1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:1 | hemel en de aarde, en al hun heir. ~
2 Gen 3:7 | 7 Toen werden hun beider ogen geopend, en
3 Gen 3:21 | rokken van vellen, en toog ze hun aan. ~
4 Gen 4:4 | eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel
5 Gen 5:2 | en zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als
6 Gen 6:1 | te vermenigvuldigen, en hun dochters geboren werden, ~
7 Gen 6:21 | ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij. ~
8 Gen 8:19 | op de aarde roert, naar hun geslachten, gingen uit de
9 Gen 9:23 | kleed, en zij legden het op hun beider schouderen, en gingen
10 Gen 9:23 | naaktheid huns vaders; en hun aangezichten waren achterwaarts,
11 Gen 10:1 | Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na
12 Gen 10:5 | de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn
13 Gen 10:5 | elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun
14 Gen 10:5 | hun huisgezinnen, onder hun volken. ~
15 Gen 10:20 | zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken,
16 Gen 10:20 | naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen,
17 Gen 10:20 | huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken. ~
18 Gen 10:20 | in hun landschappen, in hun volken. ~
19 Gen 10:30 | 30 En hun woning was van Mescha af,
20 Gen 10:31 | zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken,
21 Gen 10:31 | naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen,
22 Gen 10:31 | huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken. ~
23 Gen 10:31 | in hun landschappen, naar hun volken. ~
24 Gen 10:32 | der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken;
25 Gen 10:32 | naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn
26 Gen 11:3 | doorbranden! En de tichel was hun voor steen, en het lijm
27 Gen 11:3 | voor steen, en het lijm was hun voor leem. ~
28 Gen 11:6 | te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al
29 Gen 11:7 | nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren,
30 Gen 12:5 | zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven
31 Gen 13:6 | om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij
32 Gen 14:6 | 6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het
33 Gen 14:11 | Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokken weg. ~
34 Gen 14:24 | Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen! ~ ~ ~ ~
35 Gen 16:7 | en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig
36 Gen 16:8 | eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. ~
37 Gen 16:9 | gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. ~
38 Gen 17:2 | hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur der
39 Gen 17:8 | toegemaakt had, en hij zette het hun voor, en stond bij hen onder
40 Gen 17:21 | afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen
41 Gen 18:1 | Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met
42 Gen 18:3 | zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd, en bakte ongezuurde
43 Gen 18:9 | u meer kwaads doen, dan hun. En zij drongen zeer op
44 Gen 18:10 | 10 Doch die mannen staken hun hand uit, en deden Lot tot
45 Gen 19:8 | sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden
46 Gen 23:52 | geschiedde, als Abrahams knecht hun woorden hoorde, zo boog
47 Gen 23:59 | Toen lieten zij Rebekka, hun zuster, en haar voedster
48 Gen 23:80 | der zonen van Ismael, met hun namen naar hun geboorten.
49 Gen 23:80 | Ismael, met hun namen naar hun geboorten. De eerstgeborene
50 Gen 23:83 | van Ismael, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en
51 Gen 23:83 | en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf
52 Gen 23:83 | paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. ~
53 Gen 24:30 | 30 Toen maakte hij hun een maaltijd, en zij aten
54 Gen 29:4 | 4 En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen
55 Gen 30:3 | 3 En hij ging voorbij hun aangezicht heen, en hij
56 Gen 31:13 | overmits dat hij Dina, hun zuster, verontreinigd had); ~
57 Gen 31:18 | 18 En hun woorden waren goed in de
58 Gen 31:21 | is wijd van begrip) voor hun aangezicht zijn; wij zullen
59 Gen 31:21 | aangezicht zijn; wij zullen ons hun dochteren tot vrouwen nemen,
60 Gen 31:23 | 23 Hun vee, en hun bezitting, en
61 Gen 31:23 | 23 Hun vee, en hun bezitting, en al hun beesten,
62 Gen 31:23 | en hun bezitting, en al hun beesten, zullen die niet
63 Gen 31:23 | onze zijn? Alleen laat ons hun te wille zijn, en zij zullen
64 Gen 31:27 | plunderden de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd hadden. ~
65 Gen 31:28 | 28 Hun schapen, en hun runderen,
66 Gen 31:28 | 28 Hun schapen, en hun runderen, en hun ezelen,
67 Gen 31:28 | schapen, en hun runderen, en hun ezelen, en hetgeen dat in
68 Gen 31:29 | 29 En al hun vermogen, en al hun kleine
69 Gen 31:29 | En al hun vermogen, en al hun kleine kinderen, en hun
70 Gen 31:29 | hun kleine kinderen, en hun vrouwen, voerden zij gevankelijk
71 Gen 32:4 | die vreemde goden, die in hun hand waren, en de oorsierselen,
72 Gen 32:4 | de oorsierselen, die aan hun oren waren, en Jakob verborg
73 Gen 33:7 | 7 Want hun have was te veel, om samen
74 Gen 33:7 | kon ze niet dragen vanwege hun vee. ~
75 Gen 33:30 | vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seir. ~
76 Gen 33:40 | der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen,
77 Gen 33:40 | naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen:
78 Gen 33:40 | naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de
79 Gen 33:43 | de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner
80 Gen 34:2 | vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader. ~
81 Gen 34:2 | bracht hun kwaad gerucht tot hun vader. ~
82 Gen 34:4 | zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn
83 Gen 34:12 | gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden bij Sichem. ~
84 Gen 34:21 | dat, en verloste hem uit hun hand; en hij zeide: Laat
85 Gen 34:22 | aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste, om hem tot
86 Gen 34:25 | brood te eten, en hieven hun ogen op, en zagen, en ziet,
87 Gen 34:25 | Ismaelieten kwam uit Gilead; en hun kemelen droegen specerijen
88 Gen 34:32 | veelvervigen rok, en deden hem tot hun vader brengen, en zeiden:
89 Gen 36:24 | bakker, zondigden tegen hun heer, tegen den koning van
90 Gen 36:45 | hing hij op; gelijk Jozef hun uitgelegd had. ~
91 Gen 37:8 | waren; en Farao vertelde hun zijn droom; maar er was
92 Gen 38:22 | 22 En Ruben antwoordde hun, zeggende: Heb ik het tot
93 Gen 38:24 | van hen, en bond hem voor hun ogen. ~
94 Gen 38:25 | En Jozef gebood, dat men hun zakken met koren vullen
95 Gen 38:25 | koren vullen zou, en dat men hun geld wederkeerde, een iegelijk
96 Gen 38:25 | in zijn zak, en dat men hun teerkost gave tot den weg;
97 Gen 38:25 | tot den weg; en men deed hun alzo. ~
98 Gen 38:26 | 26 En zij laadden hun koren op hun ezels, en togen
99 Gen 38:26 | zij laadden hun koren op hun ezels, en togen van daar. ~
100 Gen 38:28 | in mijn zak! Toen ontging hun het hart, en zij verschrikten,
101 Gen 38:29 | land Kanaan, tot Jakob, hun vader; en zij gaven hem
102 Gen 38:29 | zij gaven hem te kennen al hun wedervaren, zeggende: ~
103 Gen 38:35 | het geschiedde, als zij hun zakken ledigden, ziet, zo
104 Gen 38:35 | bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd. ~
105 Gen 38:36 | 36 Toen zeide Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft
106 Gen 39:2 | hadden, opgegeten hadden, dat hun vader tot hen zeide: Keert
107 Gen 39:11 | 11 Toen zeide Israel, hun vader, tot hen: Is het nu
108 Gen 39:15 | en namen dubbel geld in hun hand, en Benjamin; en zij
109 Gen 39:24 | gaf water; en zij wiesen hun voeten; hij gaf ook aan
110 Gen 39:24 | voeten; hij gaf ook aan hun ezelen voeder. ~
111 Gen 39:26 | het geschenk, hetwelk in hun hand was, in het huis, en
112 Gen 39:27 | 27 En hij vraagde hun naar hun welstand, en zeide:
113 Gen 39:27 | En hij vraagde hun naar hun welstand, en zeide: Is het
114 Gen 39:34 | 34 En hij langde hun van de gerechten, die voor
115 Gen 40:3 | deze mannen trekken, hen en hun ezelen. ~
116 Gen 40:13 | 13 Toen scheurden zij hun klederen; en ieder man laadde
117 Gen 41:21 | deden alzo. Zo gaf Jozef hun wagenen, naar Farao's bevel;
118 Gen 41:21 | Farao's bevel; ook gaf hij hun teerkost op den weg. ~
119 Gen 41:22 | 22 Hij gaf hun allen, iedereen, wisselklederen;
120 Gen 41:25 | kwamen in het land Kanaan tot hun vader Jakob. ~
121 Gen 41:27 | werd de geest van Jakob hun vader, levendig. ~
122 Gen 42:5 | van Israel voerden Jakob hun vader, en hun kinderen,
123 Gen 42:5 | voerden Jakob hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen,
124 Gen 42:5 | vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen,
125 Gen 42:6 | 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij
126 Gen 42:6 | En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land
127 Gen 42:17 | Jisvi, en Berija, en Sera, hun zuster; en de zonen van
128 Gen 42:32 | vee omgaan; en zij hebben hun schapen, en hun runderen,
129 Gen 42:32 | zij hebben hun schapen, en hun runderen, en al wat zij
130 Gen 43:1 | vader en mijn broeders, en hun schapen, en hun runderen,
131 Gen 43:1 | broeders, en hun schapen, en hun runderen, met alles wat
132 Gen 43:11 | broederen woningen, en hij gaf hun een bezitting in Egypteland,
133 Gen 43:17 | 17 Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jozef
134 Gen 43:17 | tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden en voor
135 Gen 43:17 | datzelve jaar, voor al hun vee. ~
136 Gen 43:22 | deel van Farao, en zij aten hun bescheiden deel, hetwelk
137 Gen 43:22 | bescheiden deel, hetwelk hun Farao gegeven had; daarom
138 Gen 43:22 | had; daarom verkochten zij hun land niet. ~
139 Gen 43:30 | Egypte voeren, en mij in hun graf begraven. En hij zeide:
140 Gen 44:6 | broederen naam genoemd worden in hun erfdeel. ~
141 Gen 45:5 | en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen
142 Gen 45:6 | 6 Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad; mijn eer
143 Gen 45:6 | worde niet verenigd met hun vergadering! want in hun
144 Gen 45:6 | hun vergadering! want in hun toorn hebben zij de mannen
145 Gen 45:6 | mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de ossen
146 Gen 45:7 | 7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig;
147 Gen 45:7 | want hij is heftig; en hun verbolgenheid, want zij
148 Gen 45:28 | twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als
149 Gen 45:29 | 29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word
150 Gen 46:8 | huis zijns vaders; alleen hun kleine kinderen, en hun
151 Gen 46:8 | hun kleine kinderen, en hun schapen, en hun runderen
152 Gen 46:8 | kinderen, en hun schapen, en hun runderen lieten zij in het
153 Gen 46:12 | deden hem, gelijk als hij hun geboden had; ~
154 Gen 46:15 | Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden
155 Gen 46:17 | overtreding uwer broederen, en hun zonde; want zij hebben u
156 Gen 46:21 | troostte hij hen, en sprak naar hun hart. ~
157 Exo 1:11 | om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde
158 Exo 1:14 | 14 Zodat zij hun het leven bitter maakten
159 Exo 1:14 | dienst op het veld, met al hun dienst, dien zij hen deden
160 Exo 2:11 | zijn broederen, en bezag hun lasten; en hij zag, dat
161 Exo 2:23 | schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst
162 Exo 2:23 | dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. ~
163 Exo 2:24 | 24 En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan
164 Exo 3:7 | hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege
165 Exo 3:7 | geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun
166 Exo 3:7 | hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. ~
167 Exo 4:31 | Israels bezocht, en dat Hij hun verdrukking zag, en zij
168 Exo 4:31 | verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden, en aanbaden. ~ ~
169 Exo 5:4 | trekt gij het volk af van hun werken? Gaat heen tot uw
170 Exo 5:5 | gijlieden hen doen rusten van hun lasten? ~
171 Exo 5:8 | gemaakt hebben, zult gij hun opleggen; gij zult daarvan
172 Exo 5:21 | knechten, gevende een zwaard in hun handen, om ons te doden. ~
173 Exo 6:2 | met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest. ~
174 Exo 6:3 | met hen opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanaan,
175 Exo 6:5 | en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u
176 Exo 6:12 | Mozes en tot Aaron, en gaf hun bevel aan de kinderen Israels,
177 Exo 6:15 | der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath,
178 Exo 6:16 | Gerson: Libni en Simei, naar hun huisgezinnen.
179 Exo 6:18 | huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. ~
180 Exo 6:24 | vaderen der Levieten, naar hun huisgezinnen. ~
181 Exo 6:25 | Israels uit Egypteland, naar hun heiren. ~
182 Exo 7:6 | deed Mozes en Aaron, als hun de HEERE geboden had, alzo
183 Exo 7:11 | tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen. ~
184 Exo 7:12 | maar Aarons staf verslond hun staven. ~
185 Exo 7:19 | wateren der Egyptenaren, over hun stromen, over hun rivieren,
186 Exo 7:19 | over hun stromen, over hun rivieren, en over hun poelen,
187 Exo 7:19 | over hun rivieren, en over hun poelen, en over alle vergadering
188 Exo 7:22 | tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen; zodat Farao'
189 Exo 8:7 | tovenaars ook alzo, met hun bezweringen; en zij deden
190 Exo 8:18 | tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen, opdat zij luizen
191 Exo 8:26 | Egyptenaren gruwel voor hun ogen offerden, zouden zij
192 Exo 10:7 | trekken, dat zij den HEERE hun God dienen! weet gij nog
193 Exo 10:23 | Israels was het licht in hun woningen. ~
194 Exo 12:34 | op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden in
195 Exo 12:34 | deegklompen, gebonden in hun klederen, op hun schouderen. ~
196 Exo 12:34 | gebonden in hun klederen, op hun schouderen. ~
197 Exo 12:36 | der Egyptenaren, dat zij hun hun begeerte deden; en zij
198 Exo 12:36 | Egyptenaren, dat zij hun hun begeerte deden; en zij beroofden
199 Exo 12:42 | kinderen Israels, onder hun geslachten. ~
200 Exo 12:51 | Egypteland leidde, naar hun heiren. ~
201 Exo 13:21 | 21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in
202 Exo 14:10 | hieven de kinderen Israels hun ogen op, en ziet, de Egyptenaars
203 Exo 14:19 | wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter
204 Exo 14:22 | droge; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter
205 Exo 14:22 | waren hun een muur, aan hun rechter hand en aan hun
206 Exo 14:22 | hun rechter hand en aan hun linkerhand. ~
207 Exo 14:26 | over de Egyptenaars, over hun wagenen en over hun ruiters. ~
208 Exo 14:26 | over hun wagenen en over hun ruiters. ~
209 Exo 14:29 | zee; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter
210 Exo 14:29 | waren hun een muur, aan hun rechter hand en aan hun
211 Exo 14:29 | hun rechter hand en aan hun linkerhand. ~
212 Exo 17:1 | de kinderen Israels, naar hun dagreizen, uit de woestijn
213 Exo 18:8 | Israels wil; al de moeite, die hun op dien weg ontmoet was,
214 Exo 18:16 | tussen zijn naaste; en dat ik hun bekend make Gods instellingen
215 Exo 18:20 | 20 En verklaar hun de instellingen en de wetten,
216 Exo 18:20 | instellingen en de wetten, en maak hun bekend den weg, waarin zij
217 Exo 19:7 | des volks, en stelde voor hun aangezichten al deze woorden,
218 Exo 19:10 | heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen, ~
219 Exo 19:14 | het volk; en zij wiesen hun klederen. ~
220 Exo 19:25 | tot het volk, en zeide het hun aan. ~
221 Exo 21:1 | zijn de rechten, die gij hun zult voorstellen. ~
222 Exo 22:23 | enigszins tot Mij roepen, Ik zal hun geroep zekerlijk verhoren; ~
223 Exo 22:30 | zeven dagen zullen zij bij hun moeder zijn, op den achtsten
224 Exo 23:24 | 24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch
225 Exo 23:24 | dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij
226 Exo 23:24 | zult ze geheel afbreken, en hun opgerichte beelden ganselijk
227 Exo 23:32 | Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken. ~
228 Exo 23:33 | doen zondigen; indien gij hun goden dient, het zal u voorzeker
229 Exo 25:20 | 20 En de cherubim zullen hun beide vleugelen omhoog uitbreiden,
230 Exo 25:20 | uitbreiden, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel;
231 Exo 25:20 | vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover
232 Exo 25:36 | 36 Hun knopen en hun rieten zullen
233 Exo 25:36 | 36 Hun knopen en hun rieten zullen uit hem zijn;
234 Exo 25:40 | dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op
235 Exo 26:21 | 21 Met hun veertig zilveren voeten;
236 Exo 26:25 | de acht berderen zijn met hun zilveren voeten, zijnde
237 Exo 26:29 | met goud overtrekken, en hun ringen (de plaatsen voor
238 Exo 26:32 | hout, met goud overtogen; hun haken zullen van goud zijn;
239 Exo 26:37 | die met goud overtrekken; hun haken zullen van goud zijn;
240 Exo 26:37 | van goud zijn; en gij zult hun vijf koperen voeten gieten. ~ ~
241 Exo 27:10 | haken dezer pilaren, en hun banden zullen van zilver
242 Exo 27:12 | zijn van vijftig ellen; hun pilaren tien, en derzelver
243 Exo 27:14 | behangselen op de ene zijde zijn; hun pilaren drie, en hun voeten
244 Exo 27:14 | zijn; hun pilaren drie, en hun voeten drie; ~
245 Exo 27:15 | behangselen aan de andere zijde; hun pilaren drie, en hun voeten
246 Exo 27:15 | zijde; hun pilaren drie, en hun voeten drie. ~
247 Exo 27:16 | werk; de pilaren vier, en hun voeten vier. ~
248 Exo 27:17 | zilveren banden bezet zijn; hun haken zullen van zilver
249 Exo 27:17 | zullen van zilver zijn, maar hun voeten zullen van koper
250 Exo 27:18 | fijn getweernd linnen; maar hun voeten zullen van koper
251 Exo 27:21 | eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten, vanwege de kinderen
252 Exo 28:10 | 10 Zes van hun namen op een steen, en de
253 Exo 28:10 | den anderen steen, naar hun geboorten; ~
254 Exo 28:12 | kinderen Israels; en Aaron zal hun namen op zijn beide schouders
255 Exo 28:20 | met goud ingevat zijn in hun vullingen. ~
256 Exo 28:21 | der zonen van Israel, met hun namen; zij zullen als zegelen
257 Exo 28:41 | gij zult hen zalven, en hun hand vullen, en hen heiligen,
258 Exo 28:42 | 42 Maak hun ook linnen onderbroeken,
259 Exo 29:1 | Dit nu is de zaak, die gij hun doen zult, om hen te heiligen,
260 Exo 29:9 | zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat
261 Exo 29:10 | Aaron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van
262 Exo 29:15 | Aaron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd des
263 Exo 29:19 | Aaron en zijn zonen zullen hun handen op des rams hoofd
264 Exo 29:25 | 25 Neem ze daarna van hun hand, en steek ze aan op
265 Exo 29:28 | kinderen Israels zal zijn van hun dankofferen; hun hefoffer
266 Exo 29:28 | zijn van hun dankofferen; hun hefoffer zal voor den HEERE
267 Exo 29:29 | dezelve zalve, en dat men hun hand in dezelve vulle. ~
268 Exo 29:33 | verzoening zal gedaan zijn, om hun hand te vullen, en om hen
269 Exo 29:35 | heb; zeven dagen zult gij hun hand vullen. ~
270 Exo 29:45 | Israels wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. ~
271 Exo 29:46 | zullen weten, dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland
272 Exo 29:46 | wonen zou; Ik ben de HEERE, hun God. ~ ~
273 Exo 30:19 | zonen zich daaruit wassen, hun handen en voeten. ~
274 Exo 30:21 | 21 Zij zullen dan hun handen en voeten wassen,
275 Exo 30:21 | niet sterven; en dit zal hun een eeuwige inzetting zijn,
276 Exo 30:21 | voor hem en zijn zaad, bij hun geslachten. ~
277 Exo 31:16 | sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig
278 Exo 32:3 | oorsierselen af, die in hun oren waren; en zij brachten
279 Exo 32:4 | 4 En hij nam ze uit hun hand, en hij bewierp het
280 Exo 32:8 | afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben
281 Exo 32:32 | 32 Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult! doch
282 Exo 32:34 | Mijns bezoekens, zo zal Ik hun zonde over hen bezoeken! ~
283 Exo 33:3 | oorsierselen af, die in hun oren waren; en zij brachten
284 Exo 33:4 | 4 En hij nam ze uit hun hand, en hij bewierp het
285 Exo 33:8 | afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had, zij hebben
286 Exo 33:32 | 32 Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult! doch
287 Exo 33:34 | Mijns bezoekens, zo zal Ik hun zonde over hen bezoeken! ~
288 Exo 34:6 | beroofden zichzelven van hun versierselen, verre van
289 Exo 34:36 | 13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen,
290 Exo 34:36 | zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte beelden zult
291 Exo 34:36 | beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen. ~
292 Exo 34:38 | inwoner van dat land; en zij hun goden niet nahoereren, noch
293 Exo 34:38 | goden niet nahoereren, noch hun goden offerande doen, en
294 Exo 34:38 | hij u nodigende, gij van hun offerande etet. ~
295 Exo 34:39 | zonen vrouwen neemt van hun dochteren; en hun dochteren,
296 Exo 34:39 | neemt van hun dochteren; en hun dochteren, haar goden nahoererende,
297 Exo 34:55 | Israels toe; en hij gebood hun al wat de HEERE met hem
298 Exo 36:26 | 26 Met hun veertig zilveren voeten;
299 Exo 36:30 | waren er acht berderen met hun zilveren voeten, zijnde
300 Exo 36:34 | de berderen met goud, en hun ringen (de plaatsen voor
301 Exo 36:36 | die hij overtrok met goud; hun haken waren van goud, en
302 Exo 36:36 | waren van goud, en hij goot hun vier zilveren voeten. ~
303 Exo 36:38 | vijf pilaren daarvan, en hun haken; en hij overtrok hun
304 Exo 36:38 | hun haken; en hij overtrok hun hoofden en derzelver banden
305 Exo 36:38 | derzelver banden met goud; en hun vijf voeten waren van koper. ~ ~
306 Exo 37:9 | uitbreidende, bedekkende met hun vleugelen het verzoendeksel;
307 Exo 37:9 | vleugelen het verzoendeksel; en hun aangezichten waren tegenover
308 Exo 37:22 | 22 Hun knopen en rieten waren uit
309 Exo 38:10 | 10 Hun twintig pilaren en derzelver
310 Exo 38:10 | de haken dezer pilaren en hun banden waren van zilver. ~
311 Exo 38:11 | noorderhoek honderd ellen, hun twintig pilaren en derzelver
312 Exo 38:12 | behangselen van vijftig ellen, hun pilaren tien en derzelver
313 Exo 38:12 | de haken der pilaren en hun banden waren van zilver. ~
314 Exo 38:14 | derzelver pilaren drie en hun voeten drie. ~
315 Exo 38:15 | behangselen van vijftien ellen; hun pilaren drie en derzelver
316 Exo 38:17 | de haken der pilaren, en hun banden waren van zilver,
317 Exo 38:19 | 19 En hun vier pilaren en derzelver
318 Exo 38:19 | voeten waren van koper, hun haken waren van zilver;
319 Exo 38:19 | overdeksel hunner hoofden en hun banden van zilver. ~
320 Exo 38:28 | pilaren, en hij overtrok hun hoofden, en omtoog ze met
321 Exo 39:13 | omvat in gouden kastjes in hun vullingen. ~
322 Exo 39:14 | Israel, waren twaalf, met hun namen, met zegelgravering;
323 Exo 40:14 | zonen doen naderen, en zult hun de rokken aantrekken. ~
324 Exo 40:15 | hen zalven, gelijk als gij hun vader zult gezalfd hebben,
325 Exo 40:15 | het zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot
326 Exo 40:15 | zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot een
327 Exo 40:15 | een eeuwig priesterdom bij hun geslachten. ~
328 Exo 40:31 | zijn zonen wiesen daaruit hun handen en hun voeten. ~
329 Exo 40:31 | wiesen daaruit hun handen en hun voeten. ~
330 Exo 40:36 | kinderen Israels voort in al hun reizen. ~
331 Exo 40:38 | ganse huis Israels in al hun reizen. ~
332 Lev 4:15 | oudsten der vergadering zullen hun handen op het hoofd van
333 Lev 4:20 | verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. ~
334 Lev 6:17 | gebakken worden; het is hun deel, dat Ik gegeven heb
335 Lev 7:34 | de kinderen Israels uit hun dankofferen genomen, en
336 Lev 7:36 | 36 Hetwelk de HEERE hun van de kinderen Israels
337 Lev 7:36 | een eeuwige inzetting voor hun geslachten. ~
338 Lev 7:38 | Israels gebood, dat zij hun offeranden den HEERE, in
339 Lev 8:13 | van Aaron naderen, en trok hun rokken aan, en gordde hen
340 Lev 8:13 | met een gordel, en bond hun mutsen op, gelijk als de
341 Lev 8:14 | Aaron en zijn zonen legden hun handen op het hoofd van
342 Lev 8:18 | Aaron en zijn zonen legden hun handen op het hoofd van
343 Lev 8:22 | Aaron met zijn zonen legden hun handen op het hoofd van
344 Lev 8:24 | dat bloed op het lapje van hun rechteroor, en op den duim
345 Lev 8:24 | rechteroor, en op den duim van hun rechterhand, en op den groten
346 Lev 8:24 | en op den groten teen van hun rechtervoet; daarna sprengde
347 Lev 8:28 | Daarna nam Mozes ze uit hun handen, en stak ze aan op
348 Lev 9:24 | juichten zij, en vielen op hun aangezichten. ~
349 Lev 10:5 | toe, en droegen hen, in hun rokken, tot buiten het leger,
350 Lev 10:19 | Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer
351 Lev 10:19 | hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht
352 Lev 11:8 | 8 Van hun vlees zult gij niet eten,
353 Lev 11:8 | vlees zult gij niet eten, en hun dood aas niet aanroeren,
354 Lev 11:11 | verfoeisel zullen zij u zijn; van hun vlees zult gij niet eten,
355 Lev 11:11 | vlees zult gij niet eten, en hun dood aas zult gij verfoeien. ~
356 Lev 11:24 | verontreinigd worden; zo wie hun dood aas zal aangeroerd
357 Lev 11:25 | 25 Zo wie van hun dood aas gedragen zal hebben,
358 Lev 11:27 | zullen u onrein zijn; al wie hun dood aas aangeroerd zal
359 Lev 11:28 | 28 Ook die hun dood aas zal gedragen hebben,
360 Lev 11:35 | 35 En waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal
361 Lev 11:36 | zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroerd
362 Lev 11:37 | 37 En wanneer van hun dood aas zal gevallen zijn
363 Lev 11:38 | gedaan zal worden, en van hun dood aas daarop zal gevallen
364 Lev 11:40 | 40 Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben,
365 Lev 11:40 | tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben,
366 Lev 13:38 | of vrouw, aan het vel van hun vlees blaren zullen hebben,
367 Lev 13:39 | witte blaren in het vel van hun vlees zijn; het is een witte
368 Lev 14:37 | roodachtige kuiltjes, en hun aanzien lager is dan die
369 Lev 15:31 | kinderen Israels afzonderen van hun onreinigheid; opdat zij
370 Lev 15:31 | onreinigheid; opdat zij in hun onreinigheid niet sterven,
371 Lev 16:16 | kinderen Israels, en vanwege hun overtredingen, naar al hun
372 Lev 16:16 | hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen;
373 Lev 16:21 | kinderen Israels, en al hun overtredingen, naar al hun
374 Lev 16:21 | hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij
375 Lev 16:22 | Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een
376 Lev 16:27 | het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun
377 Lev 16:27 | uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen
378 Lev 16:27 | hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur
379 Lev 16:34 | kinderen Israels van al hun zonden, eenmaal des jaars,
380 Lev 17:5 | wanneer de kinderen Israels hun slachtofferen brengen, welke
381 Lev 17:7 | zij zullen ook niet meer hun slachtofferen den duivelen,
382 Lev 17:7 | nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn
383 Lev 17:7 | eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. ~
384 Lev 18:3 | gij niet doen, en zult in hun inzettingen niet wandelen. ~
385 Lev 20:4 | indien het volk des lands hun ogen enigzins verbergen
386 Lev 20:11 | zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen! ~
387 Lev 20:12 | gruwelijke vermenging gedaan; hun bloed is op hen! ~
388 Lev 20:13 | zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen! ~
389 Lev 20:16 | zekerlijk gedood worden; hun bloed is op hen! ~
390 Lev 20:19 | ontbloot heeft, zullen zij hun ongerechtigheid dragen. ~
391 Lev 20:20 | ooms ontdekt; zij zullen hun zonde dragen; zonder kinderen
392 Lev 20:24 | Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten,
393 Lev 20:27 | hen met stenen stenigen; hun bloed is op hen. ~
394 Lev 21:5 | 5 Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken,
395 Lev 21:5 | en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en
396 Lev 21:5 | baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden
397 Lev 21:6 | 6 Zij zullen hun God heilig zijn, en den
398 Lev 21:17 | Niemand uit uw zaad, naar hun geslachten, in wien een
399 Lev 22:16 | ongerechtigheid der schuld, als zij hun heilige dingen zouden eten;
400 Lev 22:18 | offerande zal offeren naar al hun geloften, en naar al hun
401 Lev 22:18 | hun geloften, en naar al hun vrijwillige offeren, die
402 Lev 22:25 | geen spijs offeren; want hun verdorvenheid is in hen,
403 Lev 22:35 | welke gij uitroepen zult op hun gezetten tijd. ~
404 Lev 22:49 | een brandoffer zijn, met hun spijsoffer en hun drankofferen,
405 Lev 22:49 | zijn, met hun spijsoffer en hun drankofferen, een vuuroffer,
406 Lev 23:14 | het gehoord hebben, zullen hun handen op zijn hoofd leggen;
407 Lev 24:33 | steden der Levieten zijn hun bezitting in het midden
408 Lev 24:45 | verkeren, uit hen en uit hun geslachten, die bij u zullen
409 Lev 25:4 | zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn
410 Lev 25:13 | uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn;
411 Lev 25:36 | overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de
412 Lev 25:39 | overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen
413 Lev 25:40 | 40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden,
414 Lev 25:40 | ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede
415 Lev 25:41 | gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen
416 Lev 25:43 | rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen
417 Lev 25:44 | hen; want Ik ben de HEERE, hun God! ~
418 Lev 25:45 | 45 Maar Ik zal hun ten beste gedenken aan het
419 Lev 25:45 | uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben
420 Num 1:2 | der kinderen Israels, naar hun geslachten, naar het huis
421 Num 1:3 | die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aaron. ~
422 Num 1:18 | maand; en die verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten,
423 Num 1:18 | verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar het huis
424 Num 1:20 | eerstgeborene van Israel, hun geboorten, naar hun geslachten,
425 Num 1:20 | Israel, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
426 Num 1:21 | 21 Hun getelden van den stam van
427 Num 1:22 | Van de zonen van Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten,
428 Num 1:22 | Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
429 Num 1:23 | 23 Hun getelden van den stam van
430 Num 1:24 | 24 Van de zonen van Gad, hun geboorten, naar hun geslachten,
431 Num 1:24 | Gad, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
432 Num 1:25 | 25 Waren hun getelden van den stam van
433 Num 1:26 | 26 Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten,
434 Num 1:26 | Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
435 Num 1:27 | 27 Waren hun getelden van den stam van
436 Num 1:28 | de zonen van Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten,
437 Num 1:28 | Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
438 Num 1:29 | 29 Waren hun getelden van den stam van
439 Num 1:30 | Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten,
440 Num 1:30 | Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
441 Num 1:31 | 31 Waren hun getelden van den stam van
442 Num 1:32 | van de zonen van Efraim, hun geboorten, naar hun geslachten,
443 Num 1:32 | Efraim, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
444 Num 1:33 | 33 Waren hun getelden van den stam van
445 Num 1:34 | Van de zonen van Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten,
446 Num 1:34 | Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
447 Num 1:35 | 35 Waren hun getelden van den stam van
448 Num 1:36 | Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten,
449 Num 1:36 | Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
450 Num 1:37 | 37 Waren hun getelden van den stam van
451 Num 1:38 | 38 Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten,
452 Num 1:38 | Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
453 Num 1:39 | 39 Waren hun getelden van den stam van
454 Num 1:40 | 40 Van de zonen van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten,
455 Num 1:40 | Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
456 Num 1:41 | 41 Waren hun getelden van den stam van
457 Num 1:42 | Van de zonen van Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten,
458 Num 1:42 | Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis
459 Num 1:43 | 43 Waren hun getelden van den stam van
460 Num 1:49 | zult gij niet tellen, noch hun som opnemen, onder de zonen
461 Num 1:52 | iegelijk bij zijn banier, naar hun heiren. ~
462 Num 2:3 | des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson, de
463 Num 2:9 | duizend en vierhonderd, naar hun heiren. Zij zullen vooraan
464 Num 2:10 | des legers van Ruben, naar hun heiren, zal tegen het zuiden
465 Num 2:16 | vierhonderd en vijftig; naar hun heiren. En zij zullen de
466 Num 2:17 | iegelijk aan zijn plaats, naar hun banieren. ~
467 Num 2:18 | legers van Efraim, naar hun heiren, zal tegen het westen
468 Num 2:24 | duizend en eenhonderd, naar hun heiren. En zij zullen de
469 Num 2:25 | tegen het noorden zijn, naar hun heiren; en Ahiezer, de zoon
470 Num 2:31 | zullen zij optrekken, naar hun banieren. ~
471 Num 2:32 | getelden der legers, naar hun heiren waren, zeshonderd
472 Num 2:34 | zo legerden zij zich naar hun banieren, en zo trokken
473 Num 3:4 | voor het aangezicht van hun vader Aaron. ~
474 Num 3:10 | zult gij stellen, dat zij hun priesterambt waarnemen;
475 Num 3:15 | huis hunner vaderen, naar hun geslachten, al wat mannelijk
476 Num 3:17 | waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, en Kahath,
477 Num 3:18 | der zonen van Gerson, naar hun geslachten: Libni en Simei. ~
478 Num 3:19 | de zonen van Kahath, naar hun geslachten; Amram en Izhar,
479 Num 3:20 | de zonen van Merari, naar hun geslachten: Maheli en Musi;
480 Num 3:22 | 22 Hun getelden in getal waren
481 Num 3:22 | maand oud en daarboven; hun getelden waren zeven duizend
482 Num 3:31 | 31 Hun wacht nu zal zijn de ark,
483 Num 3:34 | 34 En hun getelden in getal van al
484 Num 3:37 | des voorhofs rondom, en hun voeten, en hun pennen, en
485 Num 3:37 | rondom, en hun voeten, en hun pennen, en hun zelen. ~
486 Num 3:37 | voeten, en hun pennen, en hun zelen. ~
487 Num 3:39 | het bevel des HEEREN, naar hun geslachten, geteld hebben,
488 Num 3:43 | maand oud en daarboven, naar hun getelden, waren twee en
489 Num 3:45 | Levieten, in plaats van hun beesten; want de Levieten
490 Num 4:2 | der zonen van Levi, naar hun geslachten, naar het huis
491 Num 4:19 | 19 Maar dit zult gij hun doen, opdat zij leven en
492 Num 4:22 | huis hunner vaderen, naar hun geslachten. ~
493 Num 4:26 | bij het altaar rondom; en hun zelen, en al het gereedschap
494 Num 4:26 | en al het gereedschap van hun dienst, mitsgaders al wat
495 Num 4:27 | zonen der Gersonieten, in al hun last, en in al hun dienst,
496 Num 4:27 | in al hun last, en in al hun dienst, zal zijn naar het
497 Num 4:27 | zonen; en gijlieden zult hun ter bewaring al hun last
498 Num 4:27 | zult hun ter bewaring al hun last bevelen. ~
499 Num 4:28 | tent der samenkomst; en hun wacht zal zijn onder de
500 Num 4:29 | Merari, die zult gij naar hun geslachten, en naar het
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731 |