Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
hulpe 5
hulzen 1
humta 1
hun 3731
hunkeren 1
hunkeringen 1
hunlieden 14
Frequency    [«  »]
4160 mij
4039 aan
3972 voor
3731 hun
3724 maar
3533 heeft
3518 zo

Bijbel

IntraText - Concordances

hun

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731

     Book Chapter: Verse
1501 2Kro 28:15 | kleedden van den roof al hun naakten; en zij kleedden 1502 2Kro 28:15 | Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden 1503 2Kro 28:23 | Syrie hen helpen, zal ik hun offeren, opdat zij mij ook 1504 2Kro 29:6 | verlaten, en zij hebben hun aangezichten van den tabernakel 1505 2Kro 29:15 | 15 En zij verzamelden hun broederen, en heiligden 1506 2Kro 29:23 | gemeente, en zij legden hun handen op dezelve. ~ 1507 2Kro 29:30 | blijdschap toe; en neigden hun hoofden, en bogen zich neder. ~ 1508 2Kro 29:34 | aftrekken; daarom hielpen hen hun broederen, de Levieten, 1509 2Kro 30:12 | was de hand Gods in Juda, hun enerlei hart gevende, dat 1510 2Kro 30:16 | 16 En zij stonden in hun stand, naar hun wijze, naar 1511 2Kro 30:16 | stonden in hun stand, naar hun wijze, naar de wet van Mozes, 1512 2Kro 30:27 | en zegenden het volk; en hun stem werd gehoord; want 1513 2Kro 30:27 | stem werd gehoord; want hun gebed kwam tot Zijn heilige 1514 2Kro 31:1 | ieder tot zijn bezitting in hun steden. ~ 1515 2Kro 31:2 | priesteren en der Levieten, naar hun verdelingen, een ieder naar 1516 2Kro 31:6 | heilige dingen, die den HEERE, hun God, geheiligd waren, en 1517 2Kro 31:15 | met getrouwigheid, om aan hun broederen in de verdelingen, 1518 2Kro 31:16 | werk op elken dag, voor hun dienst, in hun wachten, 1519 2Kro 31:16 | dag, voor hun dienst, in hun wachten, naar hun verdelingen. ~ 1520 2Kro 31:16 | dienst, in hun wachten, naar hun verdelingen. ~ 1521 2Kro 31:17 | jaren oud en daarboven, in hun wachten, naar hun verdelingen; ~ 1522 2Kro 31:17 | daarboven, in hun wachten, naar hun verdelingen; ~ 1523 2Kro 31:18 | geslachtsrekening met al hun kinderkens, hun vrouwen, 1524 2Kro 31:18 | geslachtsrekening met al hun kinderkens, hun vrouwen, en hun zonen, en 1525 2Kro 31:18 | kinderkens, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren, 1526 2Kro 31:18 | vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren, door de ganse 1527 2Kro 31:18 | want zij hadden zich in hun ambt in heiligheid geheiligd. ~ 1528 2Kro 32:6 | stadspoort, en sprak naar hun hart, zeggende: ~ 1529 2Kro 32:13 | van de natien dier landen hun land enigszins kunnen redden 1530 2Kro 32:17 | de natien der landen, die hun volk uit mijn hand niet 1531 2Kro 33:8 | waarnemen te doen, al hetgeen Ik hun geboden heb, naar de ganse 1532 2Kro 33:17 | hoogten, hoewel aan den HEERE, hun God. ~ 1533 2Kro 34:4 | de graven dergenen, die hun geofferd hadden. ~ 1534 2Kro 34:5 | priesteren verbrandde hij op hun altaren; en hij reinigde 1535 2Kro 34:30 | kleine toe; en men las voor hun oren al de woorden van het 1536 2Kro 34:33 | dienen; te dienen den HEERE, hun God; al zijn dagen weken 1537 2Kro 35:2 | stelde de priesteren op hun wachten; en hij sterkte 1538 2Kro 35:10 | de priesteren stonden in hun standplaats, en de Levieten 1539 2Kro 35:10 | standplaats, en de Levieten in hun verdelingen, naar het gebod 1540 2Kro 35:11 | sprengden het bloed uit hun handen, en de Levieten trokken 1541 2Kro 35:15 | zonen van Asaf, waren in hun standplaats, naar het gebod 1542 2Kro 35:15 | behoefden niet te wijken van hun dienst, overmits hun broeders, 1543 2Kro 35:15 | van hun dienst, overmits hun broeders, de Levieten, voor 1544 2Kro 35:25 | en zangeressen spraken in hun klaagliederen van Josia, 1545 2Kro 36:2 | stelde de priesteren op hun wachten; en hij sterkte 1546 2Kro 36:10 | de priesteren stonden in hun standplaats, en de Levieten 1547 2Kro 36:10 | standplaats, en de Levieten in hun verdelingen, naar het gebod 1548 2Kro 36:11 | sprengden het bloed uit hun handen, en de Levieten trokken 1549 2Kro 36:15 | zonen van Asaf, waren in hun standplaats, naar het gebod 1550 2Kro 36:15 | behoefden niet te wijken van hun dienst, overmits hun broeders, 1551 2Kro 36:15 | van hun dienst, overmits hun broeders, de Levieten, voor 1552 2Kro 36:25 | en zangeressen spraken in hun klaagliederen van Josia, 1553 2Kro 37:17 | koning der Chaldeen, die hun jongelingen met het zwaard 1554 Ezra 1:9 | 9 En dit is hun getal: dertig gouden bekkens, 1555 Ezra 2:59 | konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, of zij 1556 Ezra 2:61 | vrouw genomen had, en naar hun naam genoemd was. ~ 1557 Ezra 2:62 | 62 Dezen zochten hun register, onder degenen, 1558 Ezra 2:65 | 65 Behalve hun knechten en hun maagden, 1559 Ezra 2:65 | Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven 1560 Ezra 2:66 | 66 Hun paarden waren zevenhonderd 1561 Ezra 2:66 | zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd 1562 Ezra 2:67 | 67 Hun kemelen, vierhonderd vijf 1563 Ezra 2:69 | 69 Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des 1564 Ezra 2:70 | en de Nethinim woonden in hun steden, en gans Israel in 1565 Ezra 3:9 | met de zonen van Henadad, hun zonen en hun broederen, 1566 Ezra 3:9 | van Henadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten. ~ 1567 Ezra 3:12 | in zijn grondlegging voor hun ogen zijnde, weenden met 1568 Ezra 4:5 | tegen hen raadslieden, om hun raad te vernietigen, al 1569 Ezra 4:9 | schrijver, en de overigen van hun gezelschap, de Dinaieten, 1570 Ezra 4:17 | schrijver, en de overigen van hun gezelschappen, die te Samaria 1571 Ezra 4:20 | gene zijde der rivier; en hun is cijns, oude impost en 1572 Ezra 4:23 | Simsai, den schrijver, en hun gezelschappen gelezen was, 1573 Ezra 5:3 | rivier, en Sthar-Boznai, en hun gezelschap, en zeiden aldus 1574 Ezra 5:5 | oudsten der Joden, dat zij hun niet beletten, totdat de 1575 Ezra 5:8 | gaat voorspoediglijk door hun handen voort. ~ 1576 Ezra 5:10 | 10 Wijders hebben wij hun ook hun namen afgevraagd, 1577 Ezra 5:10 | Wijders hebben wij hun ook hun namen afgevraagd, dat wij 1578 Ezra 6:9 | Jeruzalem zijn, dat het hun dag bij dag gegeven worde, 1579 Ezra 6:12 | koningen en volken, die hun hand zullen uitstrekken, 1580 Ezra 6:13 | rivier, Sthar-Boznai, en hun gezelschap, spoediglijk 1581 Ezra 6:18 | stelden de priesteren in hun onderscheidingen, en de 1582 Ezra 6:18 | onderscheidingen, en de Levieten in hun verdelingen, tot den dienst 1583 Ezra 6:20 | der gevangenis, en voor hun broederen, de priesteren, 1584 Ezra 6:22 | Assur tot hen gewend, om hun handen te sterken in het 1585 Ezra 7:17 | runderen, rammen, lammeren, met hun spijsofferen, en hun drankofferen, 1586 Ezra 7:17 | met hun spijsofferen, en hun drankofferen, en die offert 1587 Ezra 7:24 | cijns, ouden impost en tol hun niet zal vermogen op te 1588 Ezra 8:1 | hoofden hunner vaderen, met hun geslachtsrekening, die met 1589 Ezra 8:17 | 17 En ik gaf hun bevel aan Iddo, het hoofd 1590 Ezra 8:17 | en ik legde de woorden in hun mond, om te zeggen tot Iddo, 1591 Ezra 8:19 | met zijn broederen, en hun zonen, twintig; ~ 1592 Ezra 8:24 | Serebja Hasabja, en tien van hun broederen met hen. ~ 1593 Ezra 8:25 | 25 En ik woog hun toe het zilver, en het goud, 1594 Ezra 8:26 | 26 Ik woog dan aan hun hand zeshonderd en vijftig 1595 Ezra 9:1 | volken dezer landen, naar hun gruwelen, namelijk van de 1596 Ezra 9:2 | 2 Want zij hebben van hun dochteren genomen voor zichzelven 1597 Ezra 9:2 | voor zichzelven en voor hun zonen, zodat zich vermengd 1598 Ezra 9:11 | de volken der landen, om hun gruwelen, waarmede zij dat 1599 Ezra 9:11 | tot het andere einde, met hun onreinigheid. ~ 1600 Ezra 9:12 | dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren 1601 Ezra 9:12 | geven aan hun zonen, en hun dochteren niet nemen voor 1602 Ezra 9:12 | nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun best niet zoeken, 1603 Ezra 9:12 | zonen, en zult hun vrede en hun best niet zoeken, tot in 1604 Ezra 10:19 | 19 En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen 1605 Ezra 10:19 | gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen uitgaan; 1606 Ezra 10:19 | een ram van de kudde voor hun schuld. 1607 Neh 2:9 | zijde der rivier, en gaf hun de brieven des konings. 1608 Neh 2:10 | dat hoorden, mishaagde het hun met groot mishagen, dat 1609 Neh 2:18 | 18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns 1610 Neh 2:18 | bouwen; en zij sterkten hun handen ten goede. ~ 1611 Neh 2:20 | 20 Toen gaf ik hun tot antwoord, en zeide tot 1612 Neh 3:4 | 4 En aan hun hand verbeterde Meremoth, 1613 Neh 3:4 | den zoon van Koz; en aan hun hand verbeterde Mesullam, 1614 Neh 3:4 | zoon van Mesezabeel; en aan hun hand verbeterde Zadok, zoon 1615 Neh 3:5 | 5 Voorts aan hun hand verbeterden de Thekoieten; 1616 Neh 3:5 | verbeterden de Thekoieten; maar hun voortreffelijken brachten 1617 Neh 3:5 | voortreffelijken brachten hun hals niet tot den dienst 1618 Neh 3:7 | 7 En aan hun hand verbeterden Melatja, 1619 Neh 3:9 | 9 En aan hun hand verbeterde Refaja, 1620 Neh 3:10 | 10 Voorts aan hun hand verbeterde Jedaja, 1621 Neh 3:18 | 18 Na hem verbeterden hun broederen, Bavai, de zoon 1622 Neh 3:23 | Benjamin, en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde 1623 Neh 4:3 | een vos opkwame, hij zou hun stenen muur wel verscheuren. 1624 Neh 4:4 | zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid weder op hun 1625 Neh 4:4 | hun versmaadheid weder op hun hoofd, en geef hen over 1626 Neh 4:5 | 5 En dek hun ongerechtigheid niet toe; 1627 Neh 4:5 | ongerechtigheid niet toe; en hun zonde worde niet uitgedelgd 1628 Neh 4:13 | naar de geslachten, met hun zwaarden, hun spiesen en 1629 Neh 4:13 | geslachten, met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen. ~ 1630 Neh 4:13 | zwaarden, hun spiesen en hun bogen. ~ 1631 Neh 4:14 | volks: Vreest niet voor hun aangezicht; denkt aan dien 1632 Neh 4:15 | bekend was geworden, en God hun raad te niet gemaakt had, 1633 Neh 5:1 | vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden. ~ 1634 Neh 5:5 | onze kinderen zijn als hun kinderen; en ziet, wij onderwerpen 1635 Neh 5:6 | 6 Toen ik nu hun geroep en deze woorden hoorde, 1636 Neh 5:11 | 11 Geeft hun toch als heden weder hun 1637 Neh 5:11 | hun toch als heden weder hun akkers, hun wijngaarden, 1638 Neh 5:11 | heden weder hun akkers, hun wijngaarden, hun olijfgaarden 1639 Neh 5:11 | akkers, hun wijngaarden, hun olijfgaarden en hun huizen; 1640 Neh 5:11 | wijngaarden, hun olijfgaarden en hun huizen; en het honderdste 1641 Neh 5:11 | most en de olie, die gij hun hebt afgevorderd. ~ 1642 Neh 5:14 | dat hij mij bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het 1643 Neh 5:15 | zilveren sikkelen; ook heersten hun jongens over het volk; maar 1644 Neh 6:4 | wijze. En ik antwoordde hun op dezelfde wijze. ~ 1645 Neh 6:6 | gij den muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat 1646 Neh 6:9 | vreesachtig te maken, zeggende: Hun handen zullen van het werk 1647 Neh 6:16 | en zij vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, 1648 Neh 7:61 | hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, of zij 1649 Neh 7:63 | Gileadiet, genomen had, en naar hun naam genoemd was. ~ 1650 Neh 7:64 | 64 Dezen zochten hun geschrift, willende hun 1651 Neh 7:64 | hun geschrift, willende hun geslacht rekenen, maar het 1652 Neh 7:67 | 67 Behalve hun knechten en hun maagden, 1653 Neh 7:67 | Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven 1654 Neh 7:68 | 68 Hun paarden, zevenhonderd zes 1655 Neh 7:68 | zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd 1656 Neh 7:73 | gans Israel, woonden in hun steden. ~  ~ 1657 Neh 8:1 | en de kinderen Israels in hun steden waren, ~ 1658 Neh 8:13 | woorden verstaan, die men hun had bekend gemaakt. ~ 1659 Neh 8:16 | stem laten doorgaan door al hun steden, en te Jeruzalem, 1660 Neh 8:17 | iegelijk op zijn dak, en in hun voorhoven, en in de voorhoven 1661 Neh 9:2 | en deden belijdenis van hun zonden en hunner vaderen 1662 Neh 9:3 | als zij opgestaan waren op hun standplaats, zo lazen zij 1663 Neh 9:3 | en aanbaden den HEERE, hun God. ~ 1664 Neh 9:4 | luider stem tot den HEERE, hun God; ~ 1665 Neh 9:6 | hemel der hemelen, en al hun heir, de aarde en al wat 1666 Neh 9:9 | ellende in Egypte, en Gij hebt hun geroep gehoord aan de Schelfzee; ~ 1667 Neh 9:11 | En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat 1668 Neh 9:11 | droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de 1669 Neh 9:13 | uit den hemel; en Gij hebt hun gegeven rechtmatige rechten, 1670 Neh 9:14 | bekend gemaakt; en Gij hebt hun geboden, en inzettingen 1671 Neh 9:15 | 15 En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven 1672 Neh 9:15 | uit den hemel gegeven voor hun honger, en hun water uit 1673 Neh 9:15 | gegeven voor hun honger, en hun water uit de steenrots voortgebracht 1674 Neh 9:15 | steenrots voortgebracht voor hun dorst; en Gij hebt tot hen 1675 Neh 9:15 | hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven. ~ 1676 Neh 9:16 | gehandeld, en zij hebben hun nek verhard, en niet gehoord 1677 Neh 9:17 | hen gedaan hadt, en hebben hun nek verhard, en in hun wederspannigheid 1678 Neh 9:17 | hebben hun nek verhard, en in hun wederspannigheid een hoofd 1679 Neh 9:17 | gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch Gij, 1680 Neh 9:20 | hebt Gij niet geweerd van hun mond, en water hebt Gij 1681 Neh 9:20 | mond, en water hebt Gij hun gegeven voor hun dorst. ~ 1682 Neh 9:20 | hebt Gij hun gegeven voor hun dorst. ~ 1683 Neh 9:21 | hebben geen gebrek gehad; hun klederen zijn niet veroud, 1684 Neh 9:21 | klederen zijn niet veroud, en hun voeten niet gezwollen. ~ 1685 Neh 9:22 | 22 Voorts hebt Gij hun koninkrijken en volken gegeven, 1686 Neh 9:23 | 23 Gij hebt ook hun kinderen vermenigvuldigd, 1687 Neh 9:23 | het land, waarvan Gij tot hun vaderen hadt gezegd, dat 1688 Neh 9:24 | lands, de Kanaanieten, voor hun aangezicht ten ondergebracht, 1689 Neh 9:24 | ondergebracht, en hebt hen in hun hand gegeven, mitsgaders 1690 Neh 9:24 | hand gegeven, mitsgaders hun koningen en de volken des 1691 Neh 9:24 | om daarmede te doen naar hun welgevallen. ~ 1692 Neh 9:26 | gerebelleerd, en Uw wet achter hun rug geworpen, en Uw profeten 1693 Neh 9:27 | van den hemel gehoord, en hun naar Uw grote barmhartigheden 1694 Neh 9:29 | leven zal; en zij hebben hun schouder teruggetogen, en 1695 Neh 9:29 | schouder teruggetogen, en hun nek verhard, en niet gehoord. ~ 1696 Neh 9:35 | hebben U niet gediend in hun koninkrijk, en in Uw menigvuldig 1697 Neh 9:35 | menigvuldig goed, dat Gij hun gaaft, en in dat wijde en 1698 Neh 9:35 | vette land, dat Gij voor hun aangezicht gegeven hadt; 1699 Neh 9:35 | hebben zich niet bekeerd van hun boze werken. ~ 1700 Neh 9:37 | over onze beesten, naar hun welgevallen; alzo zijn wij 1701 Neh 10:10 | 10 En hun broederen: Sebanja, Hodia, 1702 Neh 10:28 | afgescheiden tot Gods wet, hun vrouwen, hun zonen en hun 1703 Neh 10:28 | tot Gods wet, hun vrouwen, hun zonen en hun dochteren, 1704 Neh 10:28 | hun vrouwen, hun zonen en hun dochteren, al wie wetenschap 1705 Neh 10:29 | 29 Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, 1706 Neh 10:29 | zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en kwamen 1707 Neh 10:30 | de volken des lands, noch hun dochteren nemen voor onze 1708 Neh 11:3 | iegelijk op zijn bezitting, in hun steden, Israel, de priesters, 1709 Neh 11:12 | 12 En hun broederen, die het werk 1710 Neh 11:14 | 14 En hun broederen, dappere helden, 1711 Neh 11:19 | poortiers: Akkub, Talmon, met hun broederen, die wacht hielden 1712 Neh 11:25 | 25 In de dorpen nu op hun akkers woonden sommigen 1713 Neh 12:7 | hoofden der priesteren, en hun broederen, in de dagen van 1714 Neh 12:9 | 9 En Bakbukja, en Unni, hun broederen, waren tegen hen 1715 Neh 12:24 | de zoon van Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, 1716 Neh 12:27 | zochten zij de Levieten uit al hun plaatsen, dat zij hen te 1717 Neh 12:36 | schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen. ~ 1718 Neh 13:10 | ik, dat der Levieten deel hun niet gegeven was; zodat 1719 Neh 13:11 | hen, en herstelde ze in hun stand. ~ 1720 Neh 13:13 | uit de Levieten; en aan hun hand Hanan, den zoon van 1721 Neh 13:13 | werden getrouw geacht, en hun werd opgelegd aan hun broederen 1722 Neh 13:13 | en hun werd opgelegd aan hun broederen uit te delen. ~ 1723 Neh 13:24 | 24 En hun kinderen spraken half Asdodisch, 1724 Neh 13:25 | mannen van hen, en plukte hun het haar uit; en ik deed 1725 Neh 13:25 | Indien gij uw dochteren hun zonen zult geven, en indien 1726 Neh 13:25 | geven, en indien gij van hun dochteren voor uw zonen 1727 Est 16:4 | bestaan zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij 1728 Est 16:8 | landschappen uws koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden 1729 Est 16:13 | maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~ 1730 Est 17:4 | bestaan zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij 1731 Est 17:8 | landschappen uws koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden 1732 Est 17:13 | maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~ 1733 Est 28:4 | 11 En Haman vertelde hun de heerlijkheid zijns rijkdoms, 1734 Est 49:2 | spraak; ook aan de Joden naar hun schrift en naar hun spraak. ~ 1735 Est 49:2 | naar hun schrift en naar hun spraak. ~ 1736 Est 49:4 | zich te vergaderen, en voor hun leven te staan, om te verdelgen, 1737 Est 49:4 | kinderen en de vrouwen, en hun buit te roven; ~ 1738 Est 49:6 | dag, om zich te wreken aan hun vijanden. ~ 1739 Est 50:1 | want de Joden heersten over hun haters. ~ 1740 Est 50:2 | Joden vergaderden zich in hun steden, in al de landschappen 1741 Est 50:2 | te slaan aan degenen, die hun verderf zochten; en niemand 1742 Est 50:5 | De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met den slag des 1743 Est 50:5 | verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen. ~ 1744 Est 50:5 | deden met hun haters naar hun welbehagen. ~ 1745 Est 50:10 | doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet aan den roof. ~ 1746 Est 52:2 | mannen; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof. ~ 1747 Est 52:3 | opdat zij stonden voor hun leven, en rust hadden van 1748 Est 52:3 | leven, en rust hadden van hun vijanden, en zij doodden 1749 Est 52:3 | vijanden, en zij doodden onder hun haters vijf en zeventig 1750 Est 52:3 | duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan den roof. ~ 1751 Est 52:9 | tot rust gekomen waren van hun vijanden, en de maand, die 1752 Est 52:9 | vijanden, en de maand, die hun veranderd was van droefenis 1753 Est 52:14 | en namen op zich en op hun zaad, en op allen, die zich 1754 Est 52:15 | geen einde nemen zou bij hun zaad. ~ 1755 Est 53:2 | Purim bevestigen zouden op hun bestemde tijden, gelijk 1756 Est 54 | voor zichzelven en voor hun zaad; de zaken van het vasten 1757 Job 1:4 | zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen 1758 Job 1:5 | brandofferen offerde naar hun aller getal; want Job zeide: 1759 Job 1:5 | kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed 1760 Job 1:13 | dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. ~ 1761 Job 1:14 | de ezelinnen weidende aan hun zijden. ~ 1762 Job 1:18 | dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; ~ 1763 Job 2:12 | 12 En toen zij hun ogen van verre ophieven, 1764 Job 2:12 | zij hem niet, en hieven hun stem op, en weenden; daartoe 1765 Job 2:12 | mantel, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel. ~ 1766 Job 3:8 | des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken; ~ 1767 Job 3:15 | vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden. ~ 1768 Job 4:21 | 21 Verreist niet hun uitnemendheid met hen? Zij 1769 Job 5:5 | had; de struikrover slokte hun vermogen in. ~ 1770 Job 5:12 | gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten. ~ 1771 Job 5:13 | 13 Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid; dat de raad 1772 Job 5:15 | behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des 1773 Job 8:10 | leren, tot u spreken, en uit hun hart redenen voortbrengen? ~ 1774 Job 11:20 | zal van hen vergaan; en hun verwachting zal zijn de 1775 Job 12:18 | Hij bindt den gordel aan hun lenden. ~ 1776 Job 14:12 | zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden. ~ 1777 Job 15:18 | verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft; ~ 1778 Job 15:29 | vermogen zal niet bestaan; en hun volmaaktheid zal zich niet 1779 Job 15:35 | en baren ijdelheid, en hun buik richt bedrog aan. ~  ~ 1780 Job 16:10 | 10 Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan 1781 Job 17:4 | 4 Want hun hart hebt Gij van kloek 1782 Job 19:15 | een uitlander ben ik in hun ogen. ~ 1783 Job 21:8 | 8 Hun zaad is bestendig met hen 1784 Job 21:8 | is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten 1785 Job 21:8 | voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. ~ 1786 Job 21:8 | en hun spruiten zijn voor hun ogen. ~ 1787 Job 21:9 | 9 Hun huizen hebben vrede zonder 1788 Job 21:11 | 11 Hun jonge kinderen zenden zij 1789 Job 21:11 | zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen. ~ 1790 Job 21:13 | het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik 1791 Job 21:16 | 16 Doch ziet, hun goed is niet in hun hand; 1792 Job 21:16 | ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen 1793 Job 21:17 | goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat 1794 Job 21:17 | uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten 1795 Job 21:17 | verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn 1796 Job 21:29 | op den weg, en kent gij hun tekenen niet? ~ 1797 Job 22:16 | niet was; een vloed is over hun grond uitgestort; ~ 1798 Job 22:17 | En wat had de Almachtige hun gedaan? ~ 1799 Job 22:18 | 18 Hij had immers hun huizen met goed gevuld; 1800 Job 22:20 | verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. ~ 1801 Job 24:5 | woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg 1802 Job 24:11 | 11 Tussen hun muren persen zij olie uit, 1803 Job 24:17 | 17 Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des 1804 Job 24:18 | der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt 1805 Job 24:23 | nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen. ~ 1806 Job 26:5 | van onder de wateren, en hun inwoners. ~ 1807 Job 29:9 | in, en leiden de hand op hun mond. ~ 1808 Job 29:10 | vorsten verstak zich, en hun tong kleefde aan hun gehemelte. ~ 1809 Job 29:10 | en hun tong kleefde aan hun gehemelte. ~ 1810 Job 29:23 | naar den regen, en sperden hun mond open, als naar den 1811 Job 29:24 | 24 Lachte ik hun toe, zij geloofden het niet; 1812 Job 29:25 | 25 Verkoos ik hun weg, zo zat ik bovenaan, 1813 Job 30:9 | 9 Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, 1814 Job 30:9 | snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord. ~ 1815 Job 30:12 | uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. ~ 1816 Job 31:16 | 16 Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, 1817 Job 33:16 | lieden, en Hij verzegelt hun kastijding; ~ 1818 Job 34:24 | kan, en stelt anderen in hun plaats. ~ 1819 Job 34:25 | 25 Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij 1820 Job 35:9 | 9 Vanwege hun grootheid doen zij de onderdrukten 1821 Job 36:9 | 9 Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun 1822 Job 36:9 | 9 Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, 1823 Job 36:9 | hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij 1824 Job 36:11 | Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, 1825 Job 36:11 | eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden. ~ 1826 Job 36:14 | 14 Hun ziel zal in de jonkheid 1827 Job 36:14 | de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens. ~ 1828 Job 36:20 | nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden. ~ 1829 Job 37:15 | En dat van de goddelozen hun licht geweerd worde, en 1830 Job 39:7 | verpletter de goddelozen in hun plaats! ~ 1831 Job 39:8 | zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen! ~ 1832 Psa 2:3 | 3 Laat ons hun banden verscheuren, en hun 1833 Psa 2:3 | hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen. ~ 1834 Psa 4:8 | meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd 1835 Psa 4:8 | ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. ~ 1836 Psa 5:10 | 10 Want in hun mond is niets rechts, hun 1837 Psa 5:10 | hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, 1838 Psa 5:10 | binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met 1839 Psa 5:10 | keel is een open graf, met hun tong vleien zij. ~ 1840 Psa 5:11 | laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen 1841 Psa 9:6 | den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in 1842 Psa 9:21 | 21 O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen 1843 Psa 10:17 | zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal 1844 Psa 11:2 | spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in 1845 Psa 14:1 | maken het gruwelijk met hun werk; er isniemand, die 1846 Psa 16:4 | vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet 1847 Psa 16:4 | van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet 1848 Psa 17:10 | 10 Met hun vet besluiten zij zich, 1849 Psa 17:10 | besluiten zij zich, met hun mond spreken zij hovaardelijk. ~ 1850 Psa 17:11 | nu omsingeld, zij zetten hun ogen op ons ter aarde nederbukkende. ~ 1851 Psa 17:14 | verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens 1852 Psa 17:14 | zij laten hun overschot hun kinderkens achter. ~ 1853 Psa 18:42 | HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. ~ 1854 Psa 18:45 | 45 Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben 1855 Psa 18:46 | en hebben gesidderd uit hun sloten. ~ 1856 Psa 19:4 | geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord. ~ 1857 Psa 19:5 | 5 Hun richtsnoer gaat uit over 1858 Psa 19:5 | over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der 1859 Psa 21:11 | 11 Gij zult hun vrucht van de aarde verdoen, 1860 Psa 21:11 | van de aarde verdoen, en hun zaad van de kinderen der 1861 Psa 21:13 | Uw pezen zult Gij het op hun aangezicht toeleggen. ~ 1862 Psa 22:14 | 14 Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, 1863 Psa 25:14 | vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken. ~ 1864 Psa 28:3 | die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in 1865 Psa 28:3 | naasten, maar kwaad is in hun hart. ~ 1866 Psa 28:4 | 4Geef hun naar hun doen, en naar de 1867 Psa 28:4 | 4Geef hun naar hun doen, en naar de boosheid 1868 Psa 28:4 | hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; 1869 Psa 28:4 | hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren. ~ 1870 Psa 33:6 | den Geest Zijns monds al hun heir. ~ 1871 Psa 33:15 | 15 Hij formeert hun aller hart; Hij let op al 1872 Psa 33:15 | aller hart; Hij let op al hun werken. ~ 1873 Psa 33:19 | 19 Om hun ziel van den dood te redden, 1874 Psa 34:6 | den Geest Zijns monds al hun heir. ~ 1875 Psa 34:15 | 15 Hij formeert hun aller hart; Hij let op al 1876 Psa 34:15 | aller hart; Hij let op al hun werken. ~ 1877 Psa 34:19 | 19 Om hun ziel van den dood te redden, 1878 Psa 35:6 | waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood 1879 Psa 35:16 | rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. ~ 1880 Psa 35:17 | degenen, die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde 1881 Psa 35:18 | en Hij redt hen uit al hun benauwdheden. ~ 1882 Psa 36:6 | 6 Hun weg zij duister en gans 1883 Psa 36:7 | zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; 1884 Psa 36:15 | merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet 1885 Psa 36:16 | knersten zij over mij met hun tanden. ~ 1886 Psa 36:21 | 21 En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; 1887 Psa 36:25 | Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat 1888 Psa 38:14 | zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige 1889 Psa 38:15 | 15 Hun zwaard zal in hunlieder 1890 Psa 38:15 | hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken worden. ~ 1891 Psa 38:18 | dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid 1892 Psa 38:39 | rechtvaardigen is van den HEERE; hun Sterkte ter tijd van benauwdheid. ~ 1893 Psa 42:11 | richt mij op; en ik zal het hun vergelden. ~ 1894 Psa 44:2 | hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de dagen van ouds. ~ 1895 Psa 44:4 | het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft 1896 Psa 44:4 | geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil 1897 Psa 44:4 | zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar 1898 Psa 44:13 | waardij; en Gij verhoogt hun prijs niet. ~ 1899 Psa 49:7 | Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen; en op de 1900 Psa 49:11 | onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten. ~ 1901 Psa 49:12 | 12 Hun binnenste gedachte is, dat 1902 Psa 49:12 | binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, 1903 Psa 49:12 | zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot 1904 Psa 49:12 | zij noemen de landen naar hun namen. ~ 1905 Psa 49:14 | 14 Deze hun weg is een dwaasheid van 1906 Psa 49:14 | van hen; nochtans hebben hun nakomelingen een welbehagen 1907 Psa 49:14 | nakomelingen een welbehagen in hun woorden. Sela. ~ 1908 Psa 49:15 | morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk 1909 Psa 54:5 | zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. ~ 1910 Psa 55:10 | Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel 1911 Psa 55:16 | 16 Dat hun de dood als een schuldeiser 1912 Psa 55:16 | want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste 1913 Psa 55:24 | bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; 1914 Psa 56:6 | verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij 1915 Psa 56:8 | 8 Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? 1916 Psa 57:5 | spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard. ~ 1917 Psa 58:7 | 7 O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek 1918 Psa 58:7 | verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden 1919 Psa 59:8 | overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun 1920 Psa 59:8 | hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het? ~ 1921 Psa 59:13 | laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, 1922 Psa 62:5 | hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met 1923 Psa 62:5 | mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela. ~ 1924 Psa 64:4 | 4 Die hun tong scherpen als een zwaard, 1925 Psa 64:4 | bitter woord aanleggen als hun pijl; ~ 1926 Psa 64:8 | haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er. ~ 1927 Psa 64:9 | 9 En hun tong zal hen doen aanstoten 1928 Psa 68:28 | de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten 1929 Psa 69:12 | kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden. ~ 1930 Psa 69:23 | 23 Hun tafel worde voor hun aangezicht 1931 Psa 69:23 | 23 Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, 1932 Psa 69:24 | 24 Laat hun ogen duister worden, dat 1933 Psa 69:24 | dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen. ~ 1934 Psa 69:26 | 26 Hun paleis zij verwoest; in 1935 Psa 69:26 | paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner. ~ 1936 Psa 69:28 | 28 Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet 1937 Psa 72:14 | 14 Hij zal hun zielen van list en geweld 1938 Psa 72:14 | en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn 1939 Psa 73:4 | er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht 1940 Psa 73:4 | banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. ~ 1941 Psa 73:7 | 7 Hun ogen puilen uit van vet; 1942 Psa 73:9 | 9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en 1943 Psa 73:9 | mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. ~ 1944 Psa 73:10 | zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers 1945 Psa 73:17 | heiligdommen inging, en op hun einde merkte. ~ 1946 Psa 73:20 | opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. ~ 1947 Psa 74:4 | vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld. ~ 1948 Psa 74:8 | 8 Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons 1949 Psa 76:6 | beroofd geworden; zij hebben hun slaap gesluimerd; en geen 1950 Psa 76:6 | de dappere mannen hebben hun handen gevonden. ~ 1951 Psa 78:4 | het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende 1952 Psa 78:5 | geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekend maken; ~ 1953 Psa 78:6 | opstaan, en vertellen ze hun kinderen; ~ 1954 Psa 78:7 | 7 En dat zij hun hoop op God zouden stellen, 1955 Psa 78:8 | niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en 1956 Psa 78:11 | en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien. ~ 1957 Psa 78:12 | 12 Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, 1958 Psa 78:18 | En zij verzochten God in hun hart, begerende spijs naar 1959 Psa 78:18 | hart, begerende spijs naar hun lust. ~ 1960 Psa 78:24 | het Man om te eten, en gaf hun hemels koren. ~ 1961 Psa 78:25 | der Machtigen; Hij zond hun teerkost tot verzadiging. ~ 1962 Psa 78:29 | werden zeer zat; zodat Hij hun hun lust toebracht. ~ 1963 Psa 78:29 | zeer zat; zodat Hij hun hun lust toebracht. ~ 1964 Psa 78:30 | waren nog niet vervreemd van hun lust; hun spijs was nog 1965 Psa 78:30 | vervreemd van hun lust; hun spijs was nog in hun mond, ~ 1966 Psa 78:30 | lust; hun spijs was nog in hun mond, ~ 1967 Psa 78:31 | hen opging, dat Hij van hun vetsten doodde, en de uitgelezenen 1968 Psa 78:33 | 33 Dies deed Hij hun dagen vergaan in ijdelheid, 1969 Psa 78:33 | vergaan in ijdelheid, en hun jaren in verschrikking. ~ 1970 Psa 78:35 | 35 En gedachten, dat God hun Rotssteen was, en God, de 1971 Psa 78:35 | en God, de Allerhoogste, hun Verlosser. ~ 1972 Psa 78:36 | 36 En zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun 1973 Psa 78:36 | hun mond, en logen Hem met hun tong. 1974 Psa 78:37 | 37 Want hun hart was niet recht met 1975 Psa 78:44 | 44 En hun vloeden in bloed veranderde, 1976 Psa 78:44 | in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet 1977 Psa 78:46 | 46 En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en 1978 Psa 78:46 | gewas den kruidworm, en hun arbeid den sprinkhaan. ~ 1979 Psa 78:47 | 47 Hij doodde hun wijnstok door den hagel, 1980 Psa 78:47 | wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen 1981 Psa 78:48 | 48 Ook gaf Hij hun vee den hagel over, en hun 1982 Psa 78:48 | hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen. ~ 1983 Psa 78:50 | Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; 1984 Psa 78:50 | ziel niet van den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de 1985 Psa 78:53 | vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt. ~ 1986 Psa 78:55 | 55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, 1987 Psa 78:55 | deed de stammen Israels in hun tenten wonen. ~ 1988 Psa 78:57 | handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd, 1989 Psa 78:58 | verwekten Hem tot toorn door hun hoogten, en verwekten Hem 1990 Psa 78:58 | verwekten Hem tot ijver door hun gesneden beelden. ~ 1991 Psa 78:63 | 63 Het vuur verteerde hun jongelingen, en hun jonge 1992 Psa 78:63 | verteerde hun jongelingen, en hun jonge dochters werden niet 1993 Psa 78:64 | 64 Hun priesters vielen door het 1994 Psa 78:64 | vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet. ~ 1995 Psa 78:66 | het achterste; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan. ~ 1996 Psa 79:3 | 3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als 1997 Psa 79:10 | heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten 1998 Psa 79:12 | naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede 1999 Psa 79:12 | zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o 2000 Psa 81:13 | harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License