Book Chapter: Verse
1 2Kon 21:2 | met zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon van
2 2Kon 21:5 | koning Hizkia kwamen tot Jesaja. ~
3 2Kon 21:6 | 6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij
4 2Kon 21:20| 20 Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia,
5 2Kon 22:1 | stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam
6 2Kon 22:4 | 4 Het gebeurde nu, als Jesaja uit het middelvoorhof nog
7 2Kon 22:7 | 7 Daarna zeide Jesaja: Neemt een klomp vijgen;
8 2Kon 22:8 | Hizkia nu had gezegd tot Jesaja: Welk is het teken, dat
9 2Kon 22:9 | 9 En Jesaja zeide: Dit zal u een teken
10 2Kon 22:11| 11 En Jesaja, de profeet, riep den HEERE
11 2Kon 22:14| 14 Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en
12 2Kon 22:16| 16 Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor des HEEREN
13 2Kon 22:19| 19 Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN, dat
14 1Kro 3:21| Hananja nu waren Pelatja en Jesaja. De kinderen van Refaja,
15 1Kro 26:3 | waren Gedalja, en Zeri, en Jesaja, Hasabja en Mattithja, zes;
16 1Kro 26:15| 15 Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen,
17 1Kro 27:25| Rehabja was zijn zoon, en Jesaja zijn zoon, en Joram zijn
18 2Kro 26:22| laatste, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven. ~
19 2Kro 32:20| koning Jehizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden
20 2Kro 32:32| gezicht van den profeet Jesaja, den zoon van Amoz, en in
21 Ezra 8:7 | van de kinderen van Elam, Jesaja, de zoon van Athalja; en
22 Ezra 8:19| 19 En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari,
23 Neh 11:7 | van Ithiel, den zoon van Jesaja; ~
24 Jes | Jesaja~ ~
25 Jes 1:1 | 1 Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk
26 Jes 2:1 | 1 Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien
27 Jes 7:3 | En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet,
28 Jes 13:1 | De last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien
29 Jes 20:2 | HEERE, door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende:
30 Jes 20:3 | Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt,
31 Jes 37:2 | met zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon van
32 Jes 37:5 | koning Hizkia kwamen tot Jesaja. ~
33 Jes 37:6 | 6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gijlieden
34 Jes 37:21 | 21 Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia,
35 Jes 38:1 | stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam
36 Jes 38:4 | het woord des HEEREN tot Jesaja, zeggende: ~
37 Jes 38:21 | 21 Jesaja nu had gezegd: Laat men
38 Jes 39:3 | 3 Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en
39 Jes 39:5 | 5 Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor het woord
40 Jes 39:8 | Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN, dat
41 Matt 2:26| denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:
42 Matt 4:14| hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: ~
43 Matt 8:17| dat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende:
44 Matt 12:17| hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: ~
45 Matt 13:14| hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het
46 Matt 15:7 | Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: ~
47 Mark 7:6 | zeide tot hen: Wel heeft Jesaja, van u, geveinsden, geprofeteerd,
48 Luk 3:4 | het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende:
49 Luk 4:17 | het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek opengedaan
50 Joha 1:23| des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. ~
51 Joha 12:38| 38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd,
52 Joha 12:39| zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft: ~
53 Joha 12:41| 41 Dit zeide Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid
54 Hand 22:25| Heilige Geest gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen, ~
55 Rom 9:27 | 27 En Jesaja roept over Israel: Al ware
56 Rom 9:29 | 29 En gelijk Jesaja te voren gezegd heeft: Indien
57 Rom 10:16 | gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze
58 Rom 10:20 | 20 En Jesaja verstout zich, en zegt:
59 Rom 15:12 | 12 En wederom zegt Jesaja: Er zal zijn de wortel van
|