1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731
Book Chapter: Verse
3001 Hos 7:10 | niet bekeren tot den HEERE, hun God, noch Hem zoeken in
3002 Hos 7:12 | tuchtigen, gelijk gehoord is in hun vergadering. ~
3003 Hos 7:14 | roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen
3004 Hos 7:14 | hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most
3005 Hos 7:16 | als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het
3006 Hos 8:4 | heb het niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben
3007 Hos 8:4 | gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven
3008 Hos 8:13 | ongerechtigheid gedenken, en hun zonden bezoeken; zij
3009 Hos 9:2 | niet voeden; en de most zal hun liegen. ~
3010 Hos 9:4 | zij Hem niet zoet zijn, hun offeranden zouden hun zijn
3011 Hos 9:4 | zijn, hun offeranden zouden hun zijn als treurbrood; allen,
3012 Hos 9:4 | onrein worden; want hun brood zal voor hun ziel
3013 Hos 9:4 | want hun brood zal voor hun ziel zijn, het zal in des
3014 Hos 9:6 | begeerte zal er zijn naar hun zilver, netelen zullen hen
3015 Hos 9:6 | doornen zullen in hun tenten zijn. ~
3016 Hos 9:9 | ongerechtigheid gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken. ~
3017 Hos 9:10 | werden gans verfoeilijk naar hun boelerij. ~
3018 Hos 9:12 | 12 Ofschoon zij hun kinderen mochten groot maken,
3019 Hos 9:12 | zullen zijn; want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken
3020 Hos 9:14 | 14 Geef hun, HEERE! Wat zult Gij geven?
3021 Hos 9:14 | Wat zult Gij geven? Geef hun een misdragende baarmoeder,
3022 Hos 9:15 | 15 Al hun boosheid is te Gilgal, want
3023 Hos 9:15 | gehaat, om de boosheid van hun handelingen; Ik zal ze uit
3024 Hos 9:15 | niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen. ~
3025 Hos 9:16 | de gewenste vruchten van hun buik doden. ~
3026 Hos 10:2 | 2 Hij heeft hun hart verdeeld, nu zullen
3027 Hos 10:2 | verwoest worden; Hij zal hun altaren doorhouwen, Hij
3028 Hos 10:2 | altaren doorhouwen, Hij zal hun opgerichte beelden verstoren. ~
3029 Hos 10:10 | als Ik ze binden zal in hun twee voren. ~
3030 Hos 11:2 | riepen, alzo gingen zij van hun aangezicht weg; zij offerden
3031 Hos 11:4 | touwen der liefde, en was hun, als degenen, die het juk
3032 Hos 11:4 | degenen, die het juk van op hun kinnebakken oplichten, en
3033 Hos 11:6 | verteren, en opeten, vanwege hun beraadslagingen. ~
3034 Hos 11:11 | Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. ~ ~
3035 Hos 12:12 | Gilgal offeren zij ossen, ja, hun altaren zijn als steen hopen
3036 Hos 13:2 | zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld
3037 Hos 13:2 | beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk
3038 Hos 13:6 | zijn geworden, heeft zich hun hart verheven; daarom hebben
3039 Hos 13:7 | 7 Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als
3040 Hos 14:1 | door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen verpletterd,
3041 Hos 14:1 | kinderkens zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen zullen
3042 Joe 1:3 | en laat het uw kinderen hun kinderen vertellen, en derzelver
3043 Joe 1:17 | De granen zijn onder hun kluiten verrot, de schathuizen
3044 Joe 2:7 | in zijn wegen, en zullen hun paden niet verdraaien. ~
3045 Joe 2:22 | en vijgeboom zullen hun vermogen geven. ~
3046 Joe 3:6 | opdat gij hen verre van hun landpale, mocht brengen. ~
3047 Amos 1:13 | hebben opengesneden, om hun landpale te verwijden. ~
3048 Amos 2:4 | bewaard hebben; en hun leugenen hen verleid hebben,
3049 Amos 2:4 | hen verleid hebben, die hun vaders hebben nagewandeld. ~
3050 Amos 2:8 | geboeten in het huis van hun goden. ~
3051 Amos 3:10 | spreekt de HEERE; die in hun paleizen schatten vergaderen
3052 Amos 6:2 | dan deze koninkrijken, of hun landpale groter dan
3053 Amos 6:4 | bedsteden, en weelderig zijn op hun koetsen, en eten de lammeren
3054 Amos 8:7 | Jakobs heerlijkheid: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal
3055 Amos 9:1 | in het hoofd; en Ik zal hun achterste met het zwaard
3056 Amos 9:15 | 15 En Ik zal ze in hun land planten; en zij zullen
3057 Amos 9:15 | meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven
3058 Oba 1:5 | niet gestolen hebben zoveel hun genoeg ware? Zo er wijnlezers
3059 Oba 1:17 | van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten. ~
3060 Jona 1:10 | vlood; want hij had het hun te kennen gegeven. ~
3061 Jona 3:5 | bekleedden zich met zakken, van hun grootste af tot hun kleinste
3062 Jona 3:5 | van hun grootste af tot hun kleinste toe. ~
3063 Jona 3:8 | en van het geweld, dat in hun handen is. ~
3064 Jona 3:10 | 10 En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden
3065 Jona 3:10 | dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde
3066 Jona 3:10 | kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed
3067 Jona 4:11 | onderscheid weten tussen hun rechterhand, en hun
3068 Jona 4:11 | tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe
3069 Mic 2:1 | bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van
3070 Mic 2:13 | De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij
3071 Mic 2:13 | door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht
3072 Mic 2:13 | en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en
3073 Mic 2:13 | henengaan; en de HEERE in hun spits. ~ ~
3074 Mic 3:2 | het kwade lief; zij roven hun huid van hen af, en hun
3075 Mic 3:2 | hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen. ~
3076 Mic 3:2 | hen af, en hun vlees van hun beenderen. ~
3077 Mic 3:3 | vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen
3078 Mic 3:3 | en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken; en
3079 Mic 3:4 | verbergen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt
3080 Mic 3:5 | volk verleiden; die met hun tanden bijten, en roepen
3081 Mic 3:5 | maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen
3082 Mic 4:3 | verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden,
3083 Mic 4:3 | zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het
3084 Mic 4:13 | HEERE verbannen, en hun vermogen den Heere der ganse
3085 Mic 7:16 | beschaamd zijn, vanwege al hun macht; zij zullen de hand
3086 Mic 7:16 | hand op den mond leggen; hun oren zullen doof worden. ~
3087 Mic 7:17 | zullen zij zich beroeren uit hun sloten; zij zullen met vervaardheid
3088 Mic 7:19 | dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der
3089 Nah 2:2 | ledig gemaakt, en zij hebben hun wijnranken verdorven. ~
3090 Nah 2:4 | en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkelen,
3091 Nah 2:5 | zij zullen struikelen in hun tochten; zij zullen haasten
3092 Nah 2:5 | zij zullen haasten naar hun muur, als het beschutsel
3093 Nah 2:10 | al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken,
3094 Nah 3:3 | der lichamen, men zal over hun lichamen struikelen; ~
3095 Nah 3:17 | vliegen zij weg, alzo dat hun plaats onbekend is, waar
3096 Zep 1:12 | die stijf geworden zijn op hun droesem, die in hun
3097 Zep 1:12 | zijn op hun droesem, die in hun hart zeggen: De HEERE
3098 Zep 1:13 | 13 Daarom zal hun vermogen ten roof worden,
3099 Zep 1:13 | vermogen ten roof worden, en hun huizen tot verwoesting;
3100 Zep 1:17 | den HEERE gezondigd; en hun bloed zal vergoten worden
3101 Zep 1:17 | vergoten worden als stof, en hun vlees zal worden als
3102 Zep 1:18 | 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal
3103 Zep 1:18 | Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden
3104 Zep 2:7 | God, hen zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben. ~
3105 Zep 2:10 | zij hebben in plaats van hun hoogmoed; want zij hebben
3106 Zep 3:6 | de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik
3107 Zep 3:6 | hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt,
3108 Zep 3:6 | dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verstoord, zodat
3109 Zep 3:7 | opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven. ~
3110 Zep 3:13 | noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedriegelijke
3111 Zac 7:11 | weigerden op te merken, en togen hun schouder terug, en zij verzwaarden
3112 Zac 7:11 | terug, en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden. ~
3113 Zac 7:12 | 12 En zij maakten hun hart als een diamant, opdat
3114 Zac 8:8 | een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid
3115 Zac 8:12 | geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het
3116 Zac 9:16 | 16 En de HEERE, hun God, zal ze te dien dage
3117 Zac 10:1 | weerlichten; en Hij zal hun regen genoeg geven voor
3118 Zac 10:6 | had; want Ik ben de HEERE, hun God, en Ik zal ze verhoren. ~
3119 Zac 10:7 | een held van Efraim, en hun hart zal zich verblijden,
3120 Zac 10:7 | verblijden, als van den wijn; en hun kinderen zullen het zien,
3121 Zac 10:7 | zien, en zich verblijden, hun hart zal zich verheugen
3122 Zac 10:9 | en zij zullen leven met hun kinderen, en wederkeren. ~
3123 Zac 10:10 | Libanon brengen, maar het zal hun niet genoeg wezen. ~
3124 Zac 11:3 | gehuils der herderen, dewijl hun heerlijkheid verwoest is;
3125 Zac 11:6 | slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen. ~
3126 Zac 11:8 | verdrietig geworden, en ook had hun ziel een walg van mij. ~
3127 Zac 12:4 | met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinneloosheid;
3128 Zac 12:5 | leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners
3129 Zac 12:5 | den HEERE der heirscharen, hun God. ~
3130 Zac 12:8 | de Engel des HEEREN voor hun aangezicht. ~
3131 Zac 12:12 | Nathan bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; ~
3132 Zac 12:13 | huis van Levi bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; het geslacht
3133 Zac 12:13 | van Simei bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; ~
3134 Zac 14:12 | ogen zullen uitteren in hun holen; een eens iegelijks
3135 Zac 14:12 | eens iegelijks tong zal in hun mond uitteren.
3136 Mal 4:1 | HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel, noch tak laten
3137 Mal 4:6 | het hart der kinderen tot hun vaderen; opdat Ik niet kome,
3138 Matt 1:21 | Zijn volk zalig maken van hun zonden. ~
3139 Matt 2:9 | oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en
3140 Matt 2:11 | Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende,
3141 Matt 2:12 | een anderen weg weder naar hun land. ~
3142 Matt 2:29 | in de Jordaan, belijdende hun zonden. ~
3143 Matt 4:8 | koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid; ~
3144 Matt 4:21 | broeder, in het schip met hun vader Zebedeus, hun netten
3145 Matt 4:21 | met hun vader Zebedeus, hun netten vermakende, en heeft
3146 Matt 4:22 | verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd. ~
3147 Matt 4:23 | geheel Galilea, lerende in hun synagogen en predikende
3148 Matt 5:7 | zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden. ~
3149 Matt 6:2 | Voorwaar zeg Ik u: Zij hebben hun loon weg. ~
3150 Matt 6:5 | Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. ~
3151 Matt 6:7 | zij menen, dat zij door hun veelheid van woorden zullen
3152 Matt 6:8 | 8 Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader
3153 Matt 6:14 | Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal
3154 Matt 6:15 | Maar indien gij den mensen hun misdaden niet vergeeft,
3155 Matt 6:16 | geveinsden; want zij mismaken hun aangezichten, opdat zij
3156 Matt 6:16 | Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben.
3157 Matt 7:6 | eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich
3158 Matt 7:12 | mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is de
3159 Matt 7:16 | 16 Aan hun vruchten zult gij hen kennen.
3160 Matt 7:20 | zult gij dan dezelve aan hun vruchten kennen. ~
3161 Matt 7:23 | 23 En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb
3162 Matt 8:4 | die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. ~
3163 Matt 8:22 | Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. ~
3164 Matt 8:34 | baden zij, dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken. ~ ~ ~
3165 Matt 9:2 | 2 En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot
3166 Matt 9:4 | 4 En Jezus, ziende hun gedachten, zeide: Waarom
3167 Matt 9:29 | 29 Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede
3168 Matt 9:30 | 30 En hun ogen zijn geopend geworden.
3169 Matt 9:30 | geworden. En Jezus heeft hun zeer gestrengelijk verboden,
3170 Matt 9:35 | steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende
3171 Matt 10:1 | geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine
3172 Matt 10:5 | heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende:
3173 Matt 10:17 | raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen. ~
3174 Matt 10:18 | geleid worden, om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis. ~
3175 Matt 11:1 | leren en te prediken in hun steden. ~
3176 Matt 11:16 | op de markten zitten, en hun gezellen toeroepen, ~
3177 Matt 12:3 | heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren? ~
3178 Matt 12:4 | waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar
3179 Matt 12:9 | voortgaande, kwam Hij in hun synagoge. ~
3180 Matt 12:16 | 16 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij Hem
3181 Matt 12:25 | 25 Doch Jezus, kennende hun gedachten, zeide tot hen:
3182 Matt 12:39 | geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden,
3183 Matt 13:15 | oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan;
3184 Matt 13:24 | andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het
3185 Matt 13:31 | andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het
3186 Matt 13:48 | lezen het goede uit in hun vaten, maar het kwade werpen
3187 Matt 13:54 | vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich
3188 Matt 13:58 | krachten gedaan, vanwege hun ongeloof. ~ ~ ~
3189 Matt 14:14 | over hen bewogen, en genas hun kranken. ~
3190 Matt 14:16 | Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan,
3191 Matt 14:16 | heen te gaan, geeft gij hun te eten. ~
3192 Matt 14:24 | baren; want de wind was hun tegen. ~
3193 Matt 15:2 | der ouden? Want zij wassen hun handen niet, wanneer zij
3194 Matt 15:8 | Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de
3195 Matt 15:8 | Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van
3196 Matt 16:1 | begeerden van Hem, dat Hij hun een teken uit den hemel
3197 Matt 16:4 | geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden,
3198 Matt 17:6 | dit horende, vielen op hun aangezicht, en werden zeer
3199 Matt 17:8 | 8 En hun ogen opheffende, zagen zij
3200 Matt 17:9 | de berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand
3201 Matt 17:13 | verstonden de discipelen dat Hij hun van Johannes de Doper gesproken
3202 Matt 17:25 | tollen of schatting, van hun zonen, of van de vreemden? ~
3203 Matt 17:27 | 27 Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga
3204 Matt 18:10 | Want Ik zeg ulieden, dat hun engelen, in de hemelen,
3205 Matt 18:19 | zouden mogen begeren, dat die hun zal geschieden van Mijn
3206 Matt 19:13 | gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden;
3207 Matt 19:15 | 15 En als Hij hun de handen opgelegd had,
3208 Matt 20:8 | Roep de arbeiders, en geef hun het loon, beginnende van
3209 Matt 20:34 | met barmhartigheid, raakte hun ogen aan; en terstond werden
3210 Matt 20:34 | aan; en terstond werden hun ogen ziende, en zij volgden
3211 Matt 21:6 | gedaan hebbende, gelijk Jezus hun bevolen had, ~
3212 Matt 21:7 | en het veulen, en legden hun klederen op dezelve, en
3213 Matt 21:8 | meeste schare spreidden hun klederen op den weg, en
3214 Matt 21:36 | de eersten, en zij deden hun desgelijks. ~
3215 Matt 22:6 | zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden
3216 Matt 22:7 | doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken. ~
3217 Matt 22:16 | En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de Herodianen,
3218 Matt 22:18 | 18 Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide: ~
3219 Matt 22:41 | samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
3220 Matt 23:3 | het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen
3221 Matt 23:4 | maar zij willen die met hun vinger niet verroeren. ~
3222 Matt 23:5 | 5 En al hun werken doen zij, om van
3223 Matt 23:5 | te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed, en maken
3224 Matt 23:5 | breed, en maken de zomen van hun klederen groot. ~
3225 Matt 24:45 | gesteld heeft, om hunlieder hun voedsel te geven ter rechter
3226 Matt 25:14 | dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over. ~
3227 Matt 25:45 | 45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar
3228 Matt 26:19 | discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden
3229 Matt 26:27 | en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen
3230 Matt 26:43 | hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard. ~
3231 Matt 26:48 | En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende:
3232 Matt 27:26 | 26 Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus
3233 Matt 27:29 | rechter hand; en vallende op hun knieen voor Hem, bespotten
3234 Matt 27:39 | lasterden Hem, schuddende hun hoofden, ~
3235 Mark 1:5 | rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. ~
3236 Mark 1:18 | 18 En zij, terstond hun netten verlatende, zijn
3237 Mark 1:19 | en dezelven in het schip hun netten vermakende. ~
3238 Mark 1:20 | Hij hen; en zij, latende hun vader Zebedeus in het schip,
3239 Mark 1:23 | 23 En er was in hun synagoge een mens, met een
3240 Mark 1:39 | 39 En Hij predikte in hun synagogen, door geheel Galilea,
3241 Mark 1:44 | hetgeen Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. ~
3242 Mark 2:5 | 5 En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot
3243 Mark 2:6 | aldaar, en overdachten in hun harten: ~
3244 Mark 3:5 | zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot den
3245 Mark 3:12 | 12 En Hij gebood hun scherpelijk dat zij Hem
3246 Mark 3:17 | broeder van Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges, hetwelk
3247 Mark 3:33 | 33 En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder,
3248 Mark 4:2 | 2 En Hij leerde hun veel dingen door gelijkenissen,
3249 Mark 4:12 | eniger tijd, bekeren en hun de zonden vergeven worden. ~
3250 Mark 4:15 | het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was. ~
3251 Mark 5:13 | 13 En Jezus liet het hun terstond toe. En de onreine
3252 Mark 5:16 | gezien hadden, vertelden hun, wat den bezetene geschied
3253 Mark 5:17 | Hem te bidden, dat Hij van hun landpalen wegging. ~
3254 Mark 5:19 | tot de uwen, en boodschap hun, wat grote dingen u de Heere
3255 Mark 5:43 | 43 En Hij gebood hun zeer, dat niemand datzelve
3256 Mark 6:6 | Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, en omging de vlekken
3257 Mark 6:7 | zenden twee en twee, en gaf hun macht over de onreine geesten. ~
3258 Mark 6:8 | 8 En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen
3259 Mark 6:11 | onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar
3260 Mark 6:33 | steden derwaarts, en kwamen hun voor, en gingen samen tot
3261 Mark 6:34 | herder hebben; en Hij begon hun vele dingen te leren. ~
3262 Mark 6:37 | zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot
3263 Mark 6:37 | tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven? ~
3264 Mark 6:39 | 39 En Hij gebood hun, dat zij hen allen zouden
3265 Mark 6:41 | discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen, en de
3266 Mark 6:46 | 46 En als Hij aan dezelve hun afscheid gegeven had, ging
3267 Mark 6:48 | krijgen; want de wind was hun tegen; en omtrent de vierde
3268 Mark 6:52 | wonder der broden; want hun hart was verhard. ~
3269 Mark 7:6 | Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van
3270 Mark 7:36 | zeggen zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zo verkondigden
3271 Mark 8:3 | indien Ik hen nuchteren naar hun huis laat gaan, zo zullen
3272 Mark 8:5 | 5 En Hij vraagde hun: Hoeveel broden hebt gij?
3273 Mark 8:15 | 15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht
3274 Mark 8:30 | 30 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij het
3275 Mark 8:31 | 31 En Hij begon hun te leren, dat de Zoon des
3276 Mark 9:9 | berg afkwamen, gebood Hij hun, dat zij niemand verhalen
3277 Mark 9:33 | gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden
3278 Mark 9:44 | 44 Waar hun worm niet sterft, en het
3279 Mark 9:46 | 46 Waar hun worm niet sterft, en het
3280 Mark 9:48 | 48 Waar hun worm niet sterft, en het
3281 Mark 10:24 | degenen, die op het goed hun betrouwen zetten, in het
3282 Mark 10:32 | Zich nemende, begon Hij hun te zeggen de dingen, die
3283 Mark 10:42 | heerschappij voeren over hen, en hun groten gebruiken macht over
3284 Mark 11:7 | veulen tot Jezus, en wierpen hun klederen daarop; en Hij
3285 Mark 11:8 | 8 En velen spreidden hun klederen op den weg, en
3286 Mark 12:15 | 15 En Hij, wetende hun geveinsdheid, zeide tot
3287 Mark 12:28 | waren, en wetende, dat Hij hun wel geantwoord had, kwam
3288 Mark 12:44 | Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen;
3289 Mark 13:5 | 5 En Jezus, hun antwoordende, begon te zeggen:
3290 Mark 13:9 | gesteld worden, om Mijnentwil, hun tot een getuigenis. ~
3291 Mark 14:7 | wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij
3292 Mark 14:10 | overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren. ~
3293 Mark 14:16 | en vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden
3294 Mark 14:22 | brak Hij het, en gaf het hun, en zeide: Neemt, eet, dat
3295 Mark 14:23 | en gedankt hebbende, gaf hun dien; en zij dronken allen
3296 Mark 14:40 | hen wederom slapende, want hun ogen waren bezwaard; en
3297 Mark 14:44 | En die Hem verried, had hun een gemeen teken gegeven,
3298 Mark 14:46 | 46 En zij sloegen hun handen aan Hem, en grepen
3299 Mark 14:59 | 59 En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig. ~
3300 Mark 15:6 | En op het feest liet hij hun een gevangene los, wien
3301 Mark 15:8 | dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan had. ~
3302 Mark 15:9 | 9 En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat
3303 Mark 15:11 | bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten. ~
3304 Mark 15:15 | schare genoeg doen, heeft hun Bar-abbas losgelaten, en
3305 Mark 15:29 | lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha!
3306 Mark 16:14 | zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid
3307 Mark 16:14 | aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid
3308 Mark 16:18 | zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken
3309 Luk 1:7 | en zij beiden verre op hun dagen gekomen waren. ~
3310 Luk 1:16 | Israels bekeren tot den Heere, hun God. ~
3311 Luk 1:20 | vervuld zullen worden op hun tijd. ~
3312 Luk 1:22 | gezien had. En hij wenkte hun toe, en bleef stom. ~
3313 Luk 2:8 | hielden de nachtwacht over hun kudde. ~
3314 Luk 2:17 | alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd
3315 Luk 2:18 | verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. ~
3316 Luk 2:39 | weder naar Galilea, tot hun stad Nazareth. ~
3317 Luk 2:51 | kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En Zijn moeder
3318 Luk 3:15 | verwachtte, en allen in hun harten overleiden van Johannes,
3319 Luk 4:15 | 15 En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen
3320 Luk 4:29 | des bergs, op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem
3321 Luk 5:6 | grote menigte vissen, en hun net scheurde. ~
3322 Luk 5:7 | 7 En zij wenkten hun medegenoten, die in het
3323 Luk 5:14 | gelijk Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. ~
3324 Luk 5:15 | Hem genezen te worden van hun krankheden. ~
3325 Luk 5:20 | 20 En Hij ziende hun geloof, zeide tot hem: Mens,
3326 Luk 5:22 | 22 Maar Jezus, hun overdenkingen bekennende,
3327 Luk 5:30 | 30 En hun Schriftgeleerden en de Farizeen
3328 Luk 6:3 | 3 En Jezus, hun antwoordende, zeide: Hebt
3329 Luk 6:8 | 8 Doch Hij kende hun gedachten, en zeide tot
3330 Luk 6:18 | Hem te horen, en om van hun ziekten genezen te worden,
3331 Luk 6:23 | groot in den hemel; want hun vaders deden desgelijks
3332 Luk 6:26 | wel van u spreken, want hun vaders deden desgelijks
3333 Luk 6:31 | mensen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks. ~
3334 Luk 7:42 | betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie
3335 Luk 8:12 | en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet
3336 Luk 8:31 | En zij baden Hem, dat Hij hun niet gebieden zou in den
3337 Luk 8:32 | en zij baden Hem, dat Hij hun wilde toelaten in dezelve
3338 Luk 8:32 | te varen. En Hij liet het hun toe. ~
3339 Luk 8:36 | gezien hadden, verhaalden hun, hoe de bezetene was verlost
3340 Luk 8:56 | ontzetten zich; en Hij beval hun, dat zij niemand zouden
3341 Luk 9:1 | samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht over al
3342 Luk 9:13 | zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden:
3343 Luk 9:17 | werd opgenomen, hetgeen hun van de brokken overgeschoten
3344 Luk 9:21 | 21 En Hij gebood hun scherpelijk en beval, dat
3345 Luk 9:60 | zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; doch gij,
3346 Luk 11:17 | 17 Maar Hij, kennende hun gedachten, zeide tot hen:
3347 Luk 11:48 | ze gedood, en gij bouwt hun graven. ~
3348 Luk 12:36 | den mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij
3349 Luk 12:42 | dienstboden zal zetten, om hun ter rechter tijd het bescheiden
3350 Luk 13:1 | welker bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had. ~
3351 Luk 14:5 | 5 En Hij, hun antwoordende, zeide: Wiens
3352 Luk 15:12 | mij toekomt. En hij deelde hun het goed. ~
3353 Luk 16:4 | afgezet zal wezen, zij mij in hun huizen ontvangen. ~
3354 Luk 16:8 | kinderen des lichts, in hun geslacht. ~
3355 Luk 16:28 | heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij
3356 Luk 17:13 | 13 En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester!
3357 Luk 17:20 | Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het
3358 Luk 18:8 | 8 Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal.
3359 Luk 19:13 | dienstknechten, gaf hij hun tien ponden, en zeide tot
3360 Luk 19:32 | vonden het, gelijk Hij hun gezegd had. ~
3361 Luk 19:35 | brachten hetzelve tot Jezus. En hun klederen op het veulen geworpen
3362 Luk 19:36 | voort reisde, spreidden zij hun klederen onder Hem op den
3363 Luk 20:15 | dan de heer des wijngaards hun doen? ~
3364 Luk 20:23 | 23 En Hij, hun arglistigheid bemerkende,
3365 Luk 21:1 | opziende, zag Hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen. ~
3366 Luk 21:4 | Want die allen hebben van hun overvloed geworpen tot de
3367 Luk 21:12 | voor dit alles, zullen zij hun handen aan ulieden slaan,
3368 Luk 22:4 | hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren. ~
3369 Luk 22:6 | zocht gelegenheid, om Hem hun over te leveren, zonder
3370 Luk 22:13 | vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden
3371 Luk 22:19 | brak Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam,
3372 Luk 22:47 | genaamd was Judas, ging hun voor, en kwam bij Jezus,
3373 Luk 22:66 | Schriftgeleerden, en brachten Hem in hun raad, ~
3374 Luk 23:17 | 17 En hij moest hun op het feest een loslaten. ~
3375 Luk 23:20 | 20 Pilatus dan riep hun wederom toe, willende Jezus
3376 Luk 23:23 | zou gekruist worden; en hun en der overpriesteren geroep
3377 Luk 23:24 | En Pilatus oordeelde, dat hun eis geschieden zou. ~
3378 Luk 23:25 | 25 En hij liet hun los dengene, die om oproer
3379 Luk 23:25 | maar Jezus gaf hij over tot hun wil. ~
3380 Luk 23:34 | zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat
3381 Luk 23:48 | keerden wederom, slaande op hun borsten. ~
3382 Luk 23:51 | had niet mede bewilligd in hun raad en handel) van Arimathea,
3383 Luk 24:16 | 16 En hun ogen werden gehouden, dat
3384 Luk 24:27 | al de profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften,
3385 Luk 24:30 | gebroken had, gaf Hij het hun. ~
3386 Luk 24:31 | 31 En hun ogen werden geopend, en
3387 Luk 24:31 | Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht. ~
3388 Luk 24:35 | geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het
3389 Luk 24:40 | Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten. ~
3390 Luk 24:43 | nam het, en at het voor hun ogen. ~
3391 Luk 24:45 | 45 Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften
3392 Joha 1:26 | 26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water,
3393 Joha 2:24 | Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij
3394 Joha 3:19 | gehad dan het licht; want hun werken waren boos. ~
3395 Joha 4:38 | bearbeid, en gij zijt tot hun arbeid ingegaan. ~
3396 Joha 5:11 | 11 Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt
3397 Joha 5:17 | 17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu
3398 Joha 6:26 | 26 Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar
3399 Joha 6:31 | gelijk geschreven is: Hij gaf hun het brood uit den hemel
3400 Joha 6:70 | 70 Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren?
3401 Joha 7:16 | 16 Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is
3402 Joha 7:47 | Farizeen dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid? ~
3403 Joha 8:9 | zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde,
3404 Joha 8:27 | verstonden niet, dat Hij hun van den Vader sprak. ~
3405 Joha 8:34 | 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg
3406 Joha 9:19 | 19 En zij vraagden hun, zeggende: Is deze uw zoon,
3407 Joha 9:20 | Zijn ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten, dat
3408 Joha 9:27 | 27 Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede gezegd,
3409 Joha 10:25 | 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, en
3410 Joha 10:28 | 28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij
3411 Joha 10:32 | 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke
3412 Joha 10:34 | 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in
3413 Joha 10:39 | grijpen, en Hij ontging uit hun hand. ~
3414 Joha 12:23 | 23 Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen,
3415 Joha 12:40 | 40 Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart
3416 Joha 12:40 | heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij
3417 Joha 13:12 | 12 Als Hij dan hun voeten gewassen, en Zijn
3418 Joha 15:22 | zij geen voorwendsel voor hun zonde. ~
3419 Joha 15:25 | woord vervuld worde, dat in hun wet geschreven is: Zij hebben
3420 Joha 16:31 | 31 Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu? ~
3421 Joha 17:2 | Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. ~
3422 Joha 17:8 | Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze
3423 Joha 17:14 | 14 Ik heb hun Uw woord gegeven; en de
3424 Joha 17:20 | ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen. ~
3425 Joha 17:22 | 22 En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven,
3426 Joha 17:26 | 26 En Ik heb hun Uw Naam bekend gemaakt,
3427 Joha 18:7 | 7 Hij vraagde hun dan wederom: Wien zoekt
3428 Joha 19:16 | 16 Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist
3429 Joha 19:31 | groot), baden Pilatus, dat hun benen zouden gebroken, en
3430 Joha 20:17 | tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader
3431 Joha 20:20 | gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde.
3432 Joha 21:13 | nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks. ~
3433 Hand 1:4 | vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet
3434 Hand 1:9 | een wolk nam Hem weg van hun ogen. ~
3435 Hand 1:10 | 10 En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden,
3436 Hand 1:19 | wonen, alzo dat die akker in hun eigen taal genoemd wordt
3437 Hand 1:26 | 26 En zij wierpen hun loten; en het lot viel op
3438 Hand 2:4 | andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. ~
3439 Hand 2:45 | 45 En zij verkochten hun goederen en have, en verdeelden
3440 Hand 4:5 | geschiedde des anderen daags, dat hun oversten en ouderlingen
3441 Hand 4:15 | 15 En hun geboden hebbende uit te
3442 Hand 4:18 | geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk niet
3443 Hand 4:24 | hieven zij eendrachtelijk hun stem op tot God, en zeiden:
3444 Hand 4:29 | En nu dan, Heere, zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten
3445 Hand 4:32 | maar alle dingen waren hun gemeen. ~
3446 Hand 5:8 | 8 En als hij hun alles verhaald had, zond
3447 Hand 6:4 | beginnende, verhaalde het hun vervolgens, zeggende: ~
3448 Hand 6:17 | 17 Indien dan God hun evengelijke gave gegeven
3449 Hand 6:40 | leidt; dewelke van zelve hun geopend werd. En uitgegaan
3450 Hand 6:47 | zwijgen zouden, verhaalde hij hun, hoe hem de Heere uit de
3451 Hand 6:50 | begeerden vrede, omdat hun land gespijzigd werd van
3452 Hand 7:3 | vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende,
3453 Hand 7:18 | den tijd van veertig jaren hun zeden verdragen in de woestijn. ~
3454 Hand 7:19 | het land Kanaan, heeft Hij hun door het lot het land derzelve
3455 Hand 7:20 | en vijftig jaren, gaf Hij hun rechters, tot op Samuel,
3456 Hand 7:21 | zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis,
3457 Hand 7:22 | afgezet hebbende, verwekte Hij hun David tot een koning; denwelken
3458 Hand 7:27 | die te Jeruzalem wonen, en hun oversten, Dezen niet kennende,
3459 Hand 7:32 | dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus
3460 Hand 7:42 | tegen den naasten sabbat hun dezelfde woorden zouden
3461 Hand 7:50 | Barnabas, en wierpen ze uit hun landpalen. ~
3462 Hand 7:51 | zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve,
3463 Hand 8:3 | wonderen geschiedden door hun handen. ~
3464 Hand 8:5 | heidenen en van Joden, met hun oversten, om hun smaadheid
3465 Hand 8:5 | Joden, met hun oversten, om hun smaadheid aan te doen, en
3466 Hand 8:11 | Paulus gedaan had, verhieven hun stemmen, en zeiden in het
3467 Hand 8:13 | priester van Jupiter, die voor hun stad was, als hij ossen
3468 Hand 8:14 | dat horende, scheurden hun klederen, en sprongen onder
3469 Hand 8:16 | heeft laten wandelen in hun wegen; ~
3470 Hand 8:18 | nauwelijks de scharen, dat zij hun niet offerden. ~
3471 Hand 9:8 | Kenner der harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun
3472 Hand 9:8 | hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest,
3473 Hand 9:9 | hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof. ~
3474 Hand 9:20 | 20 Maar hun zal aanschrijven, dat zij
3475 Hand 9:26 | 26 Mensen, die hun zielen overgegeven hebben
3476 Hand 9:30 | 30 Dezen dan, hun afscheid ontvangen hebbende,
3477 Hand 10:4 | steden doorreisden, gaven zij hun de verordeningen over, die
3478 Hand 10:7 | reizen; en de Geest liet het hun niet toe. ~
3479 Hand 10:22 | hen op; en de hoofdmannen, hun de klederen afgescheurd
3480 Hand 10:23 | 23 En als zij hun vele slagen gegeven hadden,
3481 Hand 10:24 | binnensten kerker, en verzekerde hun voeten in de stok. ~
3482 Hand 10:34 | hen in zijn huis, en zette hun de tafel voor, en verheugde
3483 Hand 11:1 | door Amfipolis en Apollonia hun weg genomen hebbende, kwamen
3484 Hand 11:18 | vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde. ~
3485 Hand 11:21 | daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan
3486 Hand 11:26 | geordineerd, en de bepalingen van hun woning. ~
3487 Hand 13:6 | 6 En als Paulus hun de handen opgelegd had,
3488 Hand 13:8 | lang met hen handelende, en hun aanradende de zaken van
3489 Hand 13:18 | belijdende en verkondigende hun daden. ~
3490 Hand 16:22 | woord toe; en zij verhieven hun stem, zeggende: Weg van
3491 Hand 16:30 | dat de overpriesters en hun gehele raad zouden komen;
3492 Hand 17:27 | het krijgsvolk, en heb hem hun ontnomen, bericht zijnde,
3493 Hand 17:28 | beschuldigden, bracht ik hem af in hun raad; ~
3494 Hand 17:31 | krijgsknechten dan, gelijk hun bevolen was, namen Paulus,
3495 Hand 19:11 | beschuldigen, zo kan niemand mij hun uit gunst overgeven. Ik
3496 Hand 19:19 | tegen hem enige vragen van hun godsdienst, en van zekeren
3497 Hand 20:18 | 18 Om hun ogen te openen, en hen te
3498 Hand 21:13 | zachtelijk waaide, meenden zij hun voornemen verkregen te hebben,
3499 Hand 21:27 | vermoedden de scheepslieden, dat hun enig land naderde. ~
3500 Hand 21:43 | Paulus behouden, belette hun dat voornemen, en beval,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3731 |