1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039
Book Chapter: Verse
1501 1Sa 14:24 | man, die spijze eet tot aan den avond, opdat ik mij
1502 1Sa 14:24 | den avond, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke! Daarom
1503 1Sa 14:26 | niemand raakte met zijn hand aan zijn mond, want het volk
1504 1Sa 14:32 | Toen maakte zich het volk aan den buit, en zij namen schapen,
1505 1Sa 14:33 | het volk verzondigt zich aan den HEERE, etende met het
1506 1Sa 14:34 | eet, en bezondigt u niet aan den HEERE, die etende met
1507 1Sa 14:40 | ganse Israel: Gijlieden zult aan de ene zijde zijn, en ik
1508 1Sa 14:40 | mijn zoon Jonathan zullen aan de andere zijde zijn. Toen
1509 1Sa 14:46 | en de Filistijnen trokken aan hun plaats. ~
1510 1Sa 15:2 | bezocht, hetgeen Amalek aan Israel gedaan heeft, hoe
1511 1Sa 15:5 | 5 Als Saul tot aan de stad Amalek kwam, zo
1512 1Sa 15:6 | hebt barmhartigheid gedaan aan al de kinderen Israels,
1513 1Sa 15:7 | gij komt te Sur, dat voor aan Egypte is. ~
1514 1Sa 15:22 | zeide: Heeft de HEERE lust aan brandofferen, en slachtofferen,
1515 1Sa 15:22 | brandofferen, en slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem
1516 1Sa 15:28 | afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die beter
1517 1Sa 16:6 | inkwamen, zo zag hij Eliab aan, en dacht: Zekerlijk, is
1518 1Sa 16:7 | Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur,
1519 1Sa 16:7 | ziet; want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar
1520 1Sa 16:7 | maar de HEERE ziet het hart aan. ~
1521 1Sa 16:20 | hand van zijn zoon David aan Saul. ~
1522 1Sa 17:1 | tussen Socho en tussen Azeka, aan het einde van Dammim. ~
1523 1Sa 17:2 | slagorde tegen de Filistijnen aan.
1524 1Sa 17:3 | De Filistijnen nu stonden aan een berg aan gene, en de
1525 1Sa 17:3 | nu stonden aan een berg aan gene, en de Israelieten
1526 1Sa 17:3 | en de Israelieten stonden aan een berg aan deze zijde;
1527 1Sa 17:3 | Israelieten stonden aan een berg aan deze zijde; en de vallei
1528 1Sa 17:5 | een schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het
1529 1Sa 17:18 | breng deze tien melkkazen aan de oversten over duizend;
1530 1Sa 17:20 | bevolen had; en hij kwam aan den wagenburg, als het heir
1531 1Sa 17:32 | En David zeide tot Saul: Aan geen mens ontvalle het hart,
1532 1Sa 17:39 | David gordde zijn zwaard aan over zijn klederen, en wilde
1533 1Sa 17:44 | mij, zo zal ik uw vlees aan de vogelen des hemels geven,
1534 1Sa 17:44 | vogelen des hemels geven, en aan de dieren des velds. ~
1535 1Sa 17:46 | Filistijnen leger dezen dag aan de vogelen des hemels, en
1536 1Sa 17:46 | de vogelen des hemels, en aan de beesten des velds geven;
1537 1Sa 17:52 | Filistijnen, tot daar men komt aan de vallei, en tot aan de
1538 1Sa 17:52 | komt aan de vallei, en tot aan de poorten van Ekron; en
1539 1Sa 17:52 | weg van Saaraim, en tot aan Gath, en tot aan Ekron. ~
1540 1Sa 17:52 | en tot aan Gath, en tot aan Ekron. ~
1541 1Sa 18:1 | Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan
1542 1Sa 18:4 | zijn mantel af, dien hij aan had, en gaf hem aan David,
1543 1Sa 18:4 | hij aan had, en gaf hem aan David, ook zijn klederen,
1544 1Sa 18:11 | en zeide: Ik zal David aan den wand spitten; maar David
1545 1Sa 18:19 | Merab, de dochter van Saul, aan David geven zou, zo is zij
1546 1Sa 18:19 | David geven zou, zo is zij aan Adriel, den Meholathiet,
1547 1Sa 18:22 | Zie, de koning heeft lust aan u, en al zijn knechten hebben
1548 1Sa 18:25 | De koning heeft geen lust aan den bruidschat, maar aan
1549 1Sa 18:25 | aan den bruidschat, maar aan honderd voorhuiden der Filistijnen,
1550 1Sa 18:25 | Filistijnen, opdat men zich wreke aan des konings vijanden. Want
1551 1Sa 19:1 | zoon, had groot welgevallen aan David. ~
1552 1Sa 19:3 | Doch ik zal uitgaan, en aan de hand mijns vaders staan
1553 1Sa 19:5 | HEERE heeft een groot heil aan het ganse Israel gedaan;
1554 1Sa 19:10 | zocht met de spies David aan den wand te spitten, doch
1555 1Sa 19:13 | zij legde een geitenvel aan zijn hoofdpeluw, en dekte
1556 1Sa 19:16 | en er was een geitenvel aan zijn hoofdpeluw. ~
1557 1Sa 20:5 | op het veld verberge tot aan den derden avond. ~
1558 1Sa 20:8 | 8 Doe dan barmhartigheid aan uw knecht, want gij hebt
1559 1Sa 20:13 | 13 Alzo doe de HEERE aan Jonathan, en alzo doe Hij
1560 1Sa 20:14 | weldadigheid des HEEREN aan mij doen, dat ik niet sterve? ~
1561 1Sa 20:25 | maal gelijk de andere maal, aan de stede bij den wand, zo
1562 1Sa 20:25 | Jonathan op, en Abner zat aan Sauls zijde, en Davids plaats
1563 1Sa 20:29 | broeders zie; hierom is hij aan des konings tafel niet gekomen. ~
1564 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats des pijls, dien
1565 1Sa 20:40 | Jonathan zijn gereedschap aan den jongen, dien hij had;
1566 1Sa 22:17 | de priesters des HEEREN aan te vallen. ~
1567 1Sa 22:18 | Doeg: Wend gij u, en val aan op de priesters. Toen wendde
1568 1Sa 22:18 | de Edomiet, en hij viel aan op de priesters, en doodde
1569 1Sa 23:7 | 7 Als aan Saul te kennen gegeven werd,
1570 1Sa 23:13 | waar zij konden gaan. Toen aan Saul geboodschapt werd,
1571 1Sa 23:19 | heuvel van Hachila, die aan de rechterhand der wildernis
1572 1Sa 23:24 | Maon, in het vlakke veld, aan de rechterhand der wildernis. ~
1573 1Sa 23:26 | 26 En Saul ging aan deze zijde des bergs, en
1574 1Sa 23:26 | en David en zijn mannen aan gene zijde des bergs. Het
1575 1Sa 24:4 | kwam tot de schaapskooien aan den weg, waar een spelonk
1576 1Sa 24:4 | nu en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonken. ~
1577 1Sa 24:7 | dat ik die zaak doen zou aan mijn heer, den gezalfde
1578 1Sa 24:13 | de HEERE zal mij wreken aan u; maar mijn hand zal niet
1579 1Sa 24:23 | 23 Toen zwoer David aan Saul; en Saul ging in zijn
1580 1Sa 25:13 | iegelijk gorde zijn zwaard aan. Toen gordde een iegelijk
1581 1Sa 25:13 | een iegelijk zijn zwaard aan, en David gordde ook zijn
1582 1Sa 25:13 | David gordde ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter
1583 1Sa 25:14 | jongelingen boodschapte het aan Abigail, de huisvrouw van
1584 1Sa 25:22 | 22 Zo doe God aan de vijanden van David, en
1585 1Sa 25:24 | 24 En zij viel aan zijn voeten en zeide: Och,
1586 1Sa 25:25 | stelle toch zijn hart niet aan dezen Belials man, aan Nabal;
1587 1Sa 25:25 | niet aan dezen Belials man, aan Nabal; want gelijk zijn
1588 1Sa 25:28 | 28 Vergeef toch aan uw dienstmaagd de overtreding,
1589 1Sa 25:36 | noch groot, te kennen, tot aan het morgenlicht. ~
1590 1Sa 25:44 | huisvrouw van David, gegeven aan Palti, den zoon van Lais,
1591 1Sa 26:1 | heuvel van Hachila, voor aan de wildernis? ~
1592 1Sa 26:3 | heuvel van Hachila, die voor aan de wildernis is aan den
1593 1Sa 26:3 | voor aan de wildernis is aan den weg, maar David bleef
1594 1Sa 26:5 | maakte zich op, en kwam aan de plaats, waar Saul zich
1595 1Sa 26:7 | zijn spies stak in de aarde aan zijn hoofdeinde, en Abner,
1596 1Sa 26:9 | want wie heeft zijn hand aan den gezalfde des HEEREN
1597 1Sa 26:11 | dat ik mijn hand legge aan den gezalfde des HEEREN!
1598 1Sa 26:11 | neem toch nu de spies, die aan zijn hoofdeinde is, en de
1599 1Sa 26:13 | 13 Toen David over aan gene zijde gekomen was,
1600 1Sa 26:16 | is, en de waterfles, die aan zijn hoofdeinde was. ~
1601 1Sa 26:23 | 23 De HEERE dan vergelde aan een iegelijk zijn gerechtigheid
1602 1Sa 26:23 | hand niet willen uitsteken, aan den gezalfde des HEEREN. ~
1603 1Sa 27:4 | 4 Toen aan Saul geboodschapt werd,
1604 1Sa 27:8 | gij gaat naar Sur, en tot aan Egypteland. ~
1605 1Sa 28:8 | en trok andere klederen aan, en ging heen, en twee mannen
1606 1Sa 28:17 | en Hij heeft dat gegeven aan uw naaste, aan David. ~
1607 1Sa 28:17 | dat gegeven aan uw naaste, aan David. ~
1608 1Sa 28:23 | de vrouw, hielden bij hem aan. Toen hoorde hij naar hun
1609 1Sa 30:3 | David en zijn mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was
1610 1Sa 30:9 | waren; en als zij kwamen aan de beek Besor, zo bleven
1611 1Sa 30:17 | hen van de schemering tot aan den avond van hunlieder
1612 1Sa 30:19 | gemist van den kleinste tot aan den grootste, en tot aan
1613 1Sa 30:19 | aan den grootste, en tot aan de zonen en dochteren; en
1614 1Sa 30:21 | kunnen navolgen, en die zij aan de beek Besor hadden laten
1615 1Sa 30:22 | hebben, niet geven, maar aan een iegelijk zijn vrouw
1616 1Sa 31:3 | boog schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor
1617 1Sa 31:7 | de mannen van Israel, die aan deze zijde van het dal waren,
1618 1Sa 31:7 | van het dal waren, en die aan deze zijde der Jordaan waren,
1619 1Sa 31:10 | zijn lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-San. ~
1620 2Sa 1:10 | en het armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb ze
1621 2Sa 1:15 | zeide: Treed toe, val op hem aan. En hij sloeg hem, dat hij
1622 2Sa 2:5 | weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt
1623 2Sa 2:5 | gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven. ~
1624 2Sa 2:6 | 6 Zo doe nu de HEERE aan u weldadigheid en trouw!
1625 2Sa 2:6 | trouw! En ik ook, ik zal aan u dit goede doen, dewijl
1626 2Sa 2:13 | Gibeon; en zij bleven, deze aan deze zijde des vijvers,
1627 2Sa 2:13 | zijde des vijvers, en die aan gene zijde des vijvers. ~
1628 2Sa 2:23 | het achterste van de spies aan de vijfde rib, dat de spies
1629 2Sa 3:8 | hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader,
1630 2Sa 3:8 | huis van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn
1631 2Sa 3:8 | vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid
1632 2Sa 3:8 | Davids hand, dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid
1633 2Sa 3:9 | Voorzeker, gelijk als de HEERE aan David gezworen heeft, dat
1634 2Sa 3:9 | heeft, dat ik even alzo aan hem zal doen. ~
1635 2Sa 3:27 | en hij sloeg hem aldaar aan de vijfde, dat hij stierf,
1636 2Sa 3:29 | en melaats zij, en zich aan den stok houde, en door
1637 2Sa 3:31 | klederen, en gordt zakken aan, en weeklaagt voor Abner
1638 2Sa 4:2 | Benjamin; want ook Beeroth werd aan Benjamin gerekend. ~
1639 2Sa 4:4 | een zoon, die geslagen was aan beide voeten; vijf jaren
1640 2Sa 4:6 | halen; en zij sloegen hem aan de vijfde rib; en Rechab
1641 2Sa 5:8 | Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot, en die kreupelen,
1642 2Sa 5:23 | tot achter hen, dat gij aan hen komt van tegenover de
1643 2Sa 6:6 | 6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte
1644 2Sa 6:6 | strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods, en hield ze,
1645 2Sa 6:8 | een scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve
1646 2Sa 6:19 | 19 En hij deelde uit aan het ganse volk, aan de ganse
1647 2Sa 6:19 | uit aan het ganse volk, aan de ganse menigte van Israel,
1648 2Sa 6:19 | mannen tot de vrouwen toe, aan een iegelijk een broodkoek,
1649 2Sa 7:10 | en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet
1650 2Sa 7:21 | grote dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken. ~
1651 2Sa 7:23 | verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht
1652 2Sa 8:15 | gans Israel, en David deed aan zijn ganse volk recht en
1653 2Sa 9:1 | Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe, om Jonathans wil? ~
1654 2Sa 9:3 | Jonathan, die geslagen is aan beide voeten. ~
1655 2Sa 9:7 | zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel. ~
1656 2Sa 9:10 | zal geduriglijk brood eten aan mijn tafel. Ziba nu had
1657 2Sa 9:11 | Ook zou Mefiboseth, etende aan mijn tafel, als een van
1658 2Sa 9:13 | omdat hij geduriglijk at aan des konings tafel; en hij
1659 2Sa 9:13 | tafel; en hij was kreupel aan beide zijn voeten. ~ ~
1660 2Sa 10:2 | Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas,
1661 2Sa 10:2 | zijn vader weldadigheid aan mij gedaan heeft. Zo zond
1662 2Sa 10:4 | hun klederen half af, tot aan hun billen; en hij liet
1663 2Sa 10:9 | in orde tegen de Syriers aan; ~
1664 2Sa 10:10 | tegen de kinderen Ammons aan. ~
1665 2Sa 10:17 | de slagorde tegen David aan, en streden met hem. ~
1666 2Sa 11:14 | David een brief schreef aan Joab; en hij zond dien door
1667 2Sa 11:16 | had, dat hij Uria stelde aan de plaats, waarvan hij wist,
1668 2Sa 11:20 | zegt: Waarom zijt gij zo na aan de stad gekomen om te strijden?
1669 2Sa 11:23 | maar wij zijn tegen hen aan geweest tot aan de deur
1670 2Sa 11:23 | tegen hen aan geweest tot aan de deur der poort. ~
1671 2Sa 12:11 | voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal
1672 2Sa 12:18 | Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind
1673 2Sa 12:20 | huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn
1674 2Sa 12:31 | doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen
1675 2Sa 13:18 | had een veelvervigen rok aan; want alzo werden des konings
1676 2Sa 13:25 | zijn; en hij hield bij hem aan, doch hij wilde niet gaan,
1677 2Sa 13:29 | En Absaloms jongens deden aan Amnon, gelijk als Absalom
1678 2Sa 13:34 | van den weg achter hem, aan de zijde van het gebergte. ~
1679 2Sa 14:2 | en trek nu rouwklederen aan, en zalf u niet met olie,
1680 2Sa 14:11 | De koning gedenke toch aan den HEERE, uw God, dat de
1681 2Sa 14:30 | stuk akkers van Joab is aan de zijde van het mijne,
1682 2Sa 14:30 | gaat heen, en steekt het aan met vuur, en Absaloms knechten
1683 2Sa 14:30 | knechten staken dat stuk akkers aan met vuur. ~
1684 2Sa 14:33 | koning, en zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom,
1685 2Sa 15:2 | morgens vroeg op, en stond aan de zijde van den weg der
1686 2Sa 15:6 | naar die wijze deed Absalom aan gans Israel, die tot den
1687 2Sa 15:18 | al zijn knechten gingen aan zijn zijde heen, ook al
1688 2Sa 16:5 | Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, toen
1689 2Sa 16:6 | het volk en al de helden aan zijn rechter- en aan zijn
1690 2Sa 16:6 | helden aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand waren. ~
1691 2Sa 16:17 | Is dit uw weldadigheid aan uw vriend? Waarom zijt gij
1692 2Sa 17:11 | Ber-seba toe, als zand, dat aan de zee is, in menigte; en
1693 2Sa 17:17 | ging henen en zeide het hun aan; en zij gingen henen en
1694 2Sa 17:17 | zeiden het den koning David aan; want zij mochten zich niet
1695 2Sa 17:18 | hen, en zeide het Absalom aan; doch die beiden gingen
1696 2Sa 17:22 | gingen over de Jordaan. Aan het morgenlicht ontbrak
1697 2Sa 17:23 | zijn stad, en gaf bevel aan zijn huis, en verhing zich.
1698 2Sa 18:4 | ogen. De koning nu stond aan de zijde van de poort, en
1699 2Sa 18:5 | hoorde het, als de koning aan al de oversten van Absaloms
1700 2Sa 18:9 | zo werd zijn hoofd vast aan den eik, dat hij hangen
1701 2Sa 18:10 | heb Absalom zien hangen aan een eik. ~
1702 2Sa 18:11 | aarde geslagen, alzo het aan mij stond om u tien zilverlingen
1703 2Sa 18:12 | wegen, zo zou ik mijn hand aan des konings zoon niet slaan;
1704 2Sa 18:18 | zeide: Ik heb geen zoon, om aan mijn naam te doen gedenken;
1705 2Sa 18:21 | heen, en zeg den koning aan, wat gij gezien hebt; en
1706 2Sa 18:24 | ging op het dak der poort aan den muur, en hief zijn ogen
1707 2Sa 18:25 | en zeide het den koning aan; en de koning zeide: Indien
1708 2Sa 18:27 | zie den loop des eersten aan, als den loop van Ahimaaz,
1709 2Sa 18:31 | 31 En ziet, Cuschi kwam aan; en Cuschi zeide: Mijn heer
1710 2Sa 19:15 | koning weder, en kwam tot aan de Jordaan; en Juda kwam
1711 2Sa 19:28 | gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; wat heb ik
1712 2Sa 19:28 | gerechtigheid, en meer te roepen aan den koning? ~
1713 2Sa 19:43 | zeiden: Wij hebben tien delen aan den koning, en ook aan David,
1714 2Sa 19:43 | delen aan den koning, en ook aan David, wij, meer dan gij;
1715 2Sa 20:1 | zeide: Wij hebben geen deel aan David, en wij hebben geen
1716 2Sa 20:1 | wij hebben geen erfenis aan den zoon van Isai, een iegelijk
1717 2Sa 20:2 | Juda kleefden hun koning aan, van de Jordaan af tot aan
1718 2Sa 20:2 | aan, van de Jordaan af tot aan Jeruzalem. ~
1719 2Sa 20:6 | voor zich vinde, en zich aan onze ogen onttrekke. ~
1720 2Sa 20:8 | over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was een gordel,
1721 2Sa 20:8 | gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn
1722 2Sa 20:10 | zo sloeg hij hem daarmede aan de vijfde rib, en hij stortte
1723 2Sa 20:11 | Wie is er, die lust heeft aan Joab, en wie is er, die
1724 2Sa 20:15 | op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; en
1725 2Sa 21:20 | man, die zes vingeren had aan zijn handen, en zes tenen
1726 2Sa 21:20 | zijn handen, en zes tenen aan zijn voeten, vier en twintig
1727 2Sa 21:20 | in getal, en deze was ook aan Rafa geboren. ~
1728 2Sa 21:22 | 22 Deze vier waren aan Rafa geboren te Gath; en
1729 2Sa 22:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik
1730 2Sa 22:7 | bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en
1731 2Sa 22:20 | mij uit, want Hij had lust aan mij. ~
1732 2Sa 22:51 | Hij doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David
1733 2Sa 22:51 | goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad,
1734 2Sa 22:51 | Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. ~ ~
1735 2Sa 23:10 | moede werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; en de
1736 2Sa 23:19 | Maar hij kwam niet tot aan die eerste drie. ~
1737 2Sa 24:1 | Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende:
1738 2Sa 24:5 | van de beek van Gad, en aan Jaezer. ~
1739 2Sa 24:7 | Kanaanieten; en zij kwamen uit aan het zuiden van Juda te Ber-seba. ~
1740 2Sa 24:9 | som van het getelde volk aan den koning; en in Israel
1741 2Sa 24:23 | alles gaf Arauna, de koning, aan den koning. Voorts zeide
1742 1Kon 2:5 | en wat hij gedaan heeft aan de twee krijgsoversten van
1743 1Kon 2:5 | heeft krijgsbloed gedaan aan zijn gordel, die aan zijn
1744 1Kon 2:5 | gedaan aan zijn gordel, die aan zijn lendenen was, en aan
1745 1Kon 2:5 | aan zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan zijn
1746 1Kon 2:5 | en aan zijn schoenen, die aan zijn voeten waren. ~
1747 1Kon 2:7 | 7 Maar aan de zonen van Barzillai,
1748 1Kon 2:7 | zijn onder degenen, die aan uw tafel eten; want alzo
1749 1Kon 2:8 | hij kwam af mij tegemoet aan de Jordaan, en ik zwoer
1750 1Kon 2:14 | zeide hij: Ik heb een woord aan u. En zij zeide: Spreek. ~
1751 1Kon 2:19 | Salomo, om hem voor Adonia aan te spreken. En de koning
1752 1Kon 2:19 | konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. ~
1753 1Kon 2:21 | Abisag, de Sunamietische, aan Adonia, uw broeder, ter
1754 1Kon 2:25 | Jojada; die viel op hem aan, dat hij stierf. ~
1755 1Kon 2:29 | zeggende: Ga heen, val op hem aan. ~
1756 1Kon 2:30 | bracht het antwoord weder aan den koning, zeggende: Zo
1757 1Kon 2:31 | gesproken heeft, en val op hem aan, en begraaf hem, opdat gij
1758 1Kon 2:34 | ging op, en viel op hem aan, en doodde hem; en hij werd
1759 1Kon 2:44 | die uw hart weet, die gij aan mijn vader David gedaan
1760 1Kon 2:46 | ging uit, en viel op hem aan, dat hij stierf. Alzo is
1761 1Kon 3:5 | Gibeon verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des
1762 1Kon 3:6 | En Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader,
1763 1Kon 3:27 | koning, en zeide: Geeft aan die het levende kind, den
1764 1Kon 4:12 | van Jizreel, van Beth-Sean aan tot Abel-Mehola, tot op
1765 1Kon 4:20 | waren velen, als zand, dat aan de zee is in menigte, etende,
1766 1Kon 4:21 | der Filistijnen, en tot aan de landpale van Egypte;
1767 1Kon 4:24 | rivier was van Thifsah tot aan Gaza, over alle koningen
1768 1Kon 4:28 | snelle kemelen, brachten zij aan de plaats, waar hij was,
1769 1Kon 4:29 | harten, gelijk zand, dat aan den oever der zee is. ~
1770 1Kon 4:33 | is, tot op den hysop, die aan den wand uitwast; hij sprak
1771 1Kon 5:9 | afbrengen van den Libanon aan de zee; en ik zal het op
1772 1Kon 5:9 | tot die plaats, die gij aan mij ontbieden zult, en zal
1773 1Kon 5:10 | 10 Alzo gaf Hiram aan Salomo cederenhout en dennenhout,
1774 1Kon 5:11 | gestoten olie; zulks gaf Salomo aan Hiram jaar op jaar. ~
1775 1Kon 6:4 | En hij maakte vensteren aan het huis van gesloten uitzichten. ~
1776 1Kon 6:5 | 5 En rondom aan den wand van het huis bouwde
1777 1Kon 6:5 | huis bouwde hij kameren, aan de wanden van het huis rondom,
1778 1Kon 6:6 | haar breedte; want hij had aan het huis rondom buitenwaarts
1779 1Kon 6:8 | der middelste zijkamer was aan de rechterzijde van het
1780 1Kon 6:10 | Hij bouwde ook de kameren aan het ganse huis, van vijf
1781 1Kon 6:10 | hoogte; en hij voegde ze vast aan dat huis met cederenhout. ~
1782 1Kon 6:15 | den vloer des huizes tot aan het dak der wanden, beschoot
1783 1Kon 6:16 | ellen met cederen planken aan de zijden van het huis,
1784 1Kon 6:18 | 18 En het ceder aan het huis inwendig was gesneden
1785 1Kon 6:24 | van zijn enen vleugel, tot aan het einde van zijn anderen
1786 1Kon 6:27 | vleugel des enen raakte aan dezen wand, en de vleugel
1787 1Kon 6:27 | des anderen cherubs raakte aan den anderen wand; en hun
1788 1Kon 6:27 | het huis raakten vleugel aan vleugel. ~
1789 1Kon 6:31 | 31 En aan den ingang der aanspraakplaats
1790 1Kon 6:33 | 33 En alzo maakte hij aan de deuren des tempels posten
1791 1Kon 7:1 | 1 Maar aan zijn huis bouwde Salomo
1792 1Kon 7:8 | 8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde,
1793 1Kon 7:8 | dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was;
1794 1Kon 7:8 | vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. ~
1795 1Kon 7:9 | dat van den grondslag tot aan de neutstenen een palm breed,
1796 1Kon 7:18 | bedekken; alzo deed hij ook aan het andere kapiteel. ~
1797 1Kon 7:32 | en de assen der raderen aan de stelling; en de hoogte
1798 1Kon 7:39 | zette vijf dier stellingen aan de rechterzijde van het
1799 1Kon 7:39 | rechterzijde van het huis, en vijf aan de linkerzijde van het huis;
1800 1Kon 7:39 | huis; maar de zee zette hij aan de rechterzijde van het
1801 1Kon 7:49 | 49 En de kandelaren, vijf aan de rechterhand, en vijf
1802 1Kon 7:49 | de rechterhand, en vijf aan de linkerhand, voor de aanspraakplaats,
1803 1Kon 7:51 | volbracht, dat de koning Salomo aan het huis des HEEREN maakte.
1804 1Kon 8:8 | werden uit het heiligdom voor aan de aanspraakplaats, maar
1805 1Kon 8:23 | verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw
1806 1Kon 8:47 | gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen,
1807 1Kon 8:50 | 50 En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U
1808 1Kon 8:56 | Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven
1809 1Kon 8:66 | het goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan
1810 1Kon 8:66 | aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk, gedaan
1811 1Kon 9:2 | de HEERE ten anderen male aan Salomo verscheen, gelijk
1812 1Kon 9:8 | heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis? ~
1813 1Kon 9:8 | alzo gedaan aan dit land en aan dit huis? ~
1814 1Kon 9:9 | uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden, en
1815 1Kon 9:11 | alstoen de koning Salomo aan Hiram twintig steden gaf
1816 1Kon 9:16 | woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw
1817 1Kon 9:26 | Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee,
1818 1Kon 9:28 | Ofir, en haalden van daar aan goud, vierhonderd en twintig
1819 1Kon 10:19 | was van achteren rond, en aan beide zijden waren leuningen
1820 1Kon 10:20 | stonden daar op de zes trappen aan beide zijden, desgelijks
1821 1Kon 10:21 | goud; geen zilver was er aan; want het werd in de dagen
1822 1Kon 11:2 | achter hun goden neigen; aan deze hing Salomo met liefde. ~
1823 1Kon 11:30 | Ahia het nieuwe kleed, dat aan hem was, en scheurde het,
1824 1Kon 12:5 | zeide tot hen: Gaat heen tot aan den derden dag, komt dan
1825 1Kon 12:16 | zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben
1826 1Kon 12:16 | Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isai; naar
1827 1Kon 12:21 | hij het koninkrijk weder aan Rehabeam, den zoon van Salomo,
1828 1Kon 13:2 | HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren
1829 1Kon 13:20 | het geschiedde, als zij aan de tafel zaten, dat het
1830 1Kon 14:6 | Waarom stelt gij u dus vreemd aan? Want ik ben tot u gezonden
1831 1Kon 15:13 | afgod, en verbrandde hem aan de beek Kidron.
1832 1Kon 15:23 | ouderdoms werd hij krank aan zijn voeten. ~
1833 1Kon 17:3 | het oosten, en verberg u aan de beek Krith, die voor
1834 1Kon 17:3 | de beek Krith, die voor aan de Jordaan is. ~
1835 1Kon 17:5 | de beek Krith, die voor aan de Jordaan is. ~
1836 1Kon 17:10 | naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad kwam,
1837 1Kon 17:20 | 20 En hij riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God,
1838 1Kon 17:21 | kind, en riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God,
1839 1Kon 17:23 | in het huis, en gaf het aan zijn moeder; en Elia zeide:
1840 1Kon 18:1 | zeggende: Ga heen, vertoon u aan Achab; want Ik zal regen
1841 1Kon 18:2 | Elia ging heen, om zich aan Achab te vertonen. En de
1842 1Kon 18:12 | en ik kwam, om dat Achab aan te zeggen, en hij vond u
1843 1Kon 18:15 | zal voorzeker mij heden aan hem vertonen! ~
1844 1Kon 18:16 | tegemoet, en zeide het hem aan; en Achab ging Elia tegemoet. ~
1845 1Kon 18:24 | daarna den naam van uw god aan, en ik zal den Naam des
1846 1Kon 18:25 | roept den naam uws gods aan, en legt geen vuur daaraan. ~
1847 1Kon 18:26 | riepen den naam van Baal aan, van den morgen tot op den
1848 1Kon 18:44 | op, zeg tot Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen
1849 1Kon 19:1 | 1 En Achab zeide Izebel aan al wat Elia gedaan had,
1850 1Kon 19:5 | toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: Sta op,
1851 1Kon 19:6 | En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde was een
1852 1Kon 19:7 | male weder, en roerde hem aan, en zeide: Sta op, eet,
1853 1Kon 19:8 | en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. ~
1854 1Kon 19:21 | hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten.
1855 1Kon 20:3 | 3 En hij zeide hem aan: Zo zegt Benhadad: Uw zilver
1856 1Kon 20:12 | tot zijn knechten: Legt aan! En zij legden aan tegen
1857 1Kon 20:12 | Legt aan! En zij legden aan tegen de stad. ~
1858 1Kon 20:21 | dat hij een groten slag aan de Syriers sloeg. ~
1859 1Kon 21:23 | honden zullen Izebel eten, aan den voorwal van Jizreel. ~
1860 1Kon 22:10 | klederen, op het plein, aan de deur der poort van Samaria;
1861 1Kon 22:19 | heir staande nevens Hem, aan Zijn rechter hand en aan
1862 1Kon 22:19 | aan Zijn rechter hand en aan Zijn linkerhand. ~
1863 1Kon 22:24 | van mij doorgegaan, om u aan te spreken? ~
1864 1Kon 22:30 | maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de
1865 1Kon 22:31 | nu van Syrie had geboden aan de oversten der wagenen,
1866 2Kon 2:7 | verre; en die beiden stonden aan de Jordaan. ~
1867 2Kon 2:13 | en keerde weder, en stond aan den oever van de Jordaan. ~
1868 2Kon 2:17 | Maar zij hielden bij hem aan tot schamens toe; en hij
1869 2Kon 3:3 | Jerobeam, den zoon van Nebat, aan, die Israel deed zondigen;
1870 2Kon 3:4 | veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israel honderd
1871 2Kon 3:21 | daarboven, en zij stonden aan de landpale. ~
1872 2Kon 3:23 | ander verslagen; nu dan aan den buit, gij Moabieten! ~
1873 2Kon 3:24 | 24 Maar als zij aan het leger van Israel kwamen,
1874 2Kon 4:6 | zeide: Breng mij nog een vat aan; maar hij zeide tot haar:
1875 2Kon 4:20 | hij zat op haar knieen tot aan den middag toe; toen stierf
1876 2Kon 4:38 | jongen: Zet den groten pot aan, en zied moes voor de zonen
1877 2Kon 4:42 | hulzen; en hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten. ~
1878 2Kon 4:43 | dienaar zeide: Wat zou ik dat aan honderd mannen voorzetten?
1879 2Kon 4:43 | voorzetten? En hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten;
1880 2Kon 5:5 | kom, en ik zal een brief aan den koning van Israel zenden.
1881 2Kon 5:16 | neme! En hij hield bij hem aan, opdat hij het nam, doch
1882 2Kon 5:17 | brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, maar
1883 2Kon 5:23 | twee talenten. En hij hield aan bij hem, en bond twee talenten
1884 2Kon 6:2 | 2 Laat ons toch tot aan de Jordaan gaan, en elk
1885 2Kon 6:4 | hij met hen. Als zij nu aan de Jordaan gekomen waren,
1886 2Kon 6:10 | koning van Israel henen aan die plaats, waarvan hem
1887 2Kon 7:5 | Syriers te komen. Toen zij aan het uiterste van het leger
1888 2Kon 7:8 | 8 Als nu deze melaatsen aan het uiterste des legers
1889 2Kon 7:9 | komt, laat ons gaan, en dit aan het huis des konings boodschappen. ~
1890 2Kon 9:5 | zeide: Ik heb een woord aan u, o hoofdman! En Jehu zeide:
1891 2Kon 9:20 | kennen, zeggende: Hij is tot aan hen gekomen, maar hij komt
1892 2Kon 9:21 | 21 Toen zeide Joram: Span aan. En men spande zijn wagen
1893 2Kon 9:21 | En men spande zijn wagen aan. Zo toog Joram, de koning
1894 2Kon 9:27 | Slaat hem ook op den wagen, aan den opgang naar Gur, die
1895 2Kon 9:33 | neder, zodat van haar bloed aan den wand en aan de paarden
1896 2Kon 9:33 | haar bloed aan den wand en aan de paarden gesprengd werd;
1897 2Kon 10:8 | Legt ze in twee hopen, aan de deur der poort, tot morgen. ~
1898 2Kon 10:16 | met mij, en zie mijn ijver aan voor den HEERE. Zo deden
1899 2Kon 10:17 | kwam, sloeg hij allen, die aan Achab te Samaria overgebleven
1900 2Kon 10:19 | heb een grote offerande aan Baal; al wie gemist wordt,
1901 2Kon 10:30 | is in Mijn ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan,
1902 2Kon 10:33 | Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en
1903 2Kon 11:6 | een derde deel zal zijn aan de poort Sur; en een derde
1904 2Kon 11:6 | poort Sur; en een derde deel aan de poort achter de trawanten;
1905 2Kon 11:10 | 10 En de priester gaf aan de oversten van honderd
1906 2Kon 11:15 | de priester Jojada gebood aan de oversten van honderd,
1907 2Kon 11:16 | En zij legden de handen aan haar; en zij ging den weg
1908 2Kon 12:11 | en zij besteedden het uit aan de timmerlieden en aan de
1909 2Kon 12:11 | uit aan de timmerlieden en aan de bouwlieden, die het huis
1910 2Kon 12:12 | 12 En aan de metselaren, en aan de
1911 2Kon 12:12 | En aan de metselaren, en aan de steenhouwers, en om hout
1912 2Kon 12:14 | 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden;
1913 2Kon 12:15 | in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden,
1914 2Kon 13:11 | en zij besteedden het uit aan de timmerlieden en aan de
1915 2Kon 13:11 | uit aan de timmerlieden en aan de bouwlieden, die het huis
1916 2Kon 13:12 | 12 En aan de metselaren, en aan de
1917 2Kon 13:12 | En aan de metselaren, en aan de steenhouwers, en om hout
1918 2Kon 13:14 | 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden;
1919 2Kon 13:15 | in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden,
1920 2Kon 14:4 | HEEREN aangezicht ernstelijk aan; en de HEERE verhoorde hem;
1921 2Kon 14:16 | van Israel: Leg uw hand aan den boog, en hij leide zijn
1922 2Kon 14:25 | driemaal, en bracht de steden aan Israel weder. ~ ~
1923 2Kon 15:13 | te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
1924 2Kon 15:13 | de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd
1925 2Kon 15:22 | Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning met
1926 2Kon 15:25 | den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld;
1927 2Kon 15:28 | Hamath, tot Juda behorende, aan Israel wedergebracht heeft,
1928 2Kon 16:19 | het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilvers,
1929 2Kon 16:35 | dezelve bouwde de hoge poort aan het huis des HEEREN. ~
1930 2Kon 17:6 | koning van Syrie, Elath weder aan Syrie, en wierp de Joden
1931 2Kon 17:10 | zo zond de koning Achaz aan den priester Uria de gelijkenis
1932 2Kon 17:13 | hij stak zijn brandoffer aan, en zijn spijsoffer, en
1933 2Kon 17:14 | HEEREN, en hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts. ~
1934 2Kon 17:15 | Steek op het grote altaar aan het morgenbrandoffer, en
1935 2Kon 18:6 | koning van Syrie, Elath weder aan Syrie, en wierp de Joden
1936 2Kon 18:10 | zo zond de koning Achaz aan den priester Uria de gelijkenis
1937 2Kon 18:13 | hij stak zijn brandoffer aan, en zijn spijsoffer, en
1938 2Kon 18:14 | HEEREN, en hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts. ~
1939 2Kon 18:15 | Steek op het grote altaar aan het morgenbrandoffer, en
1940 2Kon 19:4 | gezonden had, en het geschenk aan den koning van Assyrie niet
1941 2Kon 19:6 | wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de
1942 2Kon 19:14 | vaderen geweest was, die aan den HEERE, hun God, niet
1943 2Kon 19:34 | dat de HEERE geboden heeft aan de kinderen van Jakob, dien
1944 2Kon 20:6 | Want hij kleefde den HEERE aan; hij week niet van Hem na
1945 2Kon 20:6 | Zijn geboden, die de HEERE aan Mozes geboden had. ~
1946 2Kon 20:16 | overtrekken, en gaf dat aan de koning van Assyrie. ~
1947 2Kon 21:3 | kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is geen
1948 2Kon 21:11 | de koningen van Assyrie aan alle landen gedaan hebben,
1949 2Kon 22:1 | zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven,
1950 2Kon 22:5 | Ik zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij
1951 2Kon 22:11 | profeet, riep den HEERE aan; en Hij deed de schaduw
1952 2Kon 22:12 | brieven en een geschenk aan Hizkia; want hij had gehoord,
1953 2Kon 24:5 | HEEREN; opdat zij het geven aan degenen, die het werk doen,
1954 2Kon 24:6 | 6 Aan de timmerlieden en de bouwlieden,
1955 2Kon 24:8 | en Hilkia gaf dat boek aan Safan, die las het. ~
1956 2Kon 25:3 | 3 De koning nu stond aan den pilaar, en maakte een
1957 2Kon 25:6 | Kidron, en verbrandde het aan de beek Kidron, en vergruisde
1958 2Kon 25:7 | der schandjongens af, die aan het huis des HEEREN waren,
1959 2Kon 25:8 | overste der stad, was, welke aan iemands linkerhand was,
1960 2Kon 25:35 | gaf dat zilver en dat goud aan Farao; doch hij schatte
1961 2Kon 25:35 | van het volk des lands, om aan Farao Necho te geven. ~
1962 2Kon 26:7 | rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen
1963 2Kon 27:4 | tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de
1964 1Kro 1:19 | 19 Aan Heber nu zijn twee zonen
1965 1Kro 1:48 | stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn
1966 1Kro 2:7 | beroerder van Israel, die zich aan het verbannene vergreep. ~
1967 1Kro 2:35 | Sesan nu gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een
1968 1Kro 4:10 | Jabez riep den God Israels aan, zeggende: Indien Gij mij
1969 1Kro 4:39 | 39 En zij gingen tot aan den ingang van Gedor tot
1970 1Kro 4:41 | dezen dag; en zij woonden aan hun plaats, want daar was
1971 1Kro 5:1 | zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den
1972 1Kro 5:8 | woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baal-Meon, ~
1973 1Kro 5:16 | voorsteden van Saron, tot aan hun uitgangen. ~
1974 1Kro 5:23 | vermenigvuldigd van Basan tot aan Baal-Hermon, en Senir, en
1975 1Kro 5:26 | Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op
1976 1Kro 6:39 | zijn broeder Asaf stond aan zijn rechter zijde; Asaf
1977 1Kro 6:44 | kinderen van Merari, stonden aan de linker zijde, namelijk
1978 1Kro 6:64 | gaven de kinderen Israels aan de Levieten deze steden
1979 1Kro 6:66 | 66 Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen
1980 1Kro 6:78 | 78 En aan gene zijde van de Jordaan
1981 1Kro 6:78 | Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan, van den stam
1982 1Kro 7:29 | 29 En aan de zijden der kinderen van
1983 1Kro 9:13 | en zestig, kloeke helden aan het werk van den dienst
1984 1Kro 9:18 | 18 Ook tot nog toe, aan de poort des konings oostwaarts,
1985 1Kro 9:21 | Meselemja, was poortier aan de deur van de tent der
1986 1Kro 9:22 | uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd
1987 1Kro 9:23 | Zij dan en hun zonen waren aan de poorten van het huis
1988 1Kro 9:23 | HEEREN, in het huis der tent, aan de wachten. ~
1989 1Kro 9:24 | 24 Die poortiers waren aan de vier winden, tegen het
1990 1Kro 10:2 | hielden dicht achter Saul aan en achter zijn zonen; en
1991 1Kro 10:3 | met de bogen troffen hem aan; en hij vreesde zeer voor
1992 1Kro 10:9 | om dit te boodschappen aan hun afgoden, en aan het
1993 1Kro 10:9 | boodschappen aan hun afgoden, en aan het volk. ~
1994 1Kro 11:21 | overste; maar hij kwam tot aan de eerste drie niet. ~
1995 1Kro 11:25 | dertig; nochtans kwam hij tot aan de drie niet. En David stelde
1996 1Kro 12:15 | maand, toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij verdreven
1997 1Kro 12:17 | maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedriegelijk
1998 1Kro 12:18 | En de Geest toog Amasai aan, den overste der hoofdlieden,
1999 1Kro 12:18 | helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde hen tot hoofden
2000 1Kro 12:40 | 40 En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039 |