Book Chapter: Verse
1 Ric 16:1 | van Efraim, wiens naam was Micha. ~
2 Ric 16:4 | dat was in het huis van Micha. ~
3 Ric 16:5 | 5 En de man Micha had een godshuis; en hij
4 Ric 16:8 | Efraim tot aan het huis van Micha, om zijn weg te gaan, ~
5 Ric 16:9 | 9 Zo zeide Micha tot hem: Van waar komt gij?
6 Ric 16:10 | 10 Toen zeide Micha tot hem: Blijf bij mij,
7 Ric 16:12 | 12 En Micha vulde de hand van den Leviet,
8 Ric 16:12 | was hij in het huis van Micha. ~
9 Ric 16:13 | 13 Toen zeide Micha: Nu weet ik, dat de HEERE
10 Ric 17:2 | Efraim, tot aan het huis van Micha, en vernachtten aldaar. ~
11 Ric 17:3 | Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden zij de stem van
12 Ric 17:4 | tot hen: Zo en zo heeft Micha mij gedaan; en hij heeft
13 Ric 17:13 | kwamen tot aan het huis van Micha. ~
14 Ric 17:15 | den Leviet, ten huize van Micha; en zij vraagden hem naar
15 Ric 17:18 | Als die nu ten huize van Micha waren ingegaan, en het gesneden
16 Ric 17:22 | 22 Als zij nu verre van Micha's huis gekomen waren, zo
17 Ric 17:22 | huizen, die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen, en
18 Ric 17:23 | omkeerden, en zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen
19 Ric 17:26 | kinderen van Dan huns weegs; en Micha, ziende, dat zij sterker
20 Ric 17:27 | 27 Zij dan namen wat Micha gemaakt had, en den priester,
21 Ric 17:31 | zich het gesneden beeld van Micha, dat hij gemaakt had, al
22 2Sa 9:12 | kleinen zoon, wiens naam was Micha; en allen, die in het huis
23 1Kon 22:8 | profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat
24 1Kon 22:9 | hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla. ~
25 1Kon 22:13| die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem,
26 1Kon 22:14| 14 Doch Micha zeide: Zo waarachtig als
27 1Kon 22:15| zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth
28 1Kon 22:24| van Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken; en hij
29 1Kon 22:25| 25 En Micha zeide: Zie, gij zult het
30 1Kon 22:26| van Israel nu zeide: Neem Micha, en breng hem weder tot
31 1Kon 22:28| 28 En Micha zeide: Indien gij enigszins
32 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon
33 1Kro 8:34| Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha. ~
34 1Kro 8:35| 35 De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech,
35 1Kro 9:15| en Mattanja, de zoon van Micha, den zoon van Zichri, den
36 1Kro 9:40| Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha. ~
37 1Kro 9:41| 41 De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech,
38 1Kro 24:20| de kinderen van Uzziel: Micha was het hoofd, en Jissia
39 1Kro 25:24| kinderen van Uzziel was Micha; van de kinderen van Micha
40 1Kro 25:24| Micha; van de kinderen van Micha was Samir; ~
41 1Kro 25:25| 25 De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen
42 2Kro 19:7 | maar altijd kwaad; deze is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat
43 2Kro 19:8 | hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla. ~
44 2Kro 19:12| die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem,
45 2Kro 19:13| 13 Doch Micha zeide: Zo waarachtig als
46 2Kro 19:14| zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth
47 2Kro 19:23| van Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken, en hij
48 2Kro 19:24| 24 En Micha zeide: Zie, gij zult het
49 2Kro 19:25| van Israel nu zeide: Neemt Micha, en brengt hem weder tot
50 2Kro 19:27| 27 En Micha zeide: Indien gij enigszins
51 2Kro 34:20| en Abdon, den zoon van Micha, en Safan, den schrijver,
52 Neh 10:11 | 11 Micha, Rehob, Hasabja, ~
53 Neh 11:17 | En Matthanja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den
54 Neh 11:22 | Matthanja, den zoon van Micha; van de kinderen van Asaf
55 Jer 26:18 | 18 Micha, de Morastiet, heeft in
56 Mic | Micha~ ~
57 Mic 1:1 | HEEREN, dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen
|