1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039
Book Chapter: Verse
2001 1Kro 12:40 | de naasten aan hen, tot aan Issaschar, en Zebulon, en
2002 1Kro 13:2 | uitbreiden, laat ons zenden aan onze overige broeders, in
2003 1Kro 13:9 | 9 Toen zij aan den dorsvloer van Chidon
2004 1Kro 13:10 | zijn hand had uitgestrekt aan de ark; en hij stierf aldaar
2005 1Kro 13:11 | een scheur gescheurd had aan Uza; daarom noemde hij diezelve
2006 1Kro 14:16 | Filistijnen van Gibeon af tot aan Gezer. ~
2007 1Kro 15:3 | ark des HEEREN op te halen aan haar plaats, die hij haar
2008 1Kro 15:27 | ook had David een lijfrok aan van linnen. ~
2009 1Kro 15:29 | verbonds des HEEREN tot aan de stad Davids gekomen was,
2010 1Kro 16:8 | den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend
2011 1Kro 16:16 | heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak; ~
2012 1Kro 16:17 | 17 Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot
2013 1Kro 16:17 | gesteld tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond; ~
2014 1Kro 16:22 | Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen
2015 1Kro 16:42 | zonen van Jeduthun waren aan de poort. ~
2016 1Kro 17:9 | en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet
2017 1Kro 17:18 | daartoe voegen, vanwege de eer aan Uw knecht? Doch Gij kent
2018 1Kro 18:3 | om zijn hand te stellen aan de rivier Frath. ~
2019 1Kro 18:17 | van David waren de eersten aan de hand des konings. ~ ~
2020 1Kro 19:3 | om zijn hand te stellen aan de rivier Frath. ~
2021 1Kro 19:17 | van David waren de eersten aan de hand des konings. ~
2022 1Kro 20:2 | Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas;
2023 1Kro 20:2 | vader heeft weldadigheid aan mij gedaan. Daarom zond
2024 1Kro 20:4 | hun klederen half af tot aan de heupen, en liet hen henengaan. ~
2025 1Kro 20:10 | in orde tegen de Syriers aan. ~
2026 1Kro 20:11 | tegen de kinderen Ammons aan. ~
2027 1Kro 20:16 | brachten de Syriers uit, die aan gene zijde der rivier woonden;
2028 1Kro 21:2 | en daar was edelgesteente aan; en zij werd op Davids hoofdgezet,
2029 1Kro 21:3 | bijlen; en alzo deed David aan al de steden derkinderen
2030 1Kro 22:1 | Israel, en hij porde David aan, dat hij Israel telde. ~
2031 1Kro 22:25 | 25 En David gaf aan Ornan voor die plaats zeshonderd
2032 1Kro 23:3 | in menigte, tot nagelen aan de deuren der poorten, en
2033 1Kro 23:13 | de rechten, die de HEERE aan Mozes geboden heeft over
2034 1Kro 23:17 | 17 Ook gebood David aan alle vorsten van Israel,
2035 1Kro 24:3 | getal was, naar hun hoofden, aan mannen, acht en dertig duizend. ~
2036 1Kro 24:4 | van het huis des HEEREN aan te drijven; en zes duizend
2037 1Kro 24:28 | Omdat hun standplaats was aan de hand der zonen van Aaron
2038 1Kro 26:2 | Asarela, kinderen van Asaf; aan de hand van Asaf, die aan
2039 1Kro 26:2 | aan de hand van Asaf, die aan des konings handen profeteerde. ~
2040 1Kro 26:3 | Hasabja en Mattithja, zes; aan de handen van hun vader
2041 1Kro 26:6 | 6 Dezen waren altemaal aan de handen huns vaders gesteld
2042 1Kro 26:6 | dienst van het huis Gods, aan de handen van den koning,
2043 1Kro 27:18 | 18 Aan Parbar tegen het westen
2044 1Kro 29:4 | heeft Hij een welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij ten
2045 1Kro 30:17 | Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden. Ik heb in
2046 1Kro 30:25 | gans Israel; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit,
2047 1Kro 30:25 | koninklijke majesteit, zodanige aan geen koning van Israel voor
2048 2Kro 1:6 | het koperen altaar, dat aan de tent der samenkomst was;
2049 2Kro 1:7 | dienzelfden nacht verscheen God aan Salomo; en Hij zeide tot
2050 2Kro 1:8 | zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader David grote weldadigheid
2051 2Kro 1:9 | woord waar worden, gedaan aan mijn vader David; want Gij
2052 2Kro 2:4 | specerijen voor Zijn aangezicht aan te steken, en voor de toerichting
2053 2Kro 2:6 | reukwerk voor Zijn aangezicht aan te steken? ~
2054 2Kro 3:7 | 7 Daartoe overdekte hij aan het huis de balken, de posten
2055 2Kro 3:7 | en hij graveerde cherubs aan de wanden. ~
2056 2Kro 3:11 | van vijf ellen, rakende aan den wand van het huis, en
2057 2Kro 3:11 | van vijf ellen, rakende aan de vleugel des anderen cherubs. ~
2058 2Kro 3:12 | van vijf ellen, rakende aan den wand van het huis; en
2059 2Kro 3:12 | van vijf ellen, klevende aan den vleugel des anderen
2060 2Kro 3:17 | richtte de pilaren op voor aan den tempel, een ter rechterhand,
2061 2Kro 4:7 | stelde ze in den tempel, vijf aan de rechterhand, en vijf
2062 2Kro 4:7 | de rechterhand, en vijf aan de linkerhand. ~
2063 2Kro 4:8 | zette ze in den tempel, vijf aan de rechterhand, en vijf
2064 2Kro 4:8 | de rechterhand, en vijf aan de linkerhand; en hij maakte
2065 2Kro 4:10 | 10 De zee nu zette hij aan de rechterzijde, naar het
2066 2Kro 4:11 | hij voor de koning Salomo aan het huis Gods maakte. ~
2067 2Kro 4:20 | goud, om die naar de wijze aan te steken, voor de aanspraakplaats; ~
2068 2Kro 5:1 | werk volbracht, dat Salomo aan het huis des HEEREN maakte.
2069 2Kro 5:9 | werden uit de ark, voor aan de aanspraakplaats, maar
2070 2Kro 6:1 | werk volbracht, dat Salomo aan het huis des HEEREN maakte.
2071 2Kro 6:9 | werden uit de ark, voor aan de aanspraakplaats, maar
2072 2Kro 7:14 | verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw
2073 2Kro 7:37 | gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen,
2074 2Kro 8:10 | het goede, dat de HEERE aan David en Salomo, en Zijn
2075 2Kro 8:21 | zeggen: Waarom heeft de HEERE aan dit land en aan dit huis
2076 2Kro 8:21 | de HEERE aan dit land en aan dit huis alzo gedaan? ~
2077 2Kro 8:22 | uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden, en
2078 2Kro 9:14 | poortiers in hun verdelingen, aan elke poort; want alzo was
2079 2Kro 9:15 | niet van des konings gebod aan de priesteren en de Levieten,
2080 2Kro 9:17 | Ezeon-Geber, en naar Eloth, aan den oever der zee, in het
2081 2Kro 10:14 | deszelven lands, goud en zilver aan Salomo. ~
2082 2Kro 10:18 | en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en
2083 2Kro 10:18 | vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats
2084 2Kro 10:19 | twaalf leeuwen stonden daar aan beide zijden, op de zes
2085 2Kro 10:26 | koningen, van de rivier tot aan het land der Filistijnen,
2086 2Kro 10:26 | der Filistijnen, en tot aan de landpale van Egypte. ~
2087 2Kro 11:16 | zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben
2088 2Kro 11:16 | Ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isai; een ieder
2089 2Kro 12:1 | hij het koninkrijk weder aan Rehabeam bracht. ~
2090 2Kro 14:3 | En Abia bond den strijd aan met een heir van strijdbare
2091 2Kro 14:5 | het koninkrijk over Israel aan David gegeven heeft, tot
2092 2Kro 14:11 | 11 En zij steken aan voor den HEERE brandofferen,
2093 2Kro 14:12 | Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, en Zijn priesteren
2094 2Kro 16:16 | verbrijzelde en verbrandde hem aan de beek Kidron. ~
2095 2Kro 17:9 | om Zich sterk te bewijzen aan degenen, welker hart volkomen
2096 2Kro 17:12 | van zijn koninkrijk, krank aan zijn voeten; tot op het
2097 2Kro 19:1 | en hij verzwagerde zich aan Achab. ~
2098 2Kro 19:2 | hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth
2099 2Kro 19:9 | zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria;
2100 2Kro 19:18 | het hemelse heir, staande aan Zijn rechter hand en Zijn
2101 2Kro 19:23 | van mij doorgegaan, om u aan te spreken? ~
2102 2Kro 19:24 | Zie, gij zult het zien aan dienzelfden dag, als gij
2103 2Kro 19:29 | maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de
2104 2Kro 19:30 | nu van Syrie had geboden aan de oversten der wagens,
2105 2Kro 20:10 | zij niet schuldig worden aan den HEERE, en een grote
2106 2Kro 21:7 | Israel verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw
2107 2Kro 21:16 | het einde des dals, voor aan de woestijn van Jeruel. ~
2108 2Kro 21:20 | bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten, en gij zult
2109 2Kro 22:14 | plagen met een grote plage aan uw volk, en aan uw kinderen,
2110 2Kro 22:14 | grote plage aan uw volk, en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen,
2111 2Kro 22:14 | en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw
2112 2Kro 22:14 | kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have. ~
2113 2Kro 22:16 | Filistijnen en der Arabieren, die aan de zijde der Moren zijn. ~
2114 2Kro 22:18 | krankheid, daar geen genezen aan was. ~
2115 2Kro 22:34 | plagen met een grote plage aan uw volk, en aan uw kinderen,
2116 2Kro 22:34 | grote plage aan uw volk, en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen,
2117 2Kro 22:34 | en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw
2118 2Kro 22:34 | kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have. ~
2119 2Kro 22:36 | Filistijnen en der Arabieren, die aan de zijde der Moren zijn. ~
2120 2Kro 22:38 | krankheid, daar geen genezen aan was. ~
2121 2Kro 23:18 | een derde deel zal zijn aan het huis des konings; en
2122 2Kro 23:18 | konings; en een derde deel aan de Fondamentpoort; en al
2123 2Kro 23:21 | want de priester Jojada had aan de verdelingen geen verlof
2124 2Kro 23:22 | Verder gaf de priester Jojada aan de oversten der honderden
2125 2Kro 23:26 | koning stond bij zijn pilaar, aan de ingang; en de oversten
2126 2Kro 23:28 | En zij legden de handen aan haar, en zij ging naar den
2127 2Kro 23:32 | hij stelde de poortiers aan de poorten van het huis
2128 2Kro 24:7 | huis des HEEREN besteed aan de Baals. ~
2129 2Kro 24:8 | kist, en stelden die buiten aan de poort van het huis des
2130 2Kro 24:11 | opnamen, en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden
2131 2Kro 24:12 | de koning en Jojada gaven aan dengenen, die het werk van
2132 2Kro 24:16 | gedaan in Israel, beide aan God en zijn huize. ~
2133 2Kro 24:20 | Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den
2134 2Kro 24:22 | weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde
2135 2Kro 25:3 | geschiedde nu, als het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij
2136 2Kro 25:9 | honderd talenten, die ik aan de benden van Israel gegeven
2137 2Kro 25:23 | te Jeruzalem, en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
2138 2Kro 25:23 | de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd
2139 2Kro 26:2 | Eloth, en bracht ze weder aan Juda, nadat de koning met
2140 2Kro 26:9 | Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort,
2141 2Kro 26:9 | Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort, en aan de hoeken;
2142 2Kro 26:9 | Hoekpoort en aan de Dalpoort, en aan de hoeken; en hij sterkte
2143 2Kro 26:19 | rees de melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het
2144 2Kro 26:20 | en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten
2145 2Kro 26:21 | koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en
2146 2Kro 27:3 | 3Dezelve bouwde de hoge poorten aan het huis des HEEREN; hij
2147 2Kro 27:3 | HEEREN; hij bouwde ook veel aan den muur van Ofel. ~
2148 2Kro 28:9 | in toornigheid, die tot aan den hemel raakt. ~
2149 2Kro 28:23 | tot zijn val, mitsgaders aan gans Israel. ~
2150 2Kro 29:7 | hebben zij in het heiligdom aan de God Israels niet geofferd. ~
2151 2Kro 31:11 | Jehizkia, dat men kameren aan het huis des HEEREN bereiden
2152 2Kro 31:15 | 15 En aan zijn hand waren Eden, en
2153 2Kro 31:15 | priesteren, met getrouwigheid, om aan hun broederen in de verdelingen,
2154 2Kro 31:15 | in de verdelingen, zowel aan de kleinen als de groten,
2155 2Kro 31:19 | namen uitgedrukt waren, om aan alle manspersonen onder
2156 2Kro 31:19 | manspersonen onder de priesteren en aan allen, die in het geslachtsregister
2157 2Kro 32:5 | was, dien hij optrok tot aan de torens, met een anderen
2158 2Kro 32:13 | gedaan heb, en mijn vaderen aan alle volken der landen?
2159 2Kro 32:25 | vergelding, naar de weldaad aan hem geschied, dewijl zijn
2160 2Kro 32:33 | inwoners van Jeruzalem hem eer aan in zijn dood; en zijn zoon
2161 2Kro 33:12 | zijns Gods, ernstelijk aan, en vernederde zich zeer
2162 2Kro 33:14 | bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids, aan de westzijde
2163 2Kro 33:14 | buitenmuur aan de stad Davids, aan de westzijde van Gihon in
2164 2Kro 33:17 | nog op de hoogten, hoewel aan den HEERE, hun God. ~
2165 2Kro 34:10 | werk deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om
2166 2Kro 35:12 | verdelingen der vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten,
2167 2Kro 35:14 | zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren
2168 2Kro 35:15 | mitsgaders de poortiers aan elke poort; zij behoefden
2169 2Kro 35:20 | krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; en Josia toog
2170 2Kro 36:12 | verdelingen der vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten,
2171 2Kro 36:14 | zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren
2172 2Kro 36:15 | mitsgaders de poortiers aan elke poort; zij behoefden
2173 2Kro 36:20 | krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; en Josia toog
2174 2Kro 37:8 | gruwelen, die hij deed, en wat aan hem gevonden werd, ziet,
2175 2Kro 37:16 | opging, dat er geen helen aan was. ~
2176 2Kro 37:21 | Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen
2177 Ezra 1:8 | den schatmeester, die ze aan Sesbazar, den vorst van
2178 Ezra 2:69 | tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend
2179 Ezra 2:69 | zestig duizend drachmen, en aan zilver, vijf duizend ponden,
2180 Ezra 3:7 | 7 Zo gaven zij geld aan de houwers en werkmeesters,
2181 Ezra 3:7 | spijs en drank, en olie, aan de Sidoniers en aan de Tyriers,
2182 Ezra 3:7 | olie, aan de Sidoniers en aan de Tyriers, om cederenhout
2183 Ezra 3:7 | van den Libanon te brengen aan de zee naar Jafo, naar de
2184 Ezra 3:7 | Kores, koning van Perzie, aan hen. ~
2185 Ezra 3:9 | degenen, die het werk deden aan het huis Gods, met de zonen
2186 Ezra 4:2 | 2 Zo kwamen zij aan tot Zerubbabel, en tot de
2187 Ezra 4:5 | koning van Perzie, tot aan het koninkrijk van Darius,
2188 Ezra 4:7 | overigen van zijn gezelschap, aan Arthahsasta, koning van
2189 Ezra 4:8 | een brief tegen Jeruzalem, aan den koning Arthahsasta,
2190 Ezra 4:10 | Samaria, ook de overigen, aan deze zijde der rivier, en
2191 Ezra 4:11 | afschrift des briefs, dien zij aan hem, aan den koning Arthahsasta,
2192 Ezra 4:11 | briefs, dien zij aan hem, aan den koning Arthahsasta,
2193 Ezra 4:11 | Uw knechten, de mannen aan deze zijde der rivier, en
2194 Ezra 4:13 | zullen geven, en gij zult aan de inkomsten der koningen
2195 Ezra 4:16 | daardoor geen deel zult hebben aan deze zijde der rivier. ~
2196 Ezra 4:17 | De koning zond antwoord aan Rehum, den kanselier, en
2197 Ezra 4:17 | Samaria woonden; mitsgaders aan de overigen van deze zijde
2198 Ezra 4:18 | 18 De brief, dien gij aan ons geschikt hebt, is duidelijk
2199 Ezra 4:20 | die geheerst hebben overal aan gene zijde der rivier; en
2200 Ezra 5:3 | hen Thathnai, de landvoogd aan deze zijde der rivier, en
2201 Ezra 5:5 | beletten, totdat de zaak aan Darius kwam, en zij alsdan
2202 Ezra 5:6 | dien Thathnai, de landvoogd aan deze zijde der rivier, met
2203 Ezra 5:6 | de Afarsechaieten, die aan deze zijde der rivier waren,
2204 Ezra 5:6 | zijde der rivier waren, aan den koning Darius zond. ~
2205 Ezra 5:7 | 7 Zij zonden een verhaal aan hem; en daarin was aldus
2206 Ezra 5:14 | Babel, en zij zijn gegeven aan een, wiens naam was Sesbazar,
2207 Ezra 6:5 | tempel, die te Jeruzalem is, aan zijn plaats, en men zal
2208 Ezra 6:6 | gij Thathnai, landvoogd aan gene zijde der rivier, gij
2209 Ezra 6:6 | gij Afarsechaieten, die aan gene zijde der rivier zijt,
2210 Ezra 6:7 | 7 Laat hen aan den arbeid van dit huis
2211 Ezra 6:7 | Joden dit huis Gods bouwen aan zijn plaats. ~
2212 Ezra 6:8 | wat gijlieden doen zult aan de oudsten dezer Joden,
2213 Ezra 6:8 | goederen, van den cijns aan gene zijde der rivier, de
2214 Ezra 6:9 | lammeren, tot brandofferen aan den God des hemels, tarwe,
2215 Ezra 6:10 | offeranden van liefelijken reuk aan den God des hemels offeren,
2216 Ezra 6:13 | deden Thathnai, de landvoogd aan gene zijde der rivier, Sthar-Boznai,
2217 Ezra 7:11 | de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den
2218 Ezra 7:12 | Arthahsasta koning der koningen, aan Ezra, den priester, den
2219 Ezra 7:15 | vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israels, Wiens woning
2220 Ezra 7:21 | Arthahsasta, wordt bevel gegeven aan alle schatmeesters, die
2221 Ezra 7:21 | alle schatmeesters, die aan gene zijde der rivier zijt,
2222 Ezra 7:25 | al het volk richten, dat aan gene zijde der rivier is,
2223 Ezra 8:3 | geslachtsregisters gerekend, aan manspersonen, honderd en
2224 Ezra 8:15 | 15 En ik vergaderde hen aan de rivier, gaande naar Ahava,
2225 Ezra 8:17 | 17 En ik gaf hun bevel aan Iddo, het hoofd in de plaats
2226 Ezra 8:21 | ik aldaar een vasten uit aan de rivier Ahava, opdat wij
2227 Ezra 8:26 | 26 Ik woog dan aan hun hand zeshonderd en vijftig
2228 Ezra 8:26 | zilveren vaten in talenten; aan goud, honderd talenten; ~
2229 Ezra 8:33 | in het huis onzes Gods, aan de hand van Meremoth, den
2230 Ezra 8:36 | zij de wetten des konings aan des konings stadhouders
2231 Ezra 8:36 | stadhouders en landvoogden aan deze zijde der rivier; en
2232 Ezra 9:4 | bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer. ~
2233 Ezra 9:6 | schuld is groot geworden tot aan den hemel. ~
2234 Ezra 9:12 | uw dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren
2235 Ezra 10:7 | door Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen der gevangenis,
2236 Neh 1:9 | al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik
2237 Neh 2:7 | dat men mij brieven geve aan de landvoogden aan gene
2238 Neh 2:7 | geve aan de landvoogden aan gene zijde der rivier, dat
2239 Neh 2:8 | 8 Ook een brief aan Asaf, den bewaarder van
2240 Neh 2:8 | poorten van het paleis, dat aan het huis is, en tot de stadsmuur,
2241 Neh 2:9 | kwam ik tot de landvoogden aan gene zijde der rivier, en
2242 Neh 2:12 | mijn hart gegeven had, om aan Jeruzalem te doen; en er
2243 Neh 2:13 | de Mistpoort, en ik brak aan de muren van Jeruzalem,
2244 Neh 2:15 | door de beek, en ik brak aan den muur; en ik keerde weder,
2245 Neh 3:1 | ja, zij heiligden ze tot aan den toren Mea, tot aan den
2246 Neh 3:1 | tot aan den toren Mea, tot aan den toren Hananeel. ~
2247 Neh 3:2 | 2 En aan zijn hand bouwden de mannen
2248 Neh 3:2 | van Jericho; ook bouwde aan zijn hand Zacchur, de zoon
2249 Neh 3:4 | 4 En aan hun hand verbeterde Meremoth,
2250 Neh 3:4 | Uria, den zoon van Koz; en aan hun hand verbeterde Mesullam,
2251 Neh 3:4 | zoon van Mesezabeel; en aan hun hand verbeterde Zadok,
2252 Neh 3:5 | 5 Voorts aan hun hand verbeterden de
2253 Neh 3:7 | 7 En aan hun hand verbeterden Melatja,
2254 Neh 3:7 | Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel des landvoogds
2255 Neh 3:7 | den stoel des landvoogds aan deze zijde der rivier. ~
2256 Neh 3:8 | 8 Aan zijn hand verbeterde Uzziel,
2257 Neh 3:8 | een der goudsmeden, en aan zijn hand verbeterde Hananja,
2258 Neh 3:8 | zij lieten Jeruzalem tot aan den breden muur. ~
2259 Neh 3:9 | 9 En aan hun hand verbeterde Refaja,
2260 Neh 3:10 | 10 Voorts aan hun hand verbeterde Jedaja,
2261 Neh 3:10 | tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde Hattus,
2262 Neh 3:12 | 12 En aan zijn hand verbeterde Sallum,
2263 Neh 3:13 | grendelen; daartoe duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort. ~
2264 Neh 3:13 | ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort. ~
2265 Neh 3:15 | des konings hof, en tot aan de trappen, die afgaan van
2266 Neh 3:16 | tegenover Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver, en
2267 Neh 3:16 | gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. ~
2268 Neh 3:17 | Rehum, de zoon van Bani; aan zijn hand verbeterde Hasabja,
2269 Neh 3:19 | 19 Aan zijn hand verbeterde Ezer,
2270 Neh 3:19 | opgang naar het wapenhuis, aan den hoek. ~
2271 Neh 3:20 | andere maat; van den hoek tot aan de deur van het huis van
2272 Neh 3:21 | huisdeur van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis. ~
2273 Neh 3:24 | het huis van Azarja tot aan den hoek en tot aan het
2274 Neh 3:24 | tot aan den hoek en tot aan het punt; ~
2275 Neh 3:26 | tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden
2276 Neh 3:27 | uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. ~
2277 Neh 3:31 | zoon eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en
2278 Neh 4:7 | hoorden, dat de verbetering aan de muren van Jeruzalem toenam,
2279 Neh 4:10 | stofs is veel, zodat wij aan den muur niet zullen kunnen
2280 Neh 4:14 | voor hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken
2281 Neh 4:16 | mijner jongens doende waren aan het werk, en de helft van
2282 Neh 4:17 | 17 Die aan den muur bouwden, en die
2283 Neh 4:17 | met zijn ene hand doende aan het werk, en de andere hield
2284 Neh 4:18 | een iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord, en bouwden;
2285 Neh 4:21 | 21 Alzo waren wij doende aan het werk; en de helft van
2286 Neh 4:22 | wacht zijn, en des daags aan het werk. ~
2287 Neh 5:8 | broederen, de Joden, die aan de heidenen verkocht waren,
2288 Neh 5:8 | verkopen, of zouden zij aan ons verkocht worden? Toen
2289 Neh 5:15 | bezwaard, en van hen genomen aan brood en wijn, daarna veertig
2290 Neh 5:16 | 16 Daartoe heb ik ook aan het werk dezes muurs verbeterd,
2291 Neh 5:17 | ons zijn, tot ons kwamen, aan mijn tafel geweest. ~
2292 Neh 5:19 | ten goede, alles, wat ik aan dit volk gedaan heb. ~ ~
2293 Neh 6:14 | 14 Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat,
2294 Neh 6:14 | mijn God, aan Tobia en aan Sanballat, naar deze zijn
2295 Neh 6:14 | deze zijn werken; en ook aan de profetes Noadja, en aan
2296 Neh 6:14 | aan de profetes Noadja, en aan de andere profeten, die
2297 Neh 7:2 | 2 En ik gaf bevel aan mijn broeder Hanani, en
2298 Neh 7:2 | mijn broeder Hanani, en aan Hananja, den overste van
2299 Neh 7:70 | Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud, duizend drachmen,
2300 Neh 7:71 | tot den schat des werks, aan goud, twintig duizend drachmen,
2301 Neh 7:71 | twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend en
2302 Neh 7:72 | overigen des volks gaven, was aan goud, twintig duizend drachmen,
2303 Neh 7:72 | twintig duizend drachmen, en aan zilver, twee duizend mijnen,
2304 Neh 8:4 | is, van het morgen licht aan tot op den middag, voor
2305 Neh 8:5 | en Hilkia, en Maaseja, aan zijn rechterhand; en aan
2306 Neh 8:5 | aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedaja,
2307 Neh 9:9 | hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee; ~
2308 Neh 9:10 | tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten,
2309 Neh 9:10 | wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten, en aan
2310 Neh 9:10 | aan al zijn knechten, en aan al het volk zijns lands;
2311 Neh 9:17 | te horen, en niet gedacht aan Uw wonderen, die Gij bij
2312 Neh 10:29 | 29 Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken,
2313 Neh 10:30 | dochteren niet zouden geven aan de volken des lands, noch
2314 Neh 11:24 | den zoon van Juda, was aan des konings hand, in alle
2315 Neh 11:30 | zich van Ber-seba af tot aan het dal Hinnom. ~
2316 Neh 12:37 | boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, tegen het
2317 Neh 12:38 | boven den Bakoventoren, tot aan den breden muur; ~
2318 Neh 12:39 | Hananeel, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij
2319 Neh 13:13 | Pedaja, uit de Levieten; en aan hun hand Hanan, den zoon
2320 Neh 13:13 | geacht, en hun werd opgelegd aan hun broederen uit te delen. ~
2321 Neh 13:14 | weldadigheden niet uit, die ik aan het huis mijns Gods en aan
2322 Neh 13:14 | aan het huis mijns Gods en aan Zijn wachten gedaan heb. ~
2323 Neh 13:16 | op den sabbat verkochten aan de kinderen van Juda en
2324 Neh 13:19 | stelde van mijn jongens aan de poorten, opdat er geen
2325 Neh 13:21 | weder doet, zal ik de hand aan u slaan. Van dien tijd af
2326 Neh 13:29 | 29 Gedenk aan hen, mijn God, omdat zij
2327 Est 1:1 | regeerde van Indie af tot aan Morenland toe, honderd zeven
2328 Est 1:6 | hemelsblauwe behangselen, gevat aan fijn linnen en purperen
2329 Est 1:6 | in zilveren ringen, en aan marmeren pilaren; de bedsteden
2330 Est 1:8 | koning vastelijk bevolen aan alle groten zijns huizes,
2331 Est 1:19 | koning geve haar koninkrijk aan haar naaste, die beter is
2332 Est 1:20 | zo zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van
2333 Est 1:22 | 22 En hij zond brieven aan al de landschappen des konings,
2334 Est 1:22 | landschappen des konings, aan een iegelijk landschap naar
2335 Est 1:22 | landschap naar zijn schrift, en aan elk volk naar zijn spraak,
2336 Est 2:1 | gestild was, gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan
2337 Est 13:1 | zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros. ~
2338 Est 15:1 | bevonden, en zij beiden werden aan een galg gehangen; en het
2339 Est 16:6 | verachtte in zijn ogen, dat hij aan Mordechai alleen de hand
2340 Est 16:10 | zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha,
2341 Est 16:12 | alles, wat Haman beval, aan de stadhouders des konings,
2342 Est 16:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die over
2343 Est 16:12 | elk landschap waren, en aan de vorsten van elk volk,
2344 Est 16:14 | alle landschappen, openbaar aan alle volken, dat zij tegen
2345 Est 17:6 | verachtte in zijn ogen, dat hij aan Mordechai alleen de hand
2346 Est 17:10 | zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha,
2347 Est 17:12 | alles, wat Haman beval, aan de stadhouders des konings,
2348 Est 17:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die over
2349 Est 17:12 | elk landschap waren, en aan de vorsten van elk volk,
2350 Est 17:14 | alle landschappen, openbaar aan alle volken, dat zij tegen
2351 Est 18:1 | 1 Het geschiedde nu aan den derden dag, dat ~
2352 Est 22 | roerde de spits des scepters aan. ~
2353 Est 29:2 | ellen hoog, en zeg morgen aan den koning, dat men Mordechai
2354 Est 30:2 | de hand zochten te leggen aan den koning Ahasveros. ~
2355 Est 30:3 | zijn dienaars, zeiden: Aan hem is niets gedaan. ~
2356 Est 30:4 | men Mordechai zou hangen aan de galg, die hij hem had
2357 Est 30:8 | brengen, dat de koning pleegt aan te trekken, en het paard,
2358 Est 30:10 | gesproken hebt, en doe alzo aan Mordechai, den Jood, dien
2359 Est 30:10 | Mordechai, den Jood, dien aan de poort des konings zit;
2360 Est 30:11 | trok het kleed Mordechai aan, en deed hem rijden door
2361 Est 30:13 | 13 En Haman vertelde aan zijn huisvrouw Zeres en
2362 Est 40:2 | 10 Alzo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordechai
2363 Est 41:1 | gaf de koning Ahasveros aan de koningin ~
2364 Est 43:1 | genomen had, en gaf hem aan Mordechai; en ~
2365 Est 49 | en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat
2366 Est 49 | gehangen, omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had. ~
2367 Est 49:2 | alles, wat Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders,
2368 Est 49:2 | gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden,
2369 Est 49:2 | landschappen, die van Indie af tot aan Morenland strekken, honderd
2370 Est 49:2 | volk naar zijn spraak; ook aan de Joden naar hun schrift
2371 Est 49:6 | alle landschappen, openbaar aan alle volken; en dat de Joden
2372 Est 49:6 | dien dag, om zich te wreken aan hun vijanden. ~
2373 Est 50:2 | Ahasveros, om de hand te slaan aan degenen, die hun verderf
2374 Est 50:10 | sloegen hun handen niet aan den roof. ~
2375 Est 52 | de tien zonen van Haman aan de galg. ~
2376 Est 52:2 | zij sloegen hun hand niet aan den roof. ~
2377 Est 52:3 | zij sloegen hun hand niet aan den roof. ~
2378 Est 52:6 | en der zending van delen aan elkander. ~
2379 Est 52:7 | geschiedenissen; en hij zond brieven aan al de Joden, die in al de
2380 Est 52:9 | en der zending van delen aan elkander, en der gaven aan
2381 Est 52:9 | aan elkander, en der gaven aan de armen. ~
2382 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen, wat zij begonnen
2383 Est 52:10 | hadden, en dat Mordechai aan hen geschreven had. ~
2384 Est 52:12 | heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen.
2385 Est 53:1 | 30 En hij zond de brieven aan al de Joden, in de honderd
2386 Job 1:11 | nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo
2387 Job 1:12 | zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit.
2388 Job 1:14 | en de ezelinnen weidende aan hun zijden. ~
2389 Job 1:15 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~
2390 Job 1:16 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~
2391 Job 1:17 | en vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen
2392 Job 1:17 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~
2393 Job 1:19 | over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis,
2394 Job 1:19 | alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~
2395 Job 2:3 | kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel
2396 Job 2:5 | zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht
2397 Job 2:9 | hem: Houdt gij nog vast aan uw oprechtigheid? Zegen
2398 Job 3:23 | 23 Aan den man, wiens weg verborgen
2399 Job 4:5 | 5 Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig;
2400 Job 5:18 | 18 Want Hij doet smart aan, en Hij verbindt; Hij doorwondt,
2401 Job 6:7 | ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als
2402 Job 6:14 | 14 Aan hem, die versmolten is,
2403 Job 7:4 | word zat van woelingen tot aan den schemertijd. ~
2404 Job 9:19 | 19 Zo het aan de kracht komt, zie, Hij
2405 Job 9:19 | Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal
2406 Job 10:8 | Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt
2407 Job 10:12 | leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht
2408 Job 12:18 | en Hij bindt den gordel aan hun lenden. ~
2409 Job 14:6 | totdat hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen
2410 Job 14:22 | 22 Maar zijn vlees, nog aan hem zijnde, heeft smart;
2411 Job 15:17 | Ik zal u wijzen, hoor mij aan, en hetgeen ik gezien heb,
2412 Job 15:20 | goddeloze zichzelven weedom aan; en weinige jaren in getal
2413 Job 15:25 | stelt hij zich geweldiglijk aan. ~
2414 Job 15:26 | 26 Hij loopt tegen Hem aan met den hals, met zijn dikke,
2415 Job 15:35 | en hun buik richt bedrog aan. ~ ~
2416 Job 16:3 | 3 Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of
2417 Job 16:10 | vervullen zich te zamen aan mij. ~
2418 Job 18:12 | en het verderf is bereid aan zijn zijde. ~
2419 Job 19:19 | raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad,
2420 Job 19:20 | 20 Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees;
2421 Job 19:20 | kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen
2422 Job 20:6 | opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte; ~
2423 Job 21:5 | 5 Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt
2424 Job 21:14 | God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben
2425 Job 21:21 | wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het
2426 Job 22:12 | het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn. ~
2427 Job 22:21 | 21 Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor
2428 Job 23:11 | 11 Aan Zijn gang heeft mijn voet
2429 Job 24:2 | Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en
2430 Job 24:21 | baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets
2431 Job 26:4 | 4 Aan wien hebt gij die woorden
2432 Job 26:7 | woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. ~
2433 Job 26:10 | wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts
2434 Job 27:6 | 6 Aan mijn gerechtigheid zal ik
2435 Job 28:9 | 9 Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij
2436 Job 28:24 | 24 Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij
2437 Job 29:10 | zich, en hun tong kleefde aan hun gehemelte. ~
2438 Job 29:19 | Mijn wortel was uitgebreid aan het water, en dauw vernachtte
2439 Job 29:21 | 21 Zij hoorden mij aan, en wachtten, en zwegen
2440 Job 30:10 | 10 Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre
2441 Job 30:14 | 14 Zij komen aan, als door een wijde breuk;
2442 Job 30:14 | verwoesting rollen zij zich aan. ~
2443 Job 30:16 | dagen des druks grijpen mij aan. ~
2444 Job 31:7 | mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft; ~
2445 Job 31:9 | geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd
2446 Job 34:9 | als hij welbehagen heeft aan God. ~
2447 Job 36:25 | 25 Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van
2448 Job 36:32 | bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene,
2449 Job 36:57 | ziet geen wijzen van harte aan. ~ ~ ~
2450 Job 37:16 | 16 Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee,
2451 Job 37:18 | uw verstand gekomen tot aan de breedte der aarde? Geef
2452 Job 38:12 | dienen? Zal hij vernachten aan uw kribbe? ~
2453 Job 38:13 | den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij
2454 Job 39:18 | hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet;
2455 Job 39:22 | 22 Zal hij aan u veel smekingen maken?
2456 Job 40:7 | 7 Het een is zo na aan het andere, dat de wind
2457 Job 40:8 | 8 Zij kleven aan elkander, zij vatten zich
2458 Job 41:8 | aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw
2459 Job 41:9 | nam het aangezicht van Job aan. ~
2460 Psa 1:3 | zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht
2461 Psa 5:5 | geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal
2462 Psa 9:14 | HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan,
2463 Psa 9:21 | O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten,
2464 Psa 10:5 | tegenpartijders, die blaast hij aan. ~
2465 Psa 13:6 | HEERE zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft. ~ ~
2466 Psa 14:4 | Zij roepen den HEERE niet aan. ~
2467 Psa 16:8 | geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal
2468 Psa 17:6 | 6 Ik roep U aan, omdat Gij mij verhoort;
2469 Psa 18:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en werd
2470 Psa 18:7 | bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij
2471 Psa 18:20 | mij uit, want Hij had lust aan mij. ~
2472 Psa 18:38 | mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder,
2473 Psa 18:51 | en goedertierenheid doet aan Zijn gezalfde, aan David
2474 Psa 18:51 | doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot
2475 Psa 18:51 | Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in eeuwigheid. ~ ~
2476 Psa 19:3 | 3 De dag aan den dag stort overvloediglijk
2477 Psa 19:3 | spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. ~
2478 Psa 19:5 | ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij
2479 Psa 19:7 | hemels, en haar omloop tot aan de einden deszelven; en
2480 Psa 22:9 | hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft! ~
2481 Psa 22:10 | doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. ~
2482 Psa 22:11 | van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. ~
2483 Psa 22:16 | potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt
2484 Psa 22:18 | tellen; zij schouwen het aan, zij zien op mij. ~
2485 Psa 23:2 | Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. ~
2486 Psa 27:2 | eten, stieten zij zelven aan, en vielen. ~
2487 Psa 31:18 | beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd
2488 Psa 31:22 | heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt,
2489 Psa 35:11 | zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed. ~
2490 Psa 38:23 | bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg. ~
2491 Psa 41:6 | wonderen en Uw gedachten aan ons vele gemaakt, men kan
2492 Psa 41:7 | Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer;
2493 Psa 41:15 | worden, die lust hebben aan mijn kwaad. ~
2494 Psa 41:18 | nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij; Gij zijt mijn Hulp
2495 Psa 42:9 | Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt,
2496 Psa 42:12 | Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand
2497 Psa 44:26 | nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. ~
2498 Psa 45:4 | 4 Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw Majesteit
2499 Psa 45:10 | staatsdochteren; de Koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste
2500 Psa 45:12 | zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4039 |