 | koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven, en ik geef 3465 Luk 4:7 | 7 Indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het 3466 Luk 4:8 | zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: 3467 Luk 4:18 | De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; 3468 Luk 4:18 | op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, 3469 Luk 4:18 | Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het 3470 Luk 4:23 | zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: 3471 Luk 5:8 | zeggende: Heere! ga uit van mij; want ik ben een zondig 3472 Luk 5:12 | Heere! zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. ~ 3473 Luk 5:27 | en zeide tot hem: Volg Mij. ~ 3474 Luk 6:46 | 46 En wat noemt gij Mij, Heere, Heere! en doet niet 3475 Luk 6:47 | 47 Een iegelijk, die tot Mij komt, en Mijn woorden hoort, 3476 Luk 7:8 | hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, 3477 Luk 7:23 | En zalig is hij, die aan Mij niet zal geergerd worden. ~ 3478 Luk 7:45 | 45 Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, 3479 Luk 8:28 | Allerhoogsten, ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt! ~ 3480 Luk 8:45 | Jezus zeide: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als 3481 Luk 8:45 | zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft? ~ 3482 Luk 8:46 | Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb 3483 Luk 8:46 | heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is. ~ 3484 Luk 9:23 | allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene 3485 Luk 9:23 | kruis dagelijks op, en volge Mij. ~ 3486 Luk 9:38 | mijn zoon aan; want hij is mij een eniggeborene. ~ 3487 Luk 9:48 | Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen 3488 Luk 9:48 | ontvangt Mij; en zo wie Mij ontvangen zal, ontvangt 3489 Luk 9:48 | ontvangen zal, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Want die 3490 Luk 9:59 | zeide tot een anderen: Volg Mij. Doch hij zeide: Heere, 3491 Luk 9:59 | Doch hij zeide: Heere, laat mij toe, dat ik heenga, en eerst 3492 Luk 9:61 | zal U volgen; maar laat mij eerst toe, dat ik afscheid 3493 Luk 10:16 | 16 Wie u hoort, die hoort Mij; en wie u verwerpt, die 3494 Luk 10:16 | u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die 3495 Luk 10:16 | die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Dengene, 3496 Luk 10:16 | die verwerpt Dengene, Die Mij gezonden heeft. ~ 3497 Luk 10:22 | 22 Alle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven; 3498 Luk 10:40 | niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg 3499 Luk 10:40 | dienen? Zeg dan haar, dat zij mij helpe. ~ 3500 Luk 11:5 | hem zeggen: Vriend! leen mij drie broden; ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4160

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License