1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039
Book Chapter: Verse
501 Exo 39:1 | Aaron waren, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had. ~
502 Exo 39:4 | schouderbanden daaraan; aan deszelfs beide einden werd
503 Exo 39:5 | linnen, gelijk als de HEERE aan Mozes bevolen had. ~
504 Exo 39:7 | Israels, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had. ~
505 Exo 39:15 | 15 Zij maakten ook aan den borstlap gelijk-eindigende
506 Exo 39:16 | zij zetten die twee ringen aan de beide einden des borstlaps. ~
507 Exo 39:17 | gedraaide gouden ketentjes aan de twee ringen, aan de einden
508 Exo 39:17 | ketentjes aan de twee ringen, aan de einden van den borstlap. ~
509 Exo 39:18 | gedraaide ketenen zetten zij aan de twee kastjes, en zij
510 Exo 39:18 | kastjes, en zij zetten ze aan de schouderbanden des efods,
511 Exo 39:19 | twee gouden ringen, die zij aan de twee andere einden des
512 Exo 39:19 | borstlaps zetten, inwendig aan zijn boord, die aan de zijde
513 Exo 39:19 | inwendig aan zijn boord, die aan de zijde des efods is. ~
514 Exo 39:20 | gouden ringen, die zij zetten aan de twee schouderbanden van
515 Exo 39:20 | schouderbanden van den efod, beneden, aan deszelfs voorste zijde,
516 Exo 39:21 | borstlap met zijn ringen aan de ringen van den efod,
517 Exo 39:21 | wierd, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
518 Exo 39:24 | 24 En aan de zomen des mantels maakten
519 Exo 39:25 | tussen de granaatappelen, aan de zomen des mantels rondom,
520 Exo 39:26 | schelletje, en een granaatappel; aan de zomen des mantels rondom;
521 Exo 39:26 | dienen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
522 Exo 39:29 | werk, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
523 Exo 39:31 | hemelsblauw daaraan, om aan den hoed van boven te hechten,
524 Exo 39:31 | hechten, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
525 Exo 39:32 | naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had; alzo
526 Exo 39:42 | Naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had, alzo
527 Exo 40:8 | zult het deksel ophangen aan de poort des voorhofs. ~
528 Exo 40:19 | bovenop, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
529 Exo 40:20 | ark, en deed de handbomen aan de ark, en hij zette het
530 Exo 40:21 | getuigenis, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
531 Exo 40:22 | de tent der samenkomst, aan de zijde des tabernakels
532 Exo 40:23 | HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
533 Exo 40:24 | samenkomst, recht over de tafel, aan de zijde des tabernakels,
534 Exo 40:25 | 25 En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des
535 Exo 40:25 | HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
536 Exo 40:27 | 27 En hij stak daarop aan reukwerk van welriekende
537 Exo 40:27 | specerijen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
538 Exo 40:29 | het altaar des brandoffers aan de deur des tabernakels,
539 Exo 40:29 | spijsoffer, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had. ~
540 Exo 40:32 | zich, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~
541 Lev 1:3 | volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der
542 Lev 1:11 | En hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar
543 Lev 1:15 | aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd
544 Lev 1:16 | het altaar, oostwaarts, aan de plaats der as. ~
545 Lev 3:3 | en al het vet, hetwelk aan het ingewand is. ~
546 Lev 3:4 | hetwelk daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het
547 Lev 3:9 | gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen,
548 Lev 3:9 | ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is; ~
549 Lev 3:10 | vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het
550 Lev 3:14 | ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is; ~
551 Lev 3:15 | vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het
552 Lev 4:7 | bloed van den var uitgieten aan den bodem van het altaar
553 Lev 4:7 | brandoffers, hetwelk is aan de deur van de tent der
554 Lev 4:8 | ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is; ~
555 Lev 4:9 | vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het
556 Lev 4:12 | buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men
557 Lev 4:18 | al het bloed uitgieten, aan den bodem van het altaar
558 Lev 4:23 | daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben;
559 Lev 4:25 | dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar
560 Lev 4:28 | die hij gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben;
561 Lev 4:30 | hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar
562 Lev 4:34 | hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar
563 Lev 5:4 | gewaar worden, zo is hij aan een van die schuldig. ~
564 Lev 5:5 | dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is,
565 Lev 5:9 | bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar
566 Lev 5:9 | bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar;
567 Lev 5:11 | zijn hand niet bereiken kan aan twee tortelduiven of twee
568 Lev 5:15 | kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar
569 Lev 5:19 | voorzeker schuldig gemaakt aan den HEERE. ~ ~
570 Lev 6:2 | overtreden zal hebben, dat hij aan zijn naaste zal gelogen
571 Lev 6:7 | hij doet, waar hij schuld aan heeft. ~
572 Lev 6:9 | altaar den gansen nacht tot aan den morgen opvaart; alwaar
573 Lev 6:11 | buiten het leger uitdragen aan een reine plaats. ~
574 Lev 6:14 | des HEEREN offeren, voor aan het altaar. ~
575 Lev 7:20 | hebben, en haar onreinigheid aan haar is, zo zal die ziel
576 Lev 7:30 | HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die
577 Lev 7:34 | genomen, en heb dezelve aan Aaron, den priester, en
578 Lev 7:34 | Aaron, den priester, en aan zijn zonen, tot een eeuwige
579 Lev 8:3 | verzamel de ganse vergadering aan de deur van de tent der
580 Lev 8:4 | vergadering werd verzameld aan de deur van de tent der
581 Lev 8:7 | Daar deed hij hem den rok aan, en gordde hem met den gordel,
582 Lev 8:7 | en trok hem den mantel aan; en deed hij hem den efod
583 Lev 8:7 | en deed hij hem den efod aan, en gordde dien met de kunstelijken
584 Lev 8:8 | deed hij hem den borstlap aan, en voegde aan den borstlap
585 Lev 8:8 | borstlap aan, en voegde aan den borstlap de Urim en
586 Lev 8:9 | den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht
587 Lev 8:13 | naderen, en trok hun rokken aan, en gordde hen met een gordel,
588 Lev 8:15 | daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars, en
589 Lev 8:16 | nam hij al het vet, dat aan het ingewand is, en het
590 Lev 8:16 | haar vet; en Mozes stak het aan op het altaar. ~
591 Lev 8:20 | en Mozes stak het hoofd aan, en die delen, en het smeer; ~
592 Lev 8:21 | Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar; het was een
593 Lev 8:25 | staart, en al het vet, dat aan het ingewand is, en het
594 Lev 8:28 | uit hun handen, en stak ze aan op het altaar, op het brandoffer;
595 Lev 8:33 | dagen, niet uitgaan, tot aan den dag, dat vervuld worden
596 Lev 8:35 | 35 Gij zult dan aan de deur van de tent der
597 Lev 9:5 | brengende dat tot voor aan de tent der samenkomst;
598 Lev 9:9 | daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars. ~
599 Lev 9:12 | zonen van Aaron leverden aan hem het bloed; en hij sprengde
600 Lev 9:13 | 13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn
601 Lev 9:13 | het hoofd; en hij stak het aan op het altaar. ~
602 Lev 9:14 | schenkelen; en hij stak ze aan op het brandoffer, op het
603 Lev 9:17 | daarvan zijn hand, en stak het aan op het altaar, behalve het
604 Lev 9:18 | Aaron leverden het bloed aan hem, hetwelk hij rondom
605 Lev 9:20 | borsten; en hij stak dat vet aan op het altaar. ~
606 Lev 10:6 | dezen brand, dien de HEERE aan gestoken heeft, bewenen. ~
607 Lev 11:21 | voeten gaat, hetwelk boven aan zijn voeten schenkelen heeft,
608 Lev 11:24 | 24 En aan deze zult gij verontreinigd
609 Lev 11:24 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~
610 Lev 11:25 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond. ~
611 Lev 11:27 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~
612 Lev 11:28 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond; zij zullen u
613 Lev 11:31 | zijn, zal onrein zijn tot aan den avond. ~
614 Lev 11:32 | worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het
615 Lev 11:39 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~
616 Lev 11:40 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood
617 Lev 11:40 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond. ~
618 Lev 11:43 | zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte,
619 Lev 11:44 | ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte,
620 Lev 13:7 | uitgespreid is, nadat hij aan den priester tot zijn reiniging
621 Lev 13:7 | zijn, zo zal hij andermaal aan den priester vertoond worden. ~
622 Lev 13:19 | blaar worden zal, zo zal het aan den priester vertoond worden. ~
623 Lev 13:38 | Verder als een man, of vrouw, aan het vel van hun vlees blaren
624 Lev 13:46 | dagen, in welke deze plaag aan hem zal zijn, zal hij onrein
625 Lev 13:47 | 47 Verder als aan een kleed de plaag der melaatsheid
626 Lev 13:47 | der melaatsheid zal zijn, aan een wollen kleed, of aan
627 Lev 13:47 | aan een wollen kleed, of aan een linnen kleed, ~
628 Lev 13:48 | 48 Of aan den scheerdraad, of aan
629 Lev 13:48 | aan den scheerdraad, of aan den inslag van linnen, of
630 Lev 13:48 | van linnen, of van wol, of aan vel, of aan enig vellenwerk; ~
631 Lev 13:48 | van wol, of aan vel, of aan enig vellenwerk; ~
632 Lev 13:49 | 49 En die plaag aan het kleed, of aan het vel,
633 Lev 13:49 | plaag aan het kleed, of aan het vel, of aan den scheerdraad,
634 Lev 13:49 | kleed, of aan het vel, of aan den scheerdraad, of aan
635 Lev 13:49 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig
636 Lev 13:49 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig, groenachtig
637 Lev 13:51 | de plaag uitgespreid is aan het kleed, of aan den scheerdraad,
638 Lev 13:51 | uitgespreid is aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan
639 Lev 13:51 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan het vel,
640 Lev 13:51 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan het vel, tot wat werk dat
641 Lev 13:53 | zien, dat, ziet, de plaag aan het kleed, of aan den scheerdraad,
642 Lev 13:53 | plaag aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan
643 Lev 13:53 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig
644 Lev 13:53 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig niet uitgespreid
645 Lev 13:55 | verbranden; het is een ingraving aan zijn achterste of aan zijn
646 Lev 13:55 | ingraving aan zijn achterste of aan zijn voorste zijde. ~
647 Lev 13:57 | 57 Maar zo zij nog aan het kleed, of aan den scheerdraad,
648 Lev 13:57 | zij nog aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan
649 Lev 13:57 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig
650 Lev 13:57 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig, gezien
651 Lev 14:11 | het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der
652 Lev 14:23 | tot den priester brengen, aan de deur van de tent der
653 Lev 14:28 | die op zijn hand is, doen aan het lapje van het rechteroor
654 Lev 14:28 | die te reinigen is, en aan den duim zijner rechterhand,
655 Lev 14:28 | duim zijner rechterhand, en aan den groten teen zijns rechtervoets,
656 Lev 14:34 | de plaag der melaatsheid aan een huis van dat land uwer
657 Lev 14:37 | zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis zijn
658 Lev 14:38 | zal uit dat huis uitgaan, aan de deur van het huis, en
659 Lev 14:39 | zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis uitgespreid
660 Lev 14:40 | tot buiten de stad werpen, aan een onreine plaats; ~
661 Lev 14:41 | hebben, tot buiten de stad aan een onreine plaats uitstorten. ~
662 Lev 14:44 | merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis uitgespreid is,
663 Lev 14:45 | buiten de stad uitvoeren, aan een onreine plaats. ~
664 Lev 14:46 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~
665 Lev 14:48 | merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis niet uitgespreid
666 Lev 15:5 | en zal onrein zijn tot aan den avond.
667 Lev 15:6 | en zal onrein zijn tot aan den avond. ~
668 Lev 15:7 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
669 Lev 15:8 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
670 Lev 15:10 | zijn, zal onrein zijn tot aan den avond; en die hetzelve
671 Lev 15:10 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
672 Lev 15:11 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
673 Lev 15:14 | het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der
674 Lev 15:16 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
675 Lev 15:17 | alle kleed, en alle vel, aan hetwelk het zaad des bijliggens
676 Lev 15:17 | worden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
677 Lev 15:18 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
678 Lev 15:19 | aanroert, zal onrein zijn tot aan den avond. ~
679 Lev 15:21 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
680 Lev 15:22 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
681 Lev 15:23 | hij zal onrein zijn tot aan den avond. ~
682 Lev 15:27 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~
683 Lev 15:29 | tot den priester brengen, aan de deur van de tent der
684 Lev 16:4 | een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn, en met
685 Lev 16:5 | 5 En aan de vergadering der kinderen
686 Lev 16:7 | het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der
687 Lev 16:16 | doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst,
688 Lev 17:4 | 4 En dezelve aan de deur van de tent der
689 Lev 17:5 | die den HEERE toebrengen, aan de deur van de tent der
690 Lev 17:6 | op het altaar des HEEREN, aan de deur van de tent der
691 Lev 17:15 | baden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij
692 Lev 19:13 | bij u niet vernachten tot aan den morgen. ~
693 Lev 19:19 | stof, dooreen vermengd, zal aan u niet komen. ~
694 Lev 19:21 | zijn schuldoffer den HEERE aan de deur van de tent der
695 Lev 20:25 | zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte,
696 Lev 20:25 | maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al
697 Lev 20:25 | en aan het gevogelte, en aan al wat op den aardbodem
698 Lev 21:10 | gevuld heeft, om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd
699 Lev 21:20 | of die gebroken zal zijn aan zijn gemacht. ~
700 Lev 22:6 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond, en hij zal van
701 Lev 23:2 | luchter, om de lampen gedurig aan te steken. ~
702 Lev 23:19 | 19 Als ook iemand aan zijn naaste een gebrek zal
703 Lev 23:19 | gedaan heeft, zo zal ook aan hem gedaan worden: ~
704 Lev 24:1 | sprak de HEERE tot Mozes, aan den berg Sinai, zeggende: ~
705 Lev 24:14 | 14 Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars
706 Lev 24:15 | der inkomsten zal hij het aan u verkopen. ~
707 Lev 24:16 | verminderen; want hij verkoopt aan u het getal der inkomsten. ~
708 Lev 24:28 | heeft, wat genoeg is, om aan hem weder uit te keren,
709 Lev 24:30 | heeft, voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft,
710 Lev 24:39 | zal verarmd zijn, en zich aan u verkocht zal hebben, gij
711 Lev 24:47 | verarmd zal zijn, dat hij zich aan den vreemdeling, den bijwoner,
712 Lev 24:47 | bijwoner, die bij u is, of aan den stam van het geslacht
713 Lev 24:50 | dat jaar af, dat hij zich aan hem verkocht heeft tot het
714 Lev 24:52 | jaren overgebleven zijn, tot aan het jubeljaar, zo zal hij
715 Lev 25:30 | werpen; en Mijn ziel zal aan u walgen. ~
716 Lev 25:34 | 34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen
717 Lev 25:34 | zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen
718 Lev 25:41 | gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid
719 Lev 25:42 | 42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob,
720 Lev 25:42 | verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en
721 Lev 25:42 | verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham
722 Lev 25:42 | Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; ~
723 Lev 25:43 | verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen
724 Lev 25:43 | hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid
725 Lev 25:45 | zal hun ten beste gedenken aan het verbond der voorouderen,
726 Lev 26:20 | of indien hij dien akker aan een anderen man verkocht
727 Lev 26:34 | HEERE Mozes geboden heeft, aan de kinderen Israels, op
728 Num 2:17 | optrekken, een iegelijk aan zijn plaats, naar hun banieren. ~
729 Num 3:9 | 9 Gij zult dan, aan Aaron en aan zijn zonen,
730 Num 3:9 | Gij zult dan, aan Aaron en aan zijn zonen, de Levieten
731 Num 3:25 | haar deksel, en het deksel aan de deur van de tent der
732 Num 3:29 | Kahath zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels,
733 Num 3:35 | zij zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels,
734 Num 3:48 | 48 En gij zult dat geld aan Aaron en zijn zonen geven,
735 Num 3:51 | gaf dat geld der gelosten aan Aaron en aan zijn zonen,
736 Num 3:51 | der gelosten aan Aaron en aan zijn zonen, naar het bevel
737 Num 4:9 | olievaten, met welke zij aan denzelven dienen. ~
738 Num 4:14 | gereedschap, waarmede zij aan hetzelve dienen, de koolpannen,
739 Num 4:16 | en alles wat daarin is, aan het heiligdom en aan zijn
740 Num 4:16 | is, aan het heiligdom en aan zijn gereedschap.
741 Num 4:19 | ieder over zijn dienst en aan zijn last. ~
742 Num 5:7 | en zal het dien geven, aan wien hij zich verschuldigd
743 Num 5:8 | zal hebben, om de schuld aan hem weder uit te keren,
744 Num 5:30 | HEEREN stelle, en de priester aan haar deze ganse wet volbrenge. ~
745 Num 6:11 | verzoening doen, van dat hij aan het dode lichaam gezondigd
746 Num 6:18 | Alsdan zal de Nazireer, aan de deur van de tent der
747 Num 6:20 | ten beweegoffer, voor het aan gezicht des HEEREN; het
748 Num 8:3 | stak hij deszelfs lampen aan; ~
749 Num 8:19 | 19 En Ik heb de Levieten aan Aaron en aan zijn zonen
750 Num 8:19 | de Levieten aan Aaron en aan zijn zonen tot een gift
751 Num 8:20 | vergadering der kinderen Israels, aan de Levieten, naar alles,
752 Num 8:20 | deden de kinderen Israels aan hen. ~
753 Num 8:22 | geboden had, alzo deden zij aan hen. ~
754 Num 8:26 | bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in hun
755 Num 9:15 | gedaante des vuurs, tot aan den morgen. ~
756 Num 10:3 | tot u vergaderd worden, aan de deur van de tent der
757 Num 11:5 | 5 Wij gedenken aan de vissen, die wij in Egypte
758 Num 11:5 | in Egypte om niet aten; aan de komkommers, en aan de
759 Num 11:5 | aten; aan de komkommers, en aan de pompoenen, en aan het
760 Num 11:5 | en aan de pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen,
761 Num 11:5 | pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook. ~
762 Num 11:5 | look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook. ~
763 Num 11:10 | huisgezinnen, een ieder aan de deur zijner hut; en de
764 Num 11:11 | de HEERE: Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan,
765 Num 11:15 | 15 En indien Gij alzo aan mij doet, dood mij toch
766 Num 11:27 | jongen heen, en boodschapte aan Mozes, en zeide: Eldad en
767 Num 12:5 | in de wolkkolom, en stond aan de deur der tent; daarna
768 Num 12:6 | zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een
769 Num 12:10 | sneeuw. En Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats. ~
770 Num 13:26 | brachten bescheid weder aan hen, en aan de gehele vergadering,
771 Num 13:26 | bescheid weder aan hen, en aan de gehele vergadering, en
772 Num 13:29 | en de Kanaanieten wonen aan de zee, en aan den oever
773 Num 13:29 | Kanaanieten wonen aan de zee, en aan den oever van de Jordaan. ~
774 Num 13:32 | dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels, zeggende:
775 Num 14:8 | de HEERE een welgevallen aan ons heeft, zo zal Hij ons
776 Num 14:11 | En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle
777 Num 14:14 | zijt; dat Gij HEERE! oog aan oog gezien wordt, dat Uw
778 Num 14:18 | ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde
779 Num 14:19 | goedertierenheid, en gelijk Gij ze aan dit volk, van Egypteland
780 Num 14:23 | zij het land, hetwelk Ik aan hun vaderen gezworen heb,
781 Num 14:35 | heb gesproken: zo Ik dit aan deze ganse boze vergadering
782 Num 15:26 | 26 Het zal dan aan de ganse vergadering der
783 Num 15:38 | zij zich snoertjes maken aan de hoeken hunner klederen,
784 Num 15:39 | 39 En hij zal ulieden aan de snoertjes zijn, opdat
785 Num 15:39 | opdat gij het aanziet, en aan al de geboden des HEEREN
786 Num 16:15 | HEERE: Zie hun offer niet aan! Ik heb niet een ezel van
787 Num 16:19 | vergadering tegen hen verzamelen, aan de deur van de tent der
788 Num 16:19 | heerlijkheid des HEEREN aan deze ganse vergadering. ~
789 Num 16:26 | goddeloze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is, opdat
790 Num 16:40 | Aaron is, nadere om reukwerk aan te steken voor het aangezicht
791 Num 16:49 | 49 Die nu aan die plaag gestorven zijn,
792 Num 16:50 | Aaron keerde weder tot Mozes aan de deur van de tent der
793 Num 17:6 | en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken
794 Num 18:6 | en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken
795 Num 18:21 | om der zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige
796 Num 18:23 | 10 Aan het allerheiligste zult
797 Num 18:24 | kinderen Israels; Ik heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen,
798 Num 18:24 | heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren
799 Num 18:24 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot
800 Num 18:32 | HEERE zullen offeren, heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen,
801 Num 18:32 | heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren
802 Num 18:32 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot
803 Num 18:34 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi heb
804 Num 18:37 | hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot een erfenis
805 Num 18:41 | des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~
806 Num 19:8 | om der zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige
807 Num 19:10 | 10 Aan het allerheiligste zult
808 Num 19:11 | kinderen Israels; Ik heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen,
809 Num 19:11 | heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren
810 Num 19:11 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot
811 Num 19:19 | HEERE zullen offeren, heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen,
812 Num 19:19 | heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren
813 Num 19:19 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot
814 Num 19:21 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi heb
815 Num 19:24 | hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot een erfenis
816 Num 19:28 | des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~
817 Num 20:13 | getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd. ~
818 Num 20:15 | hebben; en dat de Egyptenaars aan ons en onze vaderen kwaad
819 Num 20:16 | wij zijn te Kades, en stad aan het uiterste uwer landpale. ~
820 Num 20:22 | kwamen, de ganse vergadering, aan den berg Hor. ~
821 Num 20:23 | tot Mozes, en tot Aaron, aan den berg Hor, aan de pale
822 Num 20:23 | Aaron, aan den berg Hor, aan de pale van het land van
823 Num 20:24 | in het land, hetwelk Ik aan de kinderen Israels gegeven
824 Num 20:26 | trek ze Eleazar, zijn zoon, aan; want Aaron zal verzameld
825 Num 20:28 | trok ze zijn zoon Eleazar aan; en Aaron stierf aldaar,
826 Num 21:9 | zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend. ~
827 Num 21:11 | Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim in
828 Num 21:13 | reisden zij, en legerden zich aan deze zijde van de Arnon,
829 Num 21:15 | gelegenheid van Ar wendt, en leent aan de landpale van Moab.) ~
830 Num 21:20 | in het veld van Moab is, aan de hoogte van Pisga, en
831 Num 21:24 | af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons; want
832 Num 21:26 | uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon. ~
833 Num 21:29 | in de gevangenis geleverd aan Sihon, den koning der Amorieten. ~
834 Num 22:1 | vlakken velden van Moab, aan deze zijde van de Jordaan
835 Num 22:2 | Zippor, zag al wat Israel aan de Amorieten gedaan had; ~
836 Num 22:5 | 5 Die zond boden aan Bileam, den zoon van Beor,
837 Num 22:5 | Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land
838 Num 22:24 | wijngaarden, zijnde een muur aan deze, en een muur aan gene
839 Num 22:24 | muur aan deze, en een muur aan gene zijde. ~
840 Num 22:25 | zo klemde hij zichzelve aan den wand, en klemde Bileams
841 Num 22:25 | en klemde Bileams voet aan den wand; daarom voer hij
842 Num 22:36 | stad der Moabieten, welke aan de landpale van de Arnon
843 Num 22:36 | landpale van de Arnon ligt, die aan het uiterste der landpale
844 Num 22:40 | en schapen; en hij zond aan Bileam, en aan de vorsten,
845 Num 22:40 | hij zond aan Bileam, en aan de vorsten, die bij hem
846 Num 23:13 | tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar
847 Num 23:21 | 21 Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob;
848 Num 23:21 | Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israel. De
849 Num 23:27 | Bileam: Kom toch, ik zal u aan een ander plaats medenemen;
850 Num 24:6 | zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; de HEERE heeft
851 Num 24:6 | sandelbomen, als de cederbomen aan het water. ~
852 Num 25:3 | nu Israel zich koppelde aan Baal-Peor, ontstak de toorn
853 Num 25:5 | dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor gekoppeld hebben! ~
854 Num 25:9 | 9 Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren
855 Num 26:3 | de priester, spraken hen aan, in de vlakke velden van
856 Num 26:3 | vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho,
857 Num 26:53 | 53 Aan dezen zal het land uitgedeeld
858 Num 26:54 | 54 Aan degenen, die veel zijn,
859 Num 26:54 | erfenis meerder maken, en aan hen, die weinig zijn, zult
860 Num 26:54 | hun erfenis minder maken; aan een iegelijk zal, naar zijn
861 Num 26:59 | in Egypte; en deze baarde aan Amram, Aaron, en Mozes,
862 Num 26:60 | 60 En aan Aaron werden geboren Nadab
863 Num 26:63 | vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho. ~
864 Num 27:2 | van de ganse vergadering, aan de deur van de tent der
865 Num 27:9 | zo zult gij zijn erfenis aan zijn broederen geven. ~
866 Num 27:10 | zo zult gij zijn erfenis aan de broederen zijns vaders
867 Num 27:11 | zult gij zijn erfenis geven aan zijn naastbestaande, die
868 Num 27:14 | der vergadering, om Mij aan de wateren voor hun ogen
869 Num 31:3 | wraak des HEEREN te doen aan de Midianieten. ~
870 Num 31:12 | velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. ~
871 Num 31:30 | beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, die de
872 Num 31:47 | van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht
873 Num 31:58 | hebben, dat ditzelve land aan uw knechten gegeven worde
874 Num 31:62 | zij opgekomen waren tot aan het dal Eskol, en dit land
875 Num 31:70 | Israels, totdat wij hen aan hun plaats zullen gebracht
876 Num 31:72 | zullen met hen niet erven aan gene zijde van de Jordaan,
877 Num 31:72 | ons toegekomen zal zijn aan deze zijde van de Jordaan,
878 Num 31:85 | erfenis zullen wij hebben aan deze zijde van de Jordaan. ~
879 Num 31:93 | 40 Zo gaf Mozes Gilead aan Machir, den zoon van Manasse;
880 Num 32:4 | HEERE gerichten geoefend aan hun goden. ~
881 Num 32:6 | legerden zich in Etham, hetwelk aan het einde der woestijn is. ~
882 Num 32:10 | van Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. ~
883 Num 32:37 | Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde
884 Num 32:37 | legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des lands van
885 Num 32:44 | Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim,
886 Num 32:48 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. ~
887 Num 32:49 | 49 En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-Jesimoth,
888 Num 32:49 | Jordaan van Beth-Jesimoth, tot aan Abel-Sittim, in de vlakke
889 Num 32:50 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho,
890 Num 33:3 | zijn van de woestijn Zin, aan de zijden van Edom; en de
891 Num 33:12 | haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zal u zijn
892 Num 33:13 | innemen zult, hetwelk de HEERE aan de negen stammen en den
893 Num 33:15 | hebben hun erfenis ontvangen aan deze zijde van de Jordaan,
894 Num 34:1 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho,
895 Num 34:2 | erfenis hunner bezitting aan de Levieten steden zullen
896 Num 34:2 | daartoe zult gijlieden aan de Levieten voorsteden geven,
897 Num 34:2 | Levieten voorsteden geven, aan de steden rondom dezelve. ~
898 Num 34:4 | voorsteden der steden, die gij aan de Levieten zult geven,
899 Num 34:5 | meten van buiten de stad, aan den hoek tegen het oosten,
900 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het zuiden,
901 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het westen,
902 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het noorden,
903 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan de Levieten zult geven,
904 Num 34:7 | 7 Al de steden, die gij aan de Levieten geven zult,
905 Num 34:8 | zullen erven, van zijn steden aan de Levieten geven. ~
906 Num 34:12 | hij voor de vergadering aan het gericht gestaan hebbe. ~
907 Num 35:2 | geboden, dat land door het lot aan de kinderen Israels in erfenis
908 Num 35:2 | broeder Zelafead te geven aan zijn dochteren. ~
909 Num 35:3 | de erfenis van dien stam, aan welken zij geworden zouden;
910 Num 35:4 | de erfenis van dien stam, aan welken zij zouden geworden
911 Num 35:6 | zijn; alleenlijk, dat zij aan het geslacht van haars vaders
912 Num 35:7 | zullen aanhangen, een ieder aan de erfenis van den stam
913 Num 35:8 | Israels, ter vrouw worden aan een van het geslacht van
914 Num 35:9 | zullen aanhangen, een ieder aan zijn erfenis. ~
915 Num 35:12 | alzo bleef haar erfenis aan den stam van het geslacht
916 Num 35:13 | door de dienst van Mozes aan de kinderen Israels geboden
917 Num 35:13 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. ~
918 Deu 1:1 | Israel gesproken heeft, aan deze zijde van de Jordaan,
919 Deu 1:2 | van het gebergte Seir, tot aan Kades-Barnea. ~
920 Deu 1:3 | naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen had; ~
921 Deu 1:5 | 5 Aan deze zijde van de Jordaan,
922 Deu 1:5 | land van Moab, hief Mozes aan, deze wet uit te leggen,
923 Deu 1:6 | onze God, sprak tot ons aan Horeb, zeggende: Gij zijt
924 Deu 1:7 | laagte, en in het zuiden, en aan de havens der zee; het land
925 Deu 1:7 | Kanaanieten, en den Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier
926 Deu 1:8 | erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen, Abraham, Izak
927 Deu 1:31 | hebt, totdat gij kwaamt aan deze plaats. ~
928 Deu 1:32 | woord geloofdet gij niet aan den HEERE, uw God. ~
929 Deu 1:36 | Jefunne; die zal het zien, en aan hem zal Ik het land geven,
930 Deu 1:36 | waarop hij getreden heeft, en aan zijn kinderen; omdat hij
931 Deu 2:4 | zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen,
932 Deu 2:9 | hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis
933 Deu 2:12 | als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis,
934 Deu 2:18 | Gij zult heden doortrekken aan Ar, de landpale van Moab; ~
935 Deu 2:19 | erfenis geven, dewijl Ik het aan Lots kinderen ter erfenis
936 Deu 2:21 | bezitting verdreven, en aan hunlieder plaats woonden; ~
937 Deu 2:22 | 22 Gelijk als Hij aan de kinderen van Ezau, die
938 Deu 2:22 | de bezitting, en hebben aan hun plaats gewoond tot op
939 Deu 2:23 | toe woonden, verdelgd, en aan hun plaats gewoond. ~
940 Deu 2:36 | 36 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon
941 Deu 2:36 | Arnon is, en de stad, die aan de beek is, ook tot Gilead
942 Deu 3:8 | koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan
943 Deu 3:12 | bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de
944 Deu 3:12 | steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten. ~
945 Deu 3:13 | koninkrijk van Og, gaf ik aan den halven stam van Manasse,
946 Deu 3:14 | landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten
947 Deu 3:15 | 15 En aan Machir gaf ik Gilead. ~
948 Deu 3:16 | 16 Maar aan de Rubenieten en Gadieten
949 Deu 3:16 | gaf ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, het midden
950 Deu 3:16 | beek en de landpale; en tot aan de beek Jabbok, de landpale
951 Deu 3:17 | landpale; van Cinnereth af tot aan de zee des vlakken velds,
952 Deu 3:20 | HEERE, uw God, hun geven zal aan gene zijde van de Jordaan;
953 Deu 3:21 | wat de HEERE, ulieder God, aan deze twee koningen gedaan
954 Deu 3:21 | heeft; alzo zal de HEERE aan alle koninkrijken doen,
955 Deu 3:25 | dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan
956 Deu 4:9 | uws levens; en gij zult ze aan uw kinderen en uw kindskinderen
957 Deu 4:10 | aangezicht des HEEREN, uws Gods, aan Horeb stondt, als de HEERE
958 Deu 4:11 | nu brandde van vuur, tot aan het midden des hemels; er
959 Deu 4:19 | dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den gansen
960 Deu 4:32 | ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels,
961 Deu 4:34 | uit het midden eens volks aan te nemen, door verzoekingen,
962 Deu 4:41 | scheidde Mozes drie steden uit, aan deze zijde van de Jordaan,
963 Deu 4:46 | 46 Aan deze zijde van de Jordaan,
964 Deu 4:47 | koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan
965 Deu 4:48 | 48 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon
966 Deu 4:48 | oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is
967 Deu 4:49 | 49 En al het vlakke veld, aan deze zijde van de Jordaan,
968 Deu 4:49 | Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee des vlakken velds,
969 Deu 5:2 | verbond met ons gemaakt aan Horeb. ~
970 Deu 5:5 | u, om u des HEEREN woord aan te zeggen; want gij vreesdet
971 Deu 5:9 | misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het
972 Deu 5:9 | bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde
973 Deu 5:9 | kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen,
974 Deu 5:10 | 10 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die
975 Deu 6:9 | de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven. ~
976 Deu 6:22 | kwade wonderen, in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse
977 Deu 6:22 | in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze
978 Deu 7:3 | zult uw dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters
979 Deu 7:13 | vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft
980 Deu 7:18 | steeds, wat de HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren
981 Deu 7:18 | HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren gedaan
982 Deu 7:19 | zal de HEERE, uw God, doen aan alle volken, voor welker
983 Deu 8:1 | land erft, dat de HEERE aan uw vaderen gezworen heeft. ~
984 Deu 8:2 | 2 En gij zult gedenken aan al den weg, dien u den HEERE,
985 Deu 8:4 | 4 Uw kleding is aan u niet verouderd, en uw
986 Deu 8:18 | verbond bevestige, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft,
987 Deu 9:5 | bevestigen, dat de HEERE, uw God, aan uw vaderen, Abraham, Izak
988 Deu 9:7 | zijt, totdat gij kwaamt aan deze plaats, zijt gijlieden
989 Deu 9:8 | 8 Want aan Horeb vertoorndet gij den
990 Deu 9:27 | 27 Gedenk aan Uw knechten, Abraham, Izak
991 Deu 10:15 | heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen, om die lief
992 Deu 11:3 | van Egypte gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte,
993 Deu 11:3 | den koning van Egypte, en aan zijn ganse land; ~
994 Deu 11:4 | En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaren,
995 Deu 11:4 | het heir der Egyptenaren, aan deszelfs paarden en aan
996 Deu 11:4 | aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagenen; dat Hij
997 Deu 11:5 | totdat gij gekomen zijt aan deze plaats. ~
998 Deu 11:6 | Daarboven, wat Hij gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen
999 Deu 11:6 | gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen van Eliab,
1000 Deu 11:9 | vaderen gezworen heeft, aan hen en aan hun zaad te geven;
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039 |