Book Chapter: Verse
1 Gen 15:9 | Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder
2 Gen 28:3 | de HEERE zeide tot Jakob: Keer weder tot het land uwer
3 Gen 28:13 | vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer maagschap. ~
4 Gen 29:9 | Die tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot
5 Exo 4:19 | Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte, want al
6 Exo 32:12 | vernielde van den aardbodem? Keer af van de hittigheid Uws
7 Exo 33:12 | vernielde van den aardbodem? Keer af van de hittigheid Uws
8 Num 23:5 | mond van Bileam, en zeide: Keer weder tot Balak, en spreek
9 Num 23:16 | zijn mond, en Hij zeide: Keer weder tot Balak, en spreek
10 Rut 1:15 | volk en tot haar goden; keer gij ook weder, uw zwagerin
11 1Sa 3:5 | zeide: Ik heb niet geroepen, keer weder, leg u neder. En hij
12 1Sa 3:6 | niet geroepen, mijn zoon; keer weder, leg u neder. ~
13 1Sa 15:25 | mij toch mijn zonde, en keer met mij wederom, dat ik
14 1Sa 15:30 | volks, en voor Israel; en keer wederom met mij, dat ik
15 1Sa 26:21 | Saul: Ik heb gezondigd; keer weder, mijn zoon David,
16 1Sa 29:7 | 7 Zo keer nu om, en ga in vrede, opdat
17 2Sa 3:16 | zeide Abner tot hem: Ga weg, keer weder. En hij keerde weder. ~
18 2Sa 11:15 | den sterksten strijd, en keer van achter hem af, opdat
19 2Sa 15:19 | zoudt gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf bij den
20 2Sa 15:20 | moet, waarheen ik gaan kan, keer weder; en breng uw broederen
21 2Sa 15:27 | Zijt gij niet een ziener? Keer weder in de stad met vrede;
22 2Sa 19:14 | tot den koning, zeggende: Keer weder, gij en al uw knechten. ~
23 1Kon 19:15| HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uwen weg, naar
24 1Kon 19:20| En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u
25 1Kon 22:34| zeide hij tot zijn voerman: Keer uw hand, en voer mij uit
26 2Kon 9:18| gij met den vrede te doen? Keer om naar achter mij. En de
27 2Kon 9:19| gij met den vrede te doen? Keer om achter mij. ~
28 2Kon 20:14| zeggende: Ik heb gezondigd, keer af van mij, wat gij mij
29 2Kon 22:5 | 5 Keer weder en zeg tot Hizkia,
30 2Kro 19:33| zeide hij tot den voerman: Keer uw hand en voer mij uit
31 Neh 4:4 | wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid weder op
32 Psa 6:5 | 5 Keer weder, HEERE, red mijn ziel;
33 Psa 7:8 | der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in
34 Psa 27:9 | aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn;
35 Psa 60:3 | Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons. ~
36 Psa 80:15 | 15 O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit
37 Psa 90:13 | 13 Keer weder, HEERE! tot hoe lange?
38 Psa 116:7 | 7 Mijn ziel! keer weder tot uw rust, want
39 Hoo 2:17 | en de schaduwen vlieden; keer om, mijn Liefste! wordt
40 Hoo 6:13 | 13 Keer weder, keer weder, o Sulammith!
41 Hoo 6:13 | 13 Keer weder, keer weder, o Sulammith! Keer
42 Hoo 6:13 | keer weder, o Sulammith! Keer weder, keer weder, dat wij
43 Hoo 6:13 | o Sulammith! Keer weder, keer weder, dat wij u mogen aanzien.
44 Jes 44:22 | uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb
45 Jes 64:17 | dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil,
46 Jer 3:1 | boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij,
47 Jer 31:21 | dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israels,
48 Jer 31:21 | weder, o jonkvrouw Israels, keer weder tot deze uw steden! ~
49 Jer 40:5 | niet zal wederkeren, zo keer gij tot Gedalia, den zoon
50 Eze 21:16 | Houd u bijeen, o zwaard! keer u rechtsom, schik u, keer
51 Eze 21:16 | keer u rechtsom, schik u, keer u linksom, waarhenen uw
52 Eze 21:30 | 30 Keer uw zwaard weder in zijn
53 Matt 26:52| Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn
54 Luk 8:39 | 39 Keer weder naar uw huis, en vertel,
|