1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731
Book Chapter: Verse
501 Num 4:31 | zijn de onderhouding van hun last, naar al hun dienst,
502 Num 4:31 | onderhouding van hun last, naar al hun dienst, in de tent der samenkomst:
503 Num 4:32 | pilaren des voorhofs rondom, hun voeten, en hun pennen, en
504 Num 4:32 | voorhofs rondom, hun voeten, en hun pennen, en hun zelen, met
505 Num 4:32 | voeten, en hun pennen, en hun zelen, met al hun gereedschap,
506 Num 4:32 | pennen, en hun zelen, met al hun gereedschap, en met al hun
507 Num 4:32 | hun gereedschap, en met al hun dienst; en het gereedschap
508 Num 4:32 | gereedschap van de waarneming van hun last zult gij bij namen
509 Num 4:33 | der zonen van Merari, naar hun gansen dienst, in de tent
510 Num 4:34 | zonen der Kahathieten, naar hun geslachten, en naar het
511 Num 4:36 | 36 Hun getelden nu waren, naar
512 Num 4:36 | getelden nu waren, naar hun geslachten, twee duizend
513 Num 4:38 | der zonen van Gerson, naar hun geslachten, en naar het
514 Num 4:40 | 40 Hun getelden waren, naar hun
515 Num 4:40 | Hun getelden waren, naar hun geslachten, naar het huis
516 Num 4:42 | der zonen van Merari, naar hun geslachten, naar het huis
517 Num 4:44 | 44 Hun getelden nu waren, naar
518 Num 4:44 | getelden nu waren, naar hun geslachten, drie duizend
519 Num 4:46 | hebben van de Levieten, naar hun geslachten, en naar het
520 Num 4:48 | 48 Hun getelden waren acht duizend
521 Num 5:3 | zij niet verontreinigen hun legers, in welker midden
522 Num 5:7 | 7 En zij zullen hun zonde, welke zij gedaan
523 Num 6:15 | olie bestreken, mitsgaders hun spijsoffer, en hun drankofferen; ~
524 Num 6:15 | mitsgaders hun spijsoffer, en hun drankofferen; ~
525 Num 7:3 | 3 En zij brachten hun offerande voor het aangezicht
526 Num 7:7 | den zonen van Gerson, naar hun dienst; ~
527 Num 7:8 | den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand van
528 Num 7:10 | de oversten dan offerden hun offeranden voor het altaar. ~
529 Num 7:87 | eenjarige lammeren, met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken
530 Num 8:7 | 7 En aldus zult gij hun doen, om hen te reinigen:
531 Num 8:7 | zullen het scheermes over hun ganse vlees doen gaan, en
532 Num 8:7 | doen gaan, en zij zullen hun klederen wassen, en zich
533 Num 8:10 | kinderen Israels zullen hun handen op de Levieten leggen. ~
534 Num 8:12 | 12 En de Levieten zullen hun handen op het hoofd der
535 Num 8:21 | ontzondigden zich, en wiesen hun klederen, en Aaron bewoog
536 Num 8:22 | daarna kwamen de Levieten, om hun dienst te bedienen in de
537 Num 8:26 | aan de Levieten doen in hun wachten. ~ ~
538 Num 10:6 | klank zullen zij blazen tot hun optochten. ~
539 Num 10:12 | kinderen Israels togen op, naar hun tochten, uit de woestijn
540 Num 10:14 | kinderen van Juda, naar hun heiren; en over zijn heir
541 Num 10:18 | het leger van Ruben, naar hun heiren; en over zijn heir
542 Num 10:22 | kinderen van Efraim, naar hun heiren; en over het heir
543 Num 10:25 | samensluitende al de legers, naar hun heiren; en over zijn heir
544 Num 10:28 | der kinderen Israels, naar hun heiren, als zij reisden. ~
545 Num 10:33 | verbonds des HEEREN reisde voor hun aangezicht drie dagreizen,
546 Num 11:10 | Mozes het volk wenen door hun huisgezinnen, een ieder
547 Num 11:12 | tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt? ~
548 Num 11:21 | Gij hebt gezegd: Ik zal hun vlees geven, en zij zullen
549 Num 11:28 | Mijn heer Mozes, verbied hun! ~
550 Num 11:33 | Dat vlees was nog tussen hun tanden, eer het gekauwd
551 Num 13:4 | 4 En dit zijn hun namen: van den stam van
552 Num 13:33 | ogen, alzo waren wij ook in hun ogen. ~ ~
553 Num 14:1 | vergadering, en zij hieven hun stem op, en het volk weende
554 Num 14:5 | vielen Mozes en Aaron op hun aangezichten, voor het aangezicht
555 Num 14:6 | verspied hadden, scheurden hun klederen. ~
556 Num 14:9 | want zij zijn ons brood! hun schaduw is van hen geweken,
557 Num 14:14 | Gij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat des daags,
558 Num 14:16 | in dat land, hetwelk Hij hun gezworen had, zo heeft Hij
559 Num 14:20 | En de HEERE zeide: Ik heb hun vergeven naar uw woord. ~
560 Num 14:23 | het land, hetwelk Ik aan hun vaderen gezworen heb, zien
561 Num 15:12 | alzo doen met elkeen, naar hun getal. ~
562 Num 15:25 | kinderen Israels, en het zal hun vergeven worden; want het
563 Num 15:25 | afdwaling, en zij hebben hun offerande gebracht, een
564 Num 15:25 | vuuroffer den HEERE, en hun zondoffer, voor het aangezicht
565 Num 15:25 | aangezicht des HEEREN, over hun afdwaling. ~
566 Num 15:38 | hoeken hunner klederen, bij hun geslachten; en op de snoertjes
567 Num 16:15 | zeide tot den HEERE: Zie hun offer niet aan! Ik heb niet
568 Num 16:22 | 22 Maar zij vielen op hun aangezichten, en zeiden:
569 Num 16:26 | misschien verdaan wordt in al hun zonden. ~
570 Num 16:27 | deur hunner tenten, met hun vrouwen, en hun zonen, en
571 Num 16:27 | tenten, met hun vrouwen, en hun zonen, en hun kinderkens. ~
572 Num 16:27 | vrouwen, en hun zonen, en hun kinderkens. ~
573 Num 16:32 | mond, en verslond hen met hun huizen, en allen mensen,
574 Num 16:34 | rondom hen was, vlood voor hun geschrei; want zij zeiden:
575 Num 16:38 | wierookvaten van dezen, die tegen hun zielen gezondigd hebben;
576 Num 16:45 | ogenblik! Toen vielen zij op hun aangezichten. ~
577 Num 17:2 | vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, naar het huis
578 Num 17:6 | kinderen Israels, en al hun oversten gaven aan hem een
579 Num 17:6 | Aarons staf was ook onder hun staven. ~
580 Num 17:10 | gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij,
581 Num 18:2 | vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, naar het huis
582 Num 18:6 | kinderen Israels, en al hun oversten gaven aan hem een
583 Num 18:6 | Aarons staf was ook onder hun staven. ~
584 Num 18:10 | gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij,
585 Num 18:22 | heiligheden, uit het vuur: al hun offeranden, met al hun spijsoffer,
586 Num 18:22 | al hun offeranden, met al hun spijsoffer, en met al hun
587 Num 18:22 | hun spijsoffer, en met al hun zondoffer, en met al hun
588 Num 18:22 | hun zondoffer, en met al hun schuldoffer, dat zij Mij
589 Num 18:25 | van de most, en van koren, hun eerstelingen, die zij den
590 Num 18:26 | vruchten van alles, wat in hun land is, die zij den HEERE
591 Num 18:30 | lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult gij sprengen
592 Num 18:30 | sprengen op het altaar, en hun ver zult gij aansteken,
593 Num 18:31 | 18 En hun vlees zal het uwe zijn;
594 Num 18:33 | HEERE tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij
595 Num 18:34 | ter erfenis gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen,
596 Num 18:36 | samenkomst, en die zullen hun ongerechtigheid dragen;
597 Num 19:9 | heiligheden, uit het vuur: al hun offeranden, met al hun spijsoffer,
598 Num 19:9 | al hun offeranden, met al hun spijsoffer, en met al hun
599 Num 19:9 | hun spijsoffer, en met al hun zondoffer, en met al hun
600 Num 19:9 | hun zondoffer, en met al hun schuldoffer, dat zij Mij
601 Num 19:12 | van de most, en van koren, hun eerstelingen, die zij den
602 Num 19:13 | vruchten van alles, wat in hun land is, die zij den HEERE
603 Num 19:17 | lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult gij sprengen
604 Num 19:17 | sprengen op het altaar, en hun ver zult gij aansteken,
605 Num 19:18 | 18 En hun vlees zal het uwe zijn;
606 Num 19:20 | HEERE tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij
607 Num 19:21 | ter erfenis gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen,
608 Num 19:23 | samenkomst, en die zullen hun ongerechtigheid dragen;
609 Num 20:6 | samenkomst, en zij vielen op hun aangezichten; en de heerlijkheid
610 Num 20:6 | heerlijkheid des HEEREN verscheen hun. ~
611 Num 20:8 | gijlieden tot den steenrots voor hun ogen, zo zal zij hun water
612 Num 20:8 | voor hun ogen, zo zal zij hun water geven; alzo zult gij
613 Num 20:8 | water geven; alzo zult gij hun water voortbrengen uit den
614 Num 20:12 | in het land, hetwelk Ik hun gegeven heb. ~
615 Num 21:2 | mijn hand geeft, zo zal ik hun steden verbannen. ~
616 Num 21:3 | en hij verbande hen en hun steden; en hij noemde den
617 Num 21:16 | Verzamel het volk, zo zal Ik hun water geven. ~
618 Num 21:18 | door den wetgever, met hun staven.) En van de woestijn
619 Num 22:7 | loon der waarzeggingen in hun hand; alzo kwamen zij tot
620 Num 24:8 | zijn vijanden, verteren, en hun gebeente breken, en met
621 Num 25:8 | Israelietischen man en de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag
622 Num 25:18 | tegen ulieden gehandeld door hun listen, die zij listig tegen
623 Num 25:18 | overste der Midianieten, hun zuster, die verslagen is,
624 Num 26:7 | geslachten der Rubenieten; en hun getelden waren drie en veertig
625 Num 26:12 | De zonen van Simeon, naar hun geslachten: van Nemuel,
626 Num 26:15 | 15 De zonen van Gad, naar hun geslachten: van Zefon het
627 Num 26:18 | der zonen van Gad, naar hun getelden: veertig duizend
628 Num 26:20 | waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela het
629 Num 26:22 | geslachten van Juda, naar hun getelden: zes en zeventig
630 Num 26:23 | zonen van Issaschar, naar hun geslachten, waren: van Tola
631 Num 26:25 | geslachten van Issaschar, naar hun getelden: vier en zestig
632 Num 26:26 | zonen van Zebulon, naar hun geslachten, waren: van Sered
633 Num 26:27 | geslachten der Zebulonieten, naar hun getelden: zestig duizend
634 Num 26:28 | De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse
635 Num 26:34 | geslachten van Manasse: en hun getelden waren twee en vijftig
636 Num 26:35 | de zonen van Efraim, naar hun geslachten: van Sutelah
637 Num 26:37 | der zonen van Efraim, naar hun getelden: twee en dertig
638 Num 26:37 | de zonen van Jozef, naar hun geslachten. ~
639 Num 26:38 | zonen van Benjamin, naar hun geslachten: van Bela het
640 Num 26:41 | zonen van Benjamin, naar hun geslachten; en hun getelden
641 Num 26:41 | naar hun geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig
642 Num 26:42 | zijn de zonen van Dan, naar hun geslachten: van Suham het
643 Num 26:42 | geslachten van Dan, naar hun geslachten. ~
644 Num 26:43 | geslachten der Suhamieten, naar hun getelden, waren vier en
645 Num 26:44 | De zonen van Aser, naar hun geslachten, waren: van Imna
646 Num 26:47 | der zonen van Aser, naar hun getelden: drie en vijftig
647 Num 26:48 | zonen van Nafthali, naar hun geslachten: van Jahzeel
648 Num 26:50 | geslachten van Nafthali, naar hun geslachten; en hun getelden
649 Num 26:50 | naar hun geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig
650 Num 26:54 | die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en
651 Num 26:54 | die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken; aan
652 Num 26:57 | getelden van Levi, naar hun geslachten: van Gerson het
653 Num 26:59 | Aaron, en Mozes, en Mirjam, hun zuster. ~
654 Num 26:62 | 62 En hun getelden waren drie en twintig
655 Num 26:62 | kinderen Israels, omdat hun geen erfenis gegeven werd
656 Num 27:14 | Mij aan de wateren voor hun ogen te heiligen. Dat zijn
657 Num 27:17 | 17 Die voor hun aangezicht uitga, en die
658 Num 27:17 | aangezicht uitga, en die voor hun aangezicht inga, en die
659 Num 27:19 | en geef hem bevel voor hun ogen; ~
660 Num 28:14 | 14 En hun drankofferen zullen zijn
661 Num 28:20 | 20 En hun spijsoffer zal zijn meelbloem,
662 Num 28:28 | 28 En hun spijsoffer van meelbloem,
663 Num 28:31 | zullen u volkomen zijn met hun drankofferen. ~ ~
664 Num 29:3 | 3 En hun spijsoffer van meelbloem,
665 Num 29:6 | en zijn spijsoffer, met hun drankofferen, naar hun wijze,
666 Num 29:6 | met hun drankofferen, naar hun wijze, ten liefelijken reuk,
667 Num 29:9 | 9 En hun spijsoffer van meelbloem,
668 Num 29:11 | en zijn spijsoffer, met hun drankofferen. ~
669 Num 29:14 | 14 En hun spijsoffer van meelbloem,
670 Num 29:18 | 18 En hun spijsoffer, en hun drankofferen
671 Num 29:18 | 18 En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren,
672 Num 29:18 | en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
673 Num 29:19 | en zijn spijsoffer, met hun drankofferen. ~
674 Num 29:21 | 21 En hun spijsofferen, en hun drankofferen
675 Num 29:21 | En hun spijsofferen, en hun drankofferen tot de varren,
676 Num 29:21 | en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
677 Num 29:24 | 24 Hun spijsoffer, en hun drankofferen
678 Num 29:24 | 24 Hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren,
679 Num 29:24 | en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
680 Num 29:27 | 27 En hun spijsoffer, en hun drankofferen
681 Num 29:27 | 27 En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren,
682 Num 29:27 | en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
683 Num 29:30 | 30 En hun spijsoffer, en hun drankofferen
684 Num 29:30 | 30 En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren,
685 Num 29:30 | en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
686 Num 29:33 | 33 En hun spijsoffer, en hun drankofferen
687 Num 29:33 | 33 En hun spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren,
688 Num 29:33 | en tot de lammeren, in hun getal, naar hun wijze; ~
689 Num 29:33 | lammeren, in hun getal, naar hun wijze; ~
690 Num 29:37 | 37 Hun spijsoffer, en hun drankofferen
691 Num 29:37 | 37 Hun spijsoffer, en hun drankofferen tot den var,
692 Num 29:37 | en tot de lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
693 Num 31:8 | Daartoe doodden zij boven hun verslagenen, de koningen
694 Num 31:9 | vrouwen der Midianieten, en hun kinderkens gevangen; zij
695 Num 31:9 | gevangen; zij roofden ook al hun beesten, en al hun vee,
696 Num 31:9 | ook al hun beesten, en al hun vee, en al hun vermogen. ~
697 Num 31:9 | beesten, en al hun vee, en al hun vermogen. ~
698 Num 31:10 | 10 Voorts al hun steden met hun woonplaatsen,
699 Num 31:10 | Voorts al hun steden met hun woonplaatsen, en al hun
700 Num 31:10 | hun woonplaatsen, en al hun burchten verbrandden zij
701 Num 31:29 | 29 Van hun helft zult gij het nemen,
702 Num 31:38 | zes en dertig duizend, en hun schatting voor den HEERE
703 Num 31:39 | duizend en vijfhonderd, en hun schatting voor den HEERE
704 Num 31:40 | waren zestien duizend, en hun schatting voor den HEERE
705 Num 31:60 | naar het land, dat de HEERE hun gegeven heeft? ~
706 Num 31:62 | naar het land, dat de HEERE hun gegeven had. ~
707 Num 31:70 | Israels, totdat wij hen aan hun plaats zullen gebracht hebben;
708 Num 31:82 | ondergebracht zijn; zo zult gij hun het land Gilead ter bezitting
709 Num 32:1 | Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand van
710 Num 32:2 | 2 En Mozes schreef hun uittochten, naar hun reizen,
711 Num 32:2 | schreef hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond des
712 Num 32:2 | des HEEREN; en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. ~
713 Num 32:2 | dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. ~
714 Num 32:4 | HEERE gerichten geoefend aan hun goden. ~
715 Num 32:52 | bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven;
716 Num 32:52 | verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden verderven,
717 Num 32:52 | beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen. ~
718 Num 32:54 | die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en
719 Num 32:54 | die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken; waarheen
720 Num 32:56 | zal doen, gelijk als Ik hun dacht te doen. ~ ~ ~ ~
721 Num 33:15 | en een halve stam hebben hun erfenis ontvangen aan deze
722 Num 34:3 | hebben om te bewonen; maar hun voorsteden zullen zijn voor
723 Num 34:3 | voorsteden zullen zijn voor hun beesten, en voor hun have,
724 Num 34:3 | voor hun beesten, en voor hun have, en voor al hun gedierte, ~
725 Num 34:3 | voor hun have, en voor al hun gedierte, ~
726 Num 34:6 | en boven dezelve zult gij hun twee en veertig steden geven. ~
727 Deu 1:7 | der Amorieten, en tot al hun geburen, in het vlakke veld,
728 Deu 1:8 | gegeven heeft, dat Hij het hun en hun zaad na hen geven
729 Deu 1:8 | heeft, dat Hij het hun en hun zaad na hen geven zou. ~
730 Deu 1:25 | van de vrucht des lands in hun hand, en brachten ze tot
731 Deu 1:42 | zeide de HEERE tot mij: Zeg hun: Trekt niet op, en strijdt
732 Deu 2:5 | met hen; want Ik zal u van hun land niet geven, ook niet
733 Deu 2:9 | Ik zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan
734 Deu 2:12 | bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in
735 Deu 2:12 | erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft. ~
736 Deu 2:14 | verteerd was, gelijk de HEERE hun gezworen had. ~
737 Deu 2:21 | HEERE verdelgde hen voor hun aangezicht, zodat zij hen
738 Deu 2:22 | bezitting, en hebben aan hun plaats gewoond tot op dezen
739 Deu 2:23 | woonden, verdelgd, en aan hun plaats gewoond. ~
740 Deu 3:20 | land, dat de HEERE, uw God, hun geven zal aan gene zijde
741 Deu 3:28 | volk henen overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult,
742 Deu 4:10 | Mij dit volk, en Ik zal hun Mijn woorden doen horen,
743 Deu 4:10 | leven, en zij zullen ze hun kinderen leren; ~
744 Deu 4:31 | verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, niet vergeten. ~
745 Deu 4:37 | Hij uw vaderen liefhad, en hun zaad na hen verkoren had,
746 Deu 5:29 | te onderhouden; opdat het hun en hun kinderen welging
747 Deu 5:29 | onderhouden; opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid! ~
748 Deu 5:30 | 30 Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten. ~
749 Deu 5:31 | inzettingen, en rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen
750 Deu 5:31 | in het land, hetwelk Ik hun geven zal, om dat te erven. ~
751 Deu 7:2 | verbond met hen maken, noch hun genadig zijn. ~
752 Deu 7:3 | dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet
753 Deu 7:3 | geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor
754 Deu 7:5 | 5 Maar alzo zult gij hun doen: hun altaren zult gij
755 Deu 7:5 | alzo zult gij hun doen: hun altaren zult gij afwerpen,
756 Deu 7:5 | altaren zult gij afwerpen, en hun opgerichte beelden verbreken,
757 Deu 7:5 | opgerichte beelden verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen,
758 Deu 7:5 | bossen zult gij afhouwen, en hun gesnedene beelden met vuur
759 Deu 7:16 | verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want
760 Deu 7:24 | 24 Ook zal Hij hun koningen in uw hand geven,
761 Deu 7:24 | in uw hand geven, dat gij hun naam van onder den hemel
762 Deu 7:25 | De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur
763 Deu 9:5 | komt gij er henen in, om hun land te erven; maar om de
764 Deu 9:12 | afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden had; zij hebben
765 Deu 9:14 | dat Ik hen verdelge, en hun naam van onder den hemel
766 Deu 9:28 | in het land, waarvan Hij hun gesproken had, en omdat
767 Deu 10:11 | en erven het land, dat Ik hun vaderen gezworen heb, hun
768 Deu 10:11 | hun vaderen gezworen heb, hun te geven. ~
769 Deu 10:15 | lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit
770 Deu 11:4 | wateren van de Schelfzee boven hun aangezicht deed overzwemmen,
771 Deu 11:6 | opendeed, en hen verslond met hun huisgezinnen, en hun tenten,
772 Deu 11:6 | met hun huisgezinnen, en hun tenten, ja, al wat bestond,
773 Deu 11:6 | ja, al wat bestond, dat hun aanging, in het midden van
774 Deu 11:9 | gezworen heeft, aan hen en aan hun zaad te geven; een land,
775 Deu 11:21 | uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen,
776 Deu 12:2 | volken, die gij zult erven, hun goden gediend hebben; op
777 Deu 12:3 | 3 En gij zult hun altaren afwerpen, en hun
778 Deu 12:3 | hun altaren afwerpen, en hun opgerichte beelden verbreken,
779 Deu 12:3 | opgerichte beelden verbreken, en hun bossen met vuur verbranden,
780 Deu 12:3 | nederhouwen; en gij zult hun naam te niet doen uit diezelve
781 Deu 12:29 | erfelijk zult bezitten, en in hun land wonen; ~
782 Deu 12:30 | dat gij niet vraagt naar hun goden, zeggende: Gelijk
783 Deu 12:30 | Gelijk als deze volken hun goden gediend hebben, alzo
784 Deu 12:31 | dat Hij haat, hebben zij hun goden gedaan; want zij hebben
785 Deu 12:31 | gedaan; want zij hebben ook hun zonen en hun dochteren met
786 Deu 12:31 | hebben ook hun zonen en hun dochteren met vuur verbrand
787 Deu 12:31 | dochteren met vuur verbrand voor hun goden. ~
788 Deu 14:8 | zal het ulieden zijn; van hun vlees zult gij niet eten,
789 Deu 14:8 | vlees zult gij niet eten, en hun dood aas zult gij niet aanroeren. ~
790 Deu 18:18 | 18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden
791 Deu 19:1 | erfelijk zult bezitten, en in hun steden en in hun huizen
792 Deu 19:1 | en in hun steden en in hun huizen wonen; ~
793 Deu 20:3 | en verschrikt niet voor hun aangezicht. ~
794 Deu 20:18 | niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden
795 Deu 20:18 | al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben, en
796 Deu 21:5 | Naam te zegenen, en naar hun mond zal alle twist en alle
797 Deu 21:6 | verslagene zijn, zullen hun handen wassen over deze
798 Deu 21:10 | hebben in uw hand, dat gij hun gevangenen gevankelijk wegvoert; ~
799 Deu 23:3 | des HEEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de
800 Deu 23:6 | 6 Gij zult hun vrede en hun best niet zoeken,
801 Deu 23:6 | 6 Gij zult hun vrede en hun best niet zoeken, al uw
802 Deu 23:8 | Aangaande de kinderen, die hun zullen geboren worden in
803 Deu 24:8 | zullen leren; gelijk als ik hun geboden heb, zult gij waarnemen
804 Deu 29:8 | 8 En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten
805 Deu 29:17 | 17 En gij hebt gezien hun verfoeiselen, en hun drekgoden,
806 Deu 29:17 | gezien hun verfoeiselen, en hun drekgoden, hout en steen,
807 Deu 29:26 | hadden, en geen van welke hun iets medegedeeld had; ~
808 Deu 29:28 | En de HEERE heeft hen uit hun land uitgetrokken, in toorn,
809 Deu 30:20 | en Jakob, gezworen heeft hun te zullen geven. ~ ~ ~
810 Deu 31:4 | 4 En de HEERE zal hun doen, gelijk als Hij aan
811 Deu 31:4 | koningen der Amorieten, en aan hun land, gedaan heeft, die
812 Deu 31:5 | gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, dat
813 Deu 31:6 | en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is
814 Deu 31:7 | in het land dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft,
815 Deu 31:7 | vaderen gezworen heeft, hun te zullen geven; en gij
816 Deu 31:7 | zullen geven; en gij zult het hun doen erven. ~
817 Deu 31:10 | 10 En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van
818 Deu 31:11 | gans Israel uitroepen, voor hun oren; ~
819 Deu 31:13 | 13 En dat hun kinderen, die het niet geweten
820 Deu 31:19 | kinderen Israels; legt het in hun mond; opdat dit lied Mij
821 Deu 31:23 | inbrengen in het land, dat Ik hun gezworen heb; en Ik zal
822 Deu 31:28 | ambtlieden; dat ik voor hun oren deze woorden spreke,
823 Deu 32:5 | kinderen niet; de schandvlek is hun; het is een verkeerd en
824 Deu 32:21 | Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen
825 Deu 32:26 | hen verstrooien; Ik zoude hun gedachtenis van onder de
826 Deu 32:27 | vijands schroomde, dat niet hun tegenpartijen zich vreemd
827 Deu 32:29 | vernemen, zij zouden op hun einde merken. ~
828 Deu 32:31 | 31 Want hun rotssteen is niet gelijk
829 Deu 32:32 | 32 Want hun wijnstok is uit den wijnstok
830 Deu 32:32 | uit de velden van Gomorra; hun wijndruiven zijn vergiftige
831 Deu 32:33 | 33 Hun wijn is vurig drakenvenijn,
832 Deu 32:35 | nabij, en de dingen, die hun zullen gebeuren, haasten. ~
833 Deu 32:37 | zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden; de rotssteen, op
834 Deu 33:29 | onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden! ~ ~ ~
835 Joz 1:2 | volk, tot het land, dat Ik hun, den kinderen Israels, geve. ~
836 Joz 1:6 | erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun
837 Joz 1:6 | hun vaderen heb gezworen hun te geven. ~
838 Joz 1:15 | land, dat de HEERE, uw God, hun geeft; alsdan zult gijlieden
839 Joz 2:23 | zij vertelden hem al wat hun wedervaren was. ~
840 Joz 4:3 | 3 En gebiedt hun, zeggende: Neemt voor ulieden
841 Joz 4:18 | van de Jordaan weder in hun plaats, en gingen als gisteren
842 Joz 4:21 | Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende:
843 Joz 5:1 | gegaan waren; zo versmolt hun hart, en er was geen moed
844 Joz 5:6 | HEERE gezworen had, dat Hij hun niet zoude laten zien het
845 Joz 5:6 | het land, hetwelk de HEERE hun vaderen gezworen had ons
846 Joz 5:7 | 7 Maar hun zonen heeft Hij aan hun
847 Joz 5:7 | hun zonen heeft Hij aan hun plaats gesteld; die heeft
848 Joz 5:8 | besnijden, zo bleven zij in hun plaats in het leger, totdat
849 Joz 6:13 | toegerusten gingen voor hun aangezichten, en de achtertocht
850 Joz 7:6 | en zij wierpen stof op hun hoofd. ~
851 Joz 7:11 | Mijn verbond, hetwelk Ik hun geboden had, overtreden;
852 Joz 7:11 | en hebben het ook onder hun gereedschap gelegd. ~
853 Joz 8:4 | 4 En gebood hun, zeggende: Ziet toe, gijlieden
854 Joz 8:5 | eerst, zo zullen wij voor hun aangezicht vlieden. ~
855 Joz 8:6 | zullen wij vlieden voor hun aangezichten. ~
856 Joz 8:15 | Israel, werd geslagen voor hun aangezichten; en zij vloden
857 Joz 8:22 | Ook kwamen die uit de stad hun tegemoet, zodat zij in het
858 Joz 9:4 | zij namen oude zakken op hun ezels, en oude en gescheurde,
859 Joz 9:5 | en bevlekte schoenen aan hun voeten, en zij hadden oude
860 Joz 9:5 | al het brood, dat zij op hun reize hadden, was droog
861 Joz 9:11 | handen op de reize, en gaat hun tegemoet, en zegt tot hen:
862 Joz 9:14 | Toen namen de mannen van hun reiskost; en zij vraagden
863 Joz 9:15 | der vergadering zwoeren hun. ~
864 Joz 9:16 | zo hoorden zij, dat zij hun naburen waren, en dat zij
865 Joz 9:17 | zij ten derden dage aan hun steden; hun steden nu waren
866 Joz 9:17 | derden dage aan hun steden; hun steden nu waren Gibeon,
867 Joz 9:18 | oversten der vergadering hun gezworen hadden bij den
868 Joz 9:19 | vergadering: Wij hebben hun gezworen bij den HEERE,
869 Joz 9:20 | 20 Dit zullen wij hun doen, dat wij hen bij het
870 Joz 9:20 | om des eeds wil, dien wij hun gezworen hebben. ~
871 Joz 9:26 | 26 Zo deed hij hun alzo, en hij verloste hen
872 Joz 10:5 | koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden
873 Joz 10:19 | den staart; laat hen in hun steden niet komen; want
874 Joz 10:24 | zij traden toe, en zetten hun voeten op hun halzen. ~
875 Joz 10:24 | en zetten hun voeten op hun halzen. ~
876 Joz 10:40 | aflopingen der wateren, en al hun koningen; hij liet geen
877 Joz 10:42 | nam al deze koningen en hun land op eenmaal; want de
878 Joz 11:4 | Dezen nu togen uit, en al hun heirlegers met hen; veel
879 Joz 11:6 | tot Jozua: Vrees niet voor hun aangezichten; want morgen
880 Joz 11:6 | het aangezicht van Israel; hun paarden zult gij verlammen,
881 Joz 11:6 | paarden zult gij verlammen, en hun wagenen met vuur verbranden. ~
882 Joz 11:9 | 9 Jozua nu deed hun, gelijk hem de HEERE gezegd
883 Joz 11:9 | hem de HEERE gezegd had; hun paarden verlamde hij, en
884 Joz 11:9 | paarden verlamde hij, en hun wagenen verbrandde hij met
885 Joz 11:17 | aan den berg Hermon; al hun koningen nam hij ook, en
886 Joz 11:20 | Want het was van den HEERE, hun harten te verstokken, dat
887 Joz 11:20 | hen verbannen zoude, dat hun geen genade geschiedde,
888 Joz 11:21 | Jozua verbande hen met hun steden. ~
889 Joz 11:23 | het Israel ten erve, naar hun afdelingen, naar hun stammen.
890 Joz 11:23 | naar hun afdelingen, naar hun stammen. En het land rustte
891 Joz 12:1 | Israels geslagen hebben, en hun land erfelijk bezaten, aan
892 Joz 12:7 | erfelijke bezitting, naar hun afdelingen. ~
893 Joz 13:8 | de Rubenieten en Gadieten hun erfenis ontvangen hebben;
894 Joz 13:8 | Mozes, de knecht des HEEREN, hun gegeven had: ~
895 Joz 13:15 | kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, ~
896 Joz 13:16 | 16 Dat hun landpale was van Aroer af,
897 Joz 13:23 | kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, de steden
898 Joz 13:24 | de kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen, gaf Mozes, ~
899 Joz 13:25 | 25 Dat hun landpale was Jaezer, en
900 Joz 13:28 | der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen: de steden
901 Joz 13:29 | van Manasse bleef, naar hun huisgezinnen; ~
902 Joz 13:30 | 30 Zodat hun landpale was van Mahanaim
903 Joz 13:31 | kinderen van Machir, naar hun huisgezinnen. ~
904 Joz 14:1 | stammen der kinderen Israels, hun hebben doen erven;
905 Joz 14:4 | derzelver voorsteden voor hun vee en voor hun bezitting. ~
906 Joz 14:4 | voorsteden voor hun vee en voor hun bezitting. ~
907 Joz 15:1 | kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen, was: aan de
908 Joz 15:2 | 2 Zodat hun landpale, tegen het zuiden,
909 Joz 15:12 | van Juda rondom heen, naar hun huisgezinnen. ~
910 Joz 15:20 | kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen. ~
911 Joz 16:4 | 4 Alzo hebben hun erfdeel bekomen de kinderen
912 Joz 16:5 | kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen, is deze: te
913 Joz 16:8 | kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen. ~
914 Joz 17:2 | van Manasse een lot, naar hun huisgezinnen; te weten de
915 Joz 17:2 | den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen. ~
916 Joz 18:2 | Israels, aan dewelken zij hun erfdeel niet uitgedeeld
917 Joz 18:4 | beschrijven hetzelve naar hun erven, en weder tot mij
918 Joz 18:7 | priesterdom des HEEREN is hun erfdeel. Gad nu, en Ruben,
919 Joz 18:7 | stam van Manasse, hebben hun erfdeel genomen op gene
920 Joz 18:7 | Jordaan, oostwaarts, hetwelk hun Mozes, de knecht des HEEREN,
921 Joz 18:8 | gingen heen. En Jozua gebood hun, die heengingen om het land
922 Joz 18:10 | kinderen Israels het land, naar hun afdelingen. ~
923 Joz 18:11 | van Benjamin kwam op, naar hun huisgezinnen; en de landpale
924 Joz 18:11 | huisgezinnen; en de landpale van hun lot ging uit tussen de kinderen
925 Joz 18:12 | 12 En hun landpale was naar den hoek
926 Joz 18:20 | kinderen van Benjamin, in hun landpalen rondom, naar hun
927 Joz 18:20 | hun landpalen rondom, naar hun huisgezinnen. ~
928 Joz 18:21 | kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen, zijn: Jericho,
929 Joz 18:28 | kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen. ~ ~ ~ ~
930 Joz 19:1 | kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel
931 Joz 19:1 | naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden
932 Joz 19:2 | 2 En zij hadden in hun erfdeel: Beer-seba, en Seba,
933 Joz 19:8 | kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen. ~
934 Joz 19:9 | Simeon in het midden van hun erfdeel. ~
935 Joz 19:10 | kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; en de landpale
936 Joz 19:10 | huisgezinnen; en de landpale van hun erfdeel was tot aan Sarid. ~
937 Joz 19:11 | 11 En hun landpale gaat opwaarts naar
938 Joz 19:16 | kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; deze steden
939 Joz 19:17 | kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen. ~
940 Joz 19:18 | 18 En hun landpale was Jizreela, en
941 Joz 19:22 | Beth-Semes; en de uitgangen van hun landpale zijn aan de Jordaan;
942 Joz 19:23 | kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen, de steden
943 Joz 19:24 | kinderen van Aser uit, naar hun huisgezinnen. ~
944 Joz 19:25 | 25 En hun landpale was Helkath, en
945 Joz 19:31 | kinderen van Aser, naar hun huisgezinnen, deze steden
946 Joz 19:32 | kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen. ~
947 Joz 19:33 | 33 En hun landpale is van Helef, van
948 Joz 19:39 | kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen, de steden
949 Joz 19:40 | der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen. ~
950 Joz 19:41 | 41 En de landpale van hun erfdeel was: Zora, en Esthaol,
951 Joz 19:47 | der kinderen van Dan was hun klein uitgekomen; daarom
952 Joz 19:47 | Dan, naar den naam van hun vader Dan. ~
953 Joz 19:48 | der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen, deze steden
954 Joz 21:3 | Israels aan de Levieten van hun erfdeel, naar den mond des
955 Joz 21:7 | kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, van den stam
956 Joz 21:11 | 11 Zo gaven zij hun de stad van Arba, den vader
957 Joz 21:21 | 21 En zij gaven hun Sichem, een vrijstad des
958 Joz 22:6 | steden der Gersonieten, naar hun huisgezinnen, zijn dertien
959 Joz 22:13 | kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, die nog overig
960 Joz 22:13 | huisgezinnen der Levieten; en hun lot was twaalf steden. ~
961 Joz 22:16 | land, dat Hij gezworen had hun vaderen te geven, en zij
962 Joz 22:17 | 44 En de HEERE gaf hun rust rondom, naar alles,
963 Joz 22:17 | rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen gezworen had; en
964 Joz 22:17 | bestond niet een man van al hun vijanden voor hun aangezicht;
965 Joz 22:17 | van al hun vijanden voor hun aangezicht; al hun vijanden
966 Joz 22:17 | voor hun aangezicht; al hun vijanden gaf de HEERE in
967 Joz 22:17 | vijanden gaf de HEERE in hun hand. ~
968 Joz 23:4 | rust gegeven, gelijk Hij hun toegezegd had; keert dan
969 Joz 23:6 | gaan; en zij gingen naar hun tenten. ~
970 Joz 23:7 | gaf Jozua een erfdeel bij hun broederen, aan deze zijde
971 Joz 23:7 | Jozua hen liet trekken naar hun tenten, zo zegende hij hen. ~
972 Joz 23:30 | hadden, zo was het goed in hun ogen. ~
973 Joz 23:32 | Israel; en zij brachten hun antwoord weder; ~
974 Joz 24:2 | riep Jozua gans Israel, hun oudsten, en hun hoofden,
975 Joz 24:2 | Israel, hun oudsten, en hun hoofden, en hun richters,
976 Joz 24:2 | oudsten, en hun hoofden, en hun richters, en hun ambtlieden,
977 Joz 24:2 | hoofden, en hun richters, en hun ambtlieden, en hij zeide
978 Joz 24:5 | verdrijven; en gij zult hun land erfelijk bezitten,
979 Joz 25:8 | in uw hand, en gij bezat hun land erfelijk, en Ik verdelgde
980 Joz 25:25 | volk; en hij stelde het hun tot een inzetting en recht
981 Ric 1:4 | Kanaanieten en de Ferezieten in hun hand; en zij sloegen hen
982 Ric 1:7 | met afgehouwen duimen van hun handen en van hun voeten,
983 Ric 1:7 | duimen van hun handen en van hun voeten, waren onder mijn
984 Ric 1:25 | 25 En als hij hun den ingang der stad gewezen
985 Ric 1:33 | Beth-Semes en Beth-Anath werden hun cijnsbaar. ~
986 Ric 1:34 | gebergte; want zij lieten hun niet toe, af te komen in
987 Ric 2:2 | de inwoners dezes lands; hun altaren zult gij afbreken.
988 Ric 2:3 | u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik
989 Ric 2:15 | de HEERE gezworen had; en hun was zeer bang. ~
990 Ric 2:17 | zij hoorden ook niet naar hun richteren, maar hoereerden
991 Ric 2:17 | zij af van den weg, dien hun vaders gewandeld hadden,
992 Ric 2:18 | 18 En wanneer de HEERE hun richteren verwekte, zo was
993 Ric 2:19 | verdierven het meer dan hun vaderen, navolgende andere
994 Ric 2:19 | lieten niets vallen van hun werken, noch van dezen harden
995 Ric 2:20 | heeft overtreden, dat Ik hun vaderen geboden heb, en
996 Ric 2:21 | ook niet voortvaren voor hun aangezicht iemand uit de
997 Ric 2:22 | te wandelen, gelijk als hun vaderen gehouden hebben,
998 Ric 3:2 | Israels die wisten, opdat Hij hun den krijg leerde, tenminste
999 Ric 3:4 | HEEREN zouden horen, die Hij hun vaderen door de hand van
1000 Ric 3:6 | dochters tot vrouwen, en gaven hun dochters aan derzelver zonen;
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731 |