Book Chapter: Verse
1 Matt 1:16| gewon Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS,
2 Matt 1:18| Christus was nu aldus; want als Maria, Zijn moeder, met Jozef
3 Matt 1:20| Davids! wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen;
4 Matt 2:11| vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende
5 Matt 13:55| Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus
6 Matt 27:56| 56 Onder dewelke was Maria Magdalena, en Maria, de
7 Matt 27:56| was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en
8 Matt 27:61| 61 En aldaar was Maria Magdalena, en de andere
9 Matt 27:61| Magdalena, en de andere Maria, zittende tegenover het
10 Matt 28:1 | eersten dag der week, kwam Maria Magdalena, en de andere
11 Matt 28:1 | Magdalena, en de andere Maria, om het graf te bezien. ~
12 Mark 6:3 | de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder van Jakobus
13 Mark 15:40| aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdalena, en Maria, de
14 Mark 15:40| was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus,
15 Mark 15:47| 47 En Maria Magdalena, en Maria, de
16 Mark 15:47| 47 En Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Joses, aanschouwden,
17 Mark 16:1 | voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, en Maria, de
18 Mark 16:1 | hadden Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus,
19 Mark 16:9 | verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit welke Hij
20 Luk 1:27 | en de naam der maagd was Maria. ~
21 Luk 1:30 | zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij
22 Luk 1:34 | 34 En Maria zeide tot den engel: Hoe
23 Luk 1:38 | 38 En Maria zeide: Zie, de dienstmaagd
24 Luk 1:39 | 39 En Maria, opgestaan zijnde in diezelfde
25 Luk 1:41 | Elizabet de groetenis van Maria hoorde, zo sprong het kindeken
26 Luk 1:46 | 46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot
27 Luk 1:56 | 56 En Maria bleef bij haar omtrent drie
28 Luk 2:5 | beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw,
29 Luk 2:16 | kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken
30 Luk 2:19 | 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle
31 Luk 2:34 | henlieden, en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze
32 Luk 8:2 | genezen waren, namelijk Maria, genaamd Magdalena, van
33 Luk 10:39 | had een zuster, genaamd Maria, welke ook, zittende aan
34 Luk 10:42 | een ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen,
35 Luk 24:10 | 10 En deze waren Maria Magdalena, en Johanna, en
36 Luk 24:10 | Magdalena, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus,
37 Joha 11:1 | Bethanie, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha. ~
38 Joha 11:2 | 2 (Maria nu was degene, die den Heere
39 Joha 11:19| waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten
40 Joha 11:20| ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. ~
41 Joha 11:28| ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk,
42 Joha 11:31| haar vertroostten, ziende Maria, dat zij haastelijk opstond
43 Joha 11:32| 32 Maria dan, als zij kwam, waar
44 Joha 11:45| dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd
45 Joha 12:3 | 3 Maria dan, genomen hebbende een
46 Joha 19:25| en Zijner moeders zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en
47 Joha 19:25| de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. ~
48 Joha 20:1 | eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het
49 Joha 20:11| 11 En Maria stond buiten bij het graf,
50 Joha 20:16| 16 Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide
51 Joha 20:18| 18 Maria Magdalena ging en boodschapte
52 Hand 1:14| smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en
53 Hand 6:42| ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes,
54 Rom 16:6 | 6 Groet Maria, die veel voor ons gearbeid
|