Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
aalmoes 9
aalmoezen 4
aambeeld 1
aan 4039
aanbad 18
aanbaden 20
aanbid 3
Frequency    [«  »]
4422 mijn
4250 want
4160 mij
4039 aan
3972 voor
3731 hun
3724 maar

Bijbel

IntraText - Concordances

aan

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039

     Book Chapter: Verse
501 Exo 39:1 | Aaron waren, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 502 Exo 39:4 | schouderbanden daaraan; aan deszelfs beide einden werd 503 Exo 39:5 | linnen, gelijk als de HEERE aan Mozes bevolen had. ~ 504 Exo 39:7 | Israels, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 505 Exo 39:15 | 15 Zij maakten ook aan den borstlap gelijk-eindigende 506 Exo 39:16 | zij zetten die twee ringen aan de beide einden des borstlaps. ~ 507 Exo 39:17 | gedraaide gouden ketentjes aan de twee ringen, aan de einden 508 Exo 39:17 | ketentjes aan de twee ringen, aan de einden van den borstlap. ~ 509 Exo 39:18 | gedraaide ketenen zetten zij aan de twee kastjes, en zij 510 Exo 39:18 | kastjes, en zij zetten ze aan de schouderbanden des efods, 511 Exo 39:19 | twee gouden ringen, die zij aan de twee andere einden des 512 Exo 39:19 | borstlaps zetten, inwendig aan zijn boord, die aan de zijde 513 Exo 39:19 | inwendig aan zijn boord, die aan de zijde des efods is. ~ 514 Exo 39:20 | gouden ringen, die zij zetten aan de twee schouderbanden van 515 Exo 39:20 | schouderbanden van den efod, beneden, aan deszelfs voorste zijde, 516 Exo 39:21 | borstlap met zijn ringen aan de ringen van den efod, 517 Exo 39:21 | wierd, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 518 Exo 39:24 | 24 En aan de zomen des mantels maakten 519 Exo 39:25 | tussen de granaatappelen, aan de zomen des mantels rondom, 520 Exo 39:26 | schelletje, en een granaatappel; aan de zomen des mantels rondom; 521 Exo 39:26 | dienen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 522 Exo 39:29 | werk, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 523 Exo 39:31 | hemelsblauw daaraan, om aan den hoed van boven te hechten, 524 Exo 39:31 | hechten, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 525 Exo 39:32 | naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had; alzo 526 Exo 39:42 | Naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had, alzo 527 Exo 40:8 | zult het deksel ophangen aan de poort des voorhofs. ~ 528 Exo 40:19 | bovenop, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 529 Exo 40:20 | ark, en deed de handbomen aan de ark, en hij zette het 530 Exo 40:21 | getuigenis, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 531 Exo 40:22 | de tent der samenkomst, aan de zijde des tabernakels 532 Exo 40:23 | HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 533 Exo 40:24 | samenkomst, recht over de tafel, aan de zijde des tabernakels, 534 Exo 40:25 | 25 En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des 535 Exo 40:25 | HEEREN, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 536 Exo 40:27 | 27 En hij stak daarop aan reukwerk van welriekende 537 Exo 40:27 | specerijen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 538 Exo 40:29 | het altaar des brandoffers aan de deur des tabernakels, 539 Exo 40:29 | spijsoffer, gelijk de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 540 Exo 40:32 | zich, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. ~ 541 Lev 1:3 | volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der 542 Lev 1:11 | En hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar 543 Lev 1:15 | aansteken; en zijn bloed zal aan den wand des altaars uitgeduwd 544 Lev 1:16 | het altaar, oostwaarts, aan de plaats der as. ~ 545 Lev 3:3 | en al het vet, hetwelk aan het ingewand is. ~ 546 Lev 3:4 | hetwelk daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het 547 Lev 3:9 | gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen, 548 Lev 3:9 | ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is; ~ 549 Lev 3:10 | vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het 550 Lev 3:14 | ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is; ~ 551 Lev 3:15 | vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het 552 Lev 4:7 | bloed van den var uitgieten aan den bodem van het altaar 553 Lev 4:7 | brandoffers, hetwelk is aan de deur van de tent der 554 Lev 4:8 | ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is; ~ 555 Lev 4:9 | vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het 556 Lev 4:12 | buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men 557 Lev 4:18 | al het bloed uitgieten, aan den bodem van het altaar 558 Lev 4:23 | daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben; 559 Lev 4:25 | dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar 560 Lev 4:28 | die hij gezondigd heeft, aan hem zal bekend gemaakt hebben; 561 Lev 4:30 | hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar 562 Lev 4:34 | hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar 563 Lev 5:4 | gewaar worden, zo is hij aan een van die schuldig. ~ 564 Lev 5:5 | dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is, 565 Lev 5:9 | bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar 566 Lev 5:9 | bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar; 567 Lev 5:11 | zijn hand niet bereiken kan aan twee tortelduiven of twee 568 Lev 5:15 | kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar 569 Lev 5:19 | voorzeker schuldig gemaakt aan den HEERE. ~  ~ 570 Lev 6:2 | overtreden zal hebben, dat hij aan zijn naaste zal gelogen 571 Lev 6:7 | hij doet, waar hij schuld aan heeft. ~ 572 Lev 6:9 | altaar den gansen nacht tot aan den morgen opvaart; alwaar 573 Lev 6:11 | buiten het leger uitdragen aan een reine plaats. ~ 574 Lev 6:14 | des HEEREN offeren, voor aan het altaar. ~ 575 Lev 7:20 | hebben, en haar onreinigheid aan haar is, zo zal die ziel 576 Lev 7:30 | HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die 577 Lev 7:34 | genomen, en heb dezelve aan Aaron, den priester, en 578 Lev 7:34 | Aaron, den priester, en aan zijn zonen, tot een eeuwige 579 Lev 8:3 | verzamel de ganse vergadering aan de deur van de tent der 580 Lev 8:4 | vergadering werd verzameld aan de deur van de tent der 581 Lev 8:7 | Daar deed hij hem den rok aan, en gordde hem met den gordel, 582 Lev 8:7 | en trok hem den mantel aan; en deed hij hem den efod 583 Lev 8:7 | en deed hij hem den efod aan, en gordde dien met de kunstelijken 584 Lev 8:8 | deed hij hem den borstlap aan, en voegde aan den borstlap 585 Lev 8:8 | borstlap aan, en voegde aan den borstlap de Urim en 586 Lev 8:9 | den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed boven zijn aangezicht 587 Lev 8:13 | naderen, en trok hun rokken aan, en gordde hen met een gordel, 588 Lev 8:15 | daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars, en 589 Lev 8:16 | nam hij al het vet, dat aan het ingewand is, en het 590 Lev 8:16 | haar vet; en Mozes stak het aan op het altaar. ~ 591 Lev 8:20 | en Mozes stak het hoofd aan, en die delen, en het smeer; ~ 592 Lev 8:21 | Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar; het was een 593 Lev 8:25 | staart, en al het vet, dat aan het ingewand is, en het 594 Lev 8:28 | uit hun handen, en stak ze aan op het altaar, op het brandoffer; 595 Lev 8:33 | dagen, niet uitgaan, tot aan den dag, dat vervuld worden 596 Lev 8:35 | 35 Gij zult dan aan de deur van de tent der 597 Lev 9:5 | brengende dat tot voor aan de tent der samenkomst; 598 Lev 9:9 | daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars. ~ 599 Lev 9:12 | zonen van Aaron leverden aan hem het bloed; en hij sprengde 600 Lev 9:13 | 13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn 601 Lev 9:13 | het hoofd; en hij stak het aan op het altaar. ~ 602 Lev 9:14 | schenkelen; en hij stak ze aan op het brandoffer, op het 603 Lev 9:17 | daarvan zijn hand, en stak het aan op het altaar, behalve het 604 Lev 9:18 | Aaron leverden het bloed aan hem, hetwelk hij rondom 605 Lev 9:20 | borsten; en hij stak dat vet aan op het altaar. ~ 606 Lev 10:6 | dezen brand, dien de HEERE aan gestoken heeft, bewenen. ~ 607 Lev 11:21 | voeten gaat, hetwelk boven aan zijn voeten schenkelen heeft, 608 Lev 11:24 | 24 En aan deze zult gij verontreinigd 609 Lev 11:24 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 610 Lev 11:25 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 611 Lev 11:27 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 612 Lev 11:28 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond; zij zullen u 613 Lev 11:31 | zijn, zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 614 Lev 11:32 | worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het 615 Lev 11:39 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 616 Lev 11:40 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood 617 Lev 11:40 | wassen, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 618 Lev 11:43 | zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, 619 Lev 11:44 | ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, 620 Lev 13:7 | uitgespreid is, nadat hij aan den priester tot zijn reiniging 621 Lev 13:7 | zijn, zo zal hij andermaal aan den priester vertoond worden. ~ 622 Lev 13:19 | blaar worden zal, zo zal het aan den priester vertoond worden. ~ 623 Lev 13:38 | Verder als een man, of vrouw, aan het vel van hun vlees blaren 624 Lev 13:46 | dagen, in welke deze plaag aan hem zal zijn, zal hij onrein 625 Lev 13:47 | 47 Verder als aan een kleed de plaag der melaatsheid 626 Lev 13:47 | der melaatsheid zal zijn, aan een wollen kleed, of aan 627 Lev 13:47 | aan een wollen kleed, of aan een linnen kleed, ~ 628 Lev 13:48 | 48 Of aan den scheerdraad, of aan 629 Lev 13:48 | aan den scheerdraad, of aan den inslag van linnen, of 630 Lev 13:48 | van linnen, of van wol, of aan vel, of aan enig vellenwerk; ~ 631 Lev 13:48 | van wol, of aan vel, of aan enig vellenwerk; ~ 632 Lev 13:49 | 49 En die plaag aan het kleed, of aan het vel, 633 Lev 13:49 | plaag aan het kleed, of aan het vel, of aan den scheerdraad, 634 Lev 13:49 | kleed, of aan het vel, of aan den scheerdraad, of aan 635 Lev 13:49 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig 636 Lev 13:49 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig, groenachtig 637 Lev 13:51 | de plaag uitgespreid is aan het kleed, of aan den scheerdraad, 638 Lev 13:51 | uitgespreid is aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan 639 Lev 13:51 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan het vel, 640 Lev 13:51 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan het vel, tot wat werk dat 641 Lev 13:53 | zien, dat, ziet, de plaag aan het kleed, of aan den scheerdraad, 642 Lev 13:53 | plaag aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan 643 Lev 13:53 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig 644 Lev 13:53 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig niet uitgespreid 645 Lev 13:55 | verbranden; het is een ingraving aan zijn achterste of aan zijn 646 Lev 13:55 | ingraving aan zijn achterste of aan zijn voorste zijde. ~ 647 Lev 13:57 | 57 Maar zo zij nog aan het kleed, of aan den scheerdraad, 648 Lev 13:57 | zij nog aan het kleed, of aan den scheerdraad, of aan 649 Lev 13:57 | aan den scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig 650 Lev 13:57 | scheerdraad, of aan den inslag, of aan enig vellentuig, gezien 651 Lev 14:11 | het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der 652 Lev 14:23 | tot den priester brengen, aan de deur van de tent der 653 Lev 14:28 | die op zijn hand is, doen aan het lapje van het rechteroor 654 Lev 14:28 | die te reinigen is, en aan den duim zijner rechterhand, 655 Lev 14:28 | duim zijner rechterhand, en aan den groten teen zijns rechtervoets, 656 Lev 14:34 | de plaag der melaatsheid aan een huis van dat land uwer 657 Lev 14:37 | zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis zijn 658 Lev 14:38 | zal uit dat huis uitgaan, aan de deur van het huis, en 659 Lev 14:39 | zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis uitgespreid 660 Lev 14:40 | tot buiten de stad werpen, aan een onreine plaats; ~ 661 Lev 14:41 | hebben, tot buiten de stad aan een onreine plaats uitstorten. ~ 662 Lev 14:44 | merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis uitgespreid is, 663 Lev 14:45 | buiten de stad uitvoeren, aan een onreine plaats. ~ 664 Lev 14:46 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 665 Lev 14:48 | merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis niet uitgespreid 666 Lev 15:5 | en zal onrein zijn tot aan den avond. 667 Lev 15:6 | en zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 668 Lev 15:7 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 669 Lev 15:8 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 670 Lev 15:10 | zijn, zal onrein zijn tot aan den avond; en die hetzelve 671 Lev 15:10 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 672 Lev 15:11 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 673 Lev 15:14 | het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der 674 Lev 15:16 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 675 Lev 15:17 | alle kleed, en alle vel, aan hetwelk het zaad des bijliggens 676 Lev 15:17 | worden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 677 Lev 15:18 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 678 Lev 15:19 | aanroert, zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 679 Lev 15:21 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 680 Lev 15:22 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 681 Lev 15:23 | hij zal onrein zijn tot aan den avond. ~ 682 Lev 15:27 | baden, en onrein zijn tot aan den avond. ~ 683 Lev 15:29 | tot den priester brengen, aan de deur van de tent der 684 Lev 16:4 | een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn, en met 685 Lev 16:5 | 5 En aan de vergadering der kinderen 686 Lev 16:7 | het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der 687 Lev 16:16 | doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, 688 Lev 17:4 | 4 En dezelve aan de deur van de tent der 689 Lev 17:5 | die den HEERE toebrengen, aan de deur van de tent der 690 Lev 17:6 | op het altaar des HEEREN, aan de deur van de tent der 691 Lev 17:15 | baden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij 692 Lev 19:13 | bij u niet vernachten tot aan den morgen. ~ 693 Lev 19:19 | stof, dooreen vermengd, zal aan u niet komen. ~ 694 Lev 19:21 | zijn schuldoffer den HEERE aan de deur van de tent der 695 Lev 20:25 | zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, 696 Lev 20:25 | maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al 697 Lev 20:25 | en aan het gevogelte, en aan al wat op den aardbodem 698 Lev 21:10 | gevuld heeft, om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd 699 Lev 21:20 | of die gebroken zal zijn aan zijn gemacht. ~ 700 Lev 22:6 | hebben, zal onrein zijn tot aan den avond, en hij zal van 701 Lev 23:2 | luchter, om de lampen gedurig aan te steken. ~ 702 Lev 23:19 | 19 Als ook iemand aan zijn naaste een gebrek zal 703 Lev 23:19 | gedaan heeft, zo zal ook aan hem gedaan worden: ~ 704 Lev 24:1 | sprak de HEERE tot Mozes, aan den berg Sinai, zeggende: ~ 705 Lev 24:14 | 14 Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars 706 Lev 24:15 | der inkomsten zal hij het aan u verkopen. ~ 707 Lev 24:16 | verminderen; want hij verkoopt aan u het getal der inkomsten. ~ 708 Lev 24:28 | heeft, wat genoeg is, om aan hem weder uit te keren, 709 Lev 24:30 | heeft, voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, 710 Lev 24:39 | zal verarmd zijn, en zich aan u verkocht zal hebben, gij 711 Lev 24:47 | verarmd zal zijn, dat hij zich aan den vreemdeling, den bijwoner, 712 Lev 24:47 | bijwoner, die bij u is, of aan den stam van het geslacht 713 Lev 24:50 | dat jaar af, dat hij zich aan hem verkocht heeft tot het 714 Lev 24:52 | jaren overgebleven zijn, tot aan het jubeljaar, zo zal hij 715 Lev 25:30 | werpen; en Mijn ziel zal aan u walgen. ~ 716 Lev 25:34 | 34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen 717 Lev 25:34 | zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen 718 Lev 25:41 | gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid 719 Lev 25:42 | 42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, 720 Lev 25:42 | verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en 721 Lev 25:42 | verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham 722 Lev 25:42 | Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; ~ 723 Lev 25:43 | verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen 724 Lev 25:43 | hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid 725 Lev 25:45 | zal hun ten beste gedenken aan het verbond der voorouderen, 726 Lev 26:20 | of indien hij dien akker aan een anderen man verkocht 727 Lev 26:34 | HEERE Mozes geboden heeft, aan de kinderen Israels, op 728 Num 2:17 | optrekken, een iegelijk aan zijn plaats, naar hun banieren. ~ 729 Num 3:9 | 9 Gij zult dan, aan Aaron en aan zijn zonen, 730 Num 3:9 | Gij zult dan, aan Aaron en aan zijn zonen, de Levieten 731 Num 3:25 | haar deksel, en het deksel aan de deur van de tent der 732 Num 3:29 | Kahath zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels, 733 Num 3:35 | zij zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels, 734 Num 3:48 | 48 En gij zult dat geld aan Aaron en zijn zonen geven, 735 Num 3:51 | gaf dat geld der gelosten aan Aaron en aan zijn zonen, 736 Num 3:51 | der gelosten aan Aaron en aan zijn zonen, naar het bevel 737 Num 4:9 | olievaten, met welke zij aan denzelven dienen. ~ 738 Num 4:14 | gereedschap, waarmede zij aan hetzelve dienen, de koolpannen, 739 Num 4:16 | en alles wat daarin is, aan het heiligdom en aan zijn 740 Num 4:16 | is, aan het heiligdom en aan zijn gereedschap. 741 Num 4:19 | ieder over zijn dienst en aan zijn last. ~ 742 Num 5:7 | en zal het dien geven, aan wien hij zich verschuldigd 743 Num 5:8 | zal hebben, om de schuld aan hem weder uit te keren, 744 Num 5:30 | HEEREN stelle, en de priester aan haar deze ganse wet volbrenge. ~ 745 Num 6:11 | verzoening doen, van dat hij aan het dode lichaam gezondigd 746 Num 6:18 | Alsdan zal de Nazireer, aan de deur van de tent der 747 Num 6:20 | ten beweegoffer, voor het aan gezicht des HEEREN; het 748 Num 8:3 | stak hij deszelfs lampen aan; ~ 749 Num 8:19 | 19 En Ik heb de Levieten aan Aaron en aan zijn zonen 750 Num 8:19 | de Levieten aan Aaron en aan zijn zonen tot een gift 751 Num 8:20 | vergadering der kinderen Israels, aan de Levieten, naar alles, 752 Num 8:20 | deden de kinderen Israels aan hen. ~ 753 Num 8:22 | geboden had, alzo deden zij aan hen. ~ 754 Num 8:26 | bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in hun 755 Num 9:15 | gedaante des vuurs, tot aan den morgen. ~ 756 Num 10:3 | tot u vergaderd worden, aan de deur van de tent der 757 Num 11:5 | 5 Wij gedenken aan de vissen, die wij in Egypte 758 Num 11:5 | in Egypte om niet aten; aan de komkommers, en aan de 759 Num 11:5 | aten; aan de komkommers, en aan de pompoenen, en aan het 760 Num 11:5 | en aan de pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, 761 Num 11:5 | pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook. ~ 762 Num 11:5 | look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook. ~ 763 Num 11:10 | huisgezinnen, een ieder aan de deur zijner hut; en de 764 Num 11:11 | de HEERE: Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan, 765 Num 11:15 | 15 En indien Gij alzo aan mij doet, dood mij toch 766 Num 11:27 | jongen heen, en boodschapte aan Mozes, en zeide: Eldad en 767 Num 12:5 | in de wolkkolom, en stond aan de deur der tent; daarna 768 Num 12:6 | zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een 769 Num 12:10 | sneeuw. En Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats. ~ 770 Num 13:26 | brachten bescheid weder aan hen, en aan de gehele vergadering, 771 Num 13:26 | bescheid weder aan hen, en aan de gehele vergadering, en 772 Num 13:29 | en de Kanaanieten wonen aan de zee, en aan den oever 773 Num 13:29 | Kanaanieten wonen aan de zee, en aan den oever van de Jordaan. ~ 774 Num 13:32 | dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels, zeggende: 775 Num 14:8 | de HEERE een welgevallen aan ons heeft, zo zal Hij ons 776 Num 14:11 | En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle 777 Num 14:14 | zijt; dat Gij HEERE! oog aan oog gezien wordt, dat Uw 778 Num 14:18 | ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde 779 Num 14:19 | goedertierenheid, en gelijk Gij ze aan dit volk, van Egypteland 780 Num 14:23 | zij het land, hetwelk Ik aan hun vaderen gezworen heb, 781 Num 14:35 | heb gesproken: zo Ik dit aan deze ganse boze vergadering 782 Num 15:26 | 26 Het zal dan aan de ganse vergadering der 783 Num 15:38 | zij zich snoertjes maken aan de hoeken hunner klederen, 784 Num 15:39 | 39 En hij zal ulieden aan de snoertjes zijn, opdat 785 Num 15:39 | opdat gij het aanziet, en aan al de geboden des HEEREN 786 Num 16:15 | HEERE: Zie hun offer niet aan! Ik heb niet een ezel van 787 Num 16:19 | vergadering tegen hen verzamelen, aan de deur van de tent der 788 Num 16:19 | heerlijkheid des HEEREN aan deze ganse vergadering. ~ 789 Num 16:26 | goddeloze mannen, en roert niets aan van hetgeen hunner is, opdat 790 Num 16:40 | Aaron is, nadere om reukwerk aan te steken voor het aangezicht 791 Num 16:49 | 49 Die nu aan die plaag gestorven zijn, 792 Num 16:50 | Aaron keerde weder tot Mozes aan de deur van de tent der 793 Num 17:6 | en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken 794 Num 18:6 | en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken 795 Num 18:21 | om der zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige 796 Num 18:23 | 10 Aan het allerheiligste zult 797 Num 18:24 | kinderen Israels; Ik heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, 798 Num 18:24 | heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren 799 Num 18:24 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot 800 Num 18:32 | HEERE zullen offeren, heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen, 801 Num 18:32 | heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren 802 Num 18:32 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot 803 Num 18:34 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi heb 804 Num 18:37 | hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot een erfenis 805 Num 18:41 | des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~ 806 Num 19:8 | om der zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige 807 Num 19:10 | 10 Aan het allerheiligste zult 808 Num 19:11 | kinderen Israels; Ik heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, 809 Num 19:11 | heb ze aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren 810 Num 19:11 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot 811 Num 19:19 | HEERE zullen offeren, heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen, 812 Num 19:19 | heb Ik aan u gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren 813 Num 19:19 | gegeven, en aan uw zonen, en aan uw dochteren met u, tot 814 Num 19:21 | 21 En zie, aan de kinderen van Levi heb 815 Num 19:24 | hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten tot een erfenis 816 Num 19:28 | des HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~ 817 Num 20:13 | getwist hebben; en Hij werd aan hen geheiligd. ~ 818 Num 20:15 | hebben; en dat de Egyptenaars aan ons en onze vaderen kwaad 819 Num 20:16 | wij zijn te Kades, en stad aan het uiterste uwer landpale. ~ 820 Num 20:22 | kwamen, de ganse vergadering, aan den berg Hor. ~ 821 Num 20:23 | tot Mozes, en tot Aaron, aan den berg Hor, aan de pale 822 Num 20:23 | Aaron, aan den berg Hor, aan de pale van het land van 823 Num 20:24 | in het land, hetwelk Ik aan de kinderen Israels gegeven 824 Num 20:26 | trek ze Eleazar, zijn zoon, aan; want Aaron zal verzameld 825 Num 20:28 | trok ze zijn zoon Eleazar aan; en Aaron stierf aldaar, 826 Num 21:9 | zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend. ~ 827 Num 21:11 | Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim in 828 Num 21:13 | reisden zij, en legerden zich aan deze zijde van de Arnon, 829 Num 21:15 | gelegenheid van Ar wendt, en leent aan de landpale van Moab.) ~ 830 Num 21:20 | in het veld van Moab is, aan de hoogte van Pisga, en 831 Num 21:24 | af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons; want 832 Num 21:26 | uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon. ~ 833 Num 21:29 | in de gevangenis geleverd aan Sihon, den koning der Amorieten. ~ 834 Num 22:1 | vlakken velden van Moab, aan deze zijde van de Jordaan 835 Num 22:2 | Zippor, zag al wat Israel aan de Amorieten gedaan had; ~ 836 Num 22:5 | 5 Die zond boden aan Bileam, den zoon van Beor, 837 Num 22:5 | Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land 838 Num 22:24 | wijngaarden, zijnde een muur aan deze, en een muur aan gene 839 Num 22:24 | muur aan deze, en een muur aan gene zijde. ~ 840 Num 22:25 | zo klemde hij zichzelve aan den wand, en klemde Bileams 841 Num 22:25 | en klemde Bileams voet aan den wand; daarom voer hij 842 Num 22:36 | stad der Moabieten, welke aan de landpale van de Arnon 843 Num 22:36 | landpale van de Arnon ligt, die aan het uiterste der landpale 844 Num 22:40 | en schapen; en hij zond aan Bileam, en aan de vorsten, 845 Num 22:40 | hij zond aan Bileam, en aan de vorsten, die bij hem 846 Num 23:13 | tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar 847 Num 23:21 | 21 Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob; 848 Num 23:21 | Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israel. De 849 Num 23:27 | Bileam: Kom toch, ik zal u aan een ander plaats medenemen; 850 Num 24:6 | zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; de HEERE heeft 851 Num 24:6 | sandelbomen, als de cederbomen aan het water. ~ 852 Num 25:3 | nu Israel zich koppelde aan Baal-Peor, ontstak de toorn 853 Num 25:5 | dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor gekoppeld hebben! ~ 854 Num 25:9 | 9 Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren 855 Num 26:3 | de priester, spraken hen aan, in de vlakke velden van 856 Num 26:3 | vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho, 857 Num 26:53 | 53 Aan dezen zal het land uitgedeeld 858 Num 26:54 | 54 Aan degenen, die veel zijn, 859 Num 26:54 | erfenis meerder maken, en aan hen, die weinig zijn, zult 860 Num 26:54 | hun erfenis minder maken; aan een iegelijk zal, naar zijn 861 Num 26:59 | in Egypte; en deze baarde aan Amram, Aaron, en Mozes, 862 Num 26:60 | 60 En aan Aaron werden geboren Nadab 863 Num 26:63 | vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho. ~ 864 Num 27:2 | van de ganse vergadering, aan de deur van de tent der 865 Num 27:9 | zo zult gij zijn erfenis aan zijn broederen geven. ~ 866 Num 27:10 | zo zult gij zijn erfenis aan de broederen zijns vaders 867 Num 27:11 | zult gij zijn erfenis geven aan zijn naastbestaande, die 868 Num 27:14 | der vergadering, om Mij aan de wateren voor hun ogen 869 Num 31:3 | wraak des HEEREN te doen aan de Midianieten. ~ 870 Num 31:12 | velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. ~ 871 Num 31:30 | beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, die de 872 Num 31:47 | van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht 873 Num 31:58 | hebben, dat ditzelve land aan uw knechten gegeven worde 874 Num 31:62 | zij opgekomen waren tot aan het dal Eskol, en dit land 875 Num 31:70 | Israels, totdat wij hen aan hun plaats zullen gebracht 876 Num 31:72 | zullen met hen niet erven aan gene zijde van de Jordaan, 877 Num 31:72 | ons toegekomen zal zijn aan deze zijde van de Jordaan, 878 Num 31:85 | erfenis zullen wij hebben aan deze zijde van de Jordaan. ~ 879 Num 31:93 | 40 Zo gaf Mozes Gilead aan Machir, den zoon van Manasse; 880 Num 32:4 | HEERE gerichten geoefend aan hun goden. ~ 881 Num 32:6 | legerden zich in Etham, hetwelk aan het einde der woestijn is. ~ 882 Num 32:10 | van Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. ~ 883 Num 32:37 | Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde 884 Num 32:37 | legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des lands van 885 Num 32:44 | Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, 886 Num 32:48 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. ~ 887 Num 32:49 | 49 En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-Jesimoth, 888 Num 32:49 | Jordaan van Beth-Jesimoth, tot aan Abel-Sittim, in de vlakke 889 Num 32:50 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, 890 Num 33:3 | zijn van de woestijn Zin, aan de zijden van Edom; en de 891 Num 33:12 | haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zal u zijn 892 Num 33:13 | innemen zult, hetwelk de HEERE aan de negen stammen en den 893 Num 33:15 | hebben hun erfenis ontvangen aan deze zijde van de Jordaan, 894 Num 34:1 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, 895 Num 34:2 | erfenis hunner bezitting aan de Levieten steden zullen 896 Num 34:2 | daartoe zult gijlieden aan de Levieten voorsteden geven, 897 Num 34:2 | Levieten voorsteden geven, aan de steden rondom dezelve. ~ 898 Num 34:4 | voorsteden der steden, die gij aan de Levieten zult geven, 899 Num 34:5 | meten van buiten de stad, aan den hoek tegen het oosten, 900 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het zuiden, 901 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het westen, 902 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het noorden, 903 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan de Levieten zult geven, 904 Num 34:7 | 7 Al de steden, die gij aan de Levieten geven zult, 905 Num 34:8 | zullen erven, van zijn steden aan de Levieten geven. ~ 906 Num 34:12 | hij voor de vergadering aan het gericht gestaan hebbe. ~ 907 Num 35:2 | geboden, dat land door het lot aan de kinderen Israels in erfenis 908 Num 35:2 | broeder Zelafead te geven aan zijn dochteren. ~ 909 Num 35:3 | de erfenis van dien stam, aan welken zij geworden zouden; 910 Num 35:4 | de erfenis van dien stam, aan welken zij zouden geworden 911 Num 35:6 | zijn; alleenlijk, dat zij aan het geslacht van haars vaders 912 Num 35:7 | zullen aanhangen, een ieder aan de erfenis van den stam 913 Num 35:8 | Israels, ter vrouw worden aan een van het geslacht van 914 Num 35:9 | zullen aanhangen, een ieder aan zijn erfenis. ~ 915 Num 35:12 | alzo bleef haar erfenis aan den stam van het geslacht 916 Num 35:13 | door de dienst van Mozes aan de kinderen Israels geboden 917 Num 35:13 | vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. ~ 918 Deu 1:1 | Israel gesproken heeft, aan deze zijde van de Jordaan, 919 Deu 1:2 | van het gebergte Seir, tot aan Kades-Barnea. ~ 920 Deu 1:3 | naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen had; ~ 921 Deu 1:5 | 5 Aan deze zijde van de Jordaan, 922 Deu 1:5 | land van Moab, hief Mozes aan, deze wet uit te leggen, 923 Deu 1:6 | onze God, sprak tot ons aan Horeb, zeggende: Gij zijt 924 Deu 1:7 | laagte, en in het zuiden, en aan de havens der zee; het land 925 Deu 1:7 | Kanaanieten, en den Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier 926 Deu 1:8 | erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen, Abraham, Izak 927 Deu 1:31 | hebt, totdat gij kwaamt aan deze plaats. ~ 928 Deu 1:32 | woord geloofdet gij niet aan den HEERE, uw God. ~ 929 Deu 1:36 | Jefunne; die zal het zien, en aan hem zal Ik het land geven, 930 Deu 1:36 | waarop hij getreden heeft, en aan zijn kinderen; omdat hij 931 Deu 2:4 | zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen, 932 Deu 2:9 | hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis 933 Deu 2:12 | als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, 934 Deu 2:18 | Gij zult heden doortrekken aan Ar, de landpale van Moab; ~ 935 Deu 2:19 | erfenis geven, dewijl Ik het aan Lots kinderen ter erfenis 936 Deu 2:21 | bezitting verdreven, en aan hunlieder plaats woonden; ~ 937 Deu 2:22 | 22 Gelijk als Hij aan de kinderen van Ezau, die 938 Deu 2:22 | de bezitting, en hebben aan hun plaats gewoond tot op 939 Deu 2:23 | toe woonden, verdelgd, en aan hun plaats gewoond. ~ 940 Deu 2:36 | 36 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon 941 Deu 2:36 | Arnon is, en de stad, die aan de beek is, ook tot Gilead 942 Deu 3:8 | koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan 943 Deu 3:12 | bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de 944 Deu 3:12 | steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten. ~ 945 Deu 3:13 | koninkrijk van Og, gaf ik aan den halven stam van Manasse, 946 Deu 3:14 | landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten 947 Deu 3:15 | 15 En aan Machir gaf ik Gilead. ~ 948 Deu 3:16 | 16 Maar aan de Rubenieten en Gadieten 949 Deu 3:16 | gaf ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, het midden 950 Deu 3:16 | beek en de landpale; en tot aan de beek Jabbok, de landpale 951 Deu 3:17 | landpale; van Cinnereth af tot aan de zee des vlakken velds, 952 Deu 3:20 | HEERE, uw God, hun geven zal aan gene zijde van de Jordaan; 953 Deu 3:21 | wat de HEERE, ulieder God, aan deze twee koningen gedaan 954 Deu 3:21 | heeft; alzo zal de HEERE aan alle koninkrijken doen, 955 Deu 3:25 | dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan 956 Deu 4:9 | uws levens; en gij zult ze aan uw kinderen en uw kindskinderen 957 Deu 4:10 | aangezicht des HEEREN, uws Gods, aan Horeb stondt, als de HEERE 958 Deu 4:11 | nu brandde van vuur, tot aan het midden des hemels; er 959 Deu 4:19 | dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den gansen 960 Deu 4:32 | ene einde des hemels tot aan het andere einde des hemels, 961 Deu 4:34 | uit het midden eens volks aan te nemen, door verzoekingen, 962 Deu 4:41 | scheidde Mozes drie steden uit, aan deze zijde van de Jordaan, 963 Deu 4:46 | 46 Aan deze zijde van de Jordaan, 964 Deu 4:47 | koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan 965 Deu 4:48 | 48 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon 966 Deu 4:48 | oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is 967 Deu 4:49 | 49 En al het vlakke veld, aan deze zijde van de Jordaan, 968 Deu 4:49 | Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee des vlakken velds, 969 Deu 5:2 | verbond met ons gemaakt aan Horeb. ~ 970 Deu 5:5 | u, om u des HEEREN woord aan te zeggen; want gij vreesdet 971 Deu 5:9 | misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het 972 Deu 5:9 | bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde 973 Deu 5:9 | kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, 974 Deu 5:10 | 10 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die 975 Deu 6:9 | de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven. ~ 976 Deu 6:22 | kwade wonderen, in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse 977 Deu 6:22 | in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze 978 Deu 7:3 | zult uw dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters 979 Deu 7:13 | vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft 980 Deu 7:18 | steeds, wat de HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren 981 Deu 7:18 | HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren gedaan 982 Deu 7:19 | zal de HEERE, uw God, doen aan alle volken, voor welker 983 Deu 8:1 | land erft, dat de HEERE aan uw vaderen gezworen heeft. ~ 984 Deu 8:2 | 2 En gij zult gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, 985 Deu 8:4 | 4 Uw kleding is aan u niet verouderd, en uw 986 Deu 8:18 | verbond bevestige, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft, 987 Deu 9:5 | bevestigen, dat de HEERE, uw God, aan uw vaderen, Abraham, Izak 988 Deu 9:7 | zijt, totdat gij kwaamt aan deze plaats, zijt gijlieden 989 Deu 9:8 | 8 Want aan Horeb vertoorndet gij den 990 Deu 9:27 | 27 Gedenk aan Uw knechten, Abraham, Izak 991 Deu 10:15 | heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen, om die lief 992 Deu 11:3 | van Egypte gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte, 993 Deu 11:3 | den koning van Egypte, en aan zijn ganse land; ~ 994 Deu 11:4 | En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaren, 995 Deu 11:4 | het heir der Egyptenaren, aan deszelfs paarden en aan 996 Deu 11:4 | aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagenen; dat Hij 997 Deu 11:5 | totdat gij gekomen zijt aan deze plaats. ~ 998 Deu 11:6 | Daarboven, wat Hij gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen 999 Deu 11:6 | gedaan heeft aan Dathan, en aan Abiram, zonen van Eliab, 1000 Deu 11:9 | vaderen gezworen heeft, aan hen en aan hun zaad te geven;


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License