Book Chapter: Verse
1 Gen 27:33 | en zij noemde zijn naam Simeon. ~
2 Gen 31:25 | de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broeders van Dina,
3 Gen 31:30 | 30 Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij
4 Gen 32:23 | Jakobs eerstgeborene, daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar,
5 Gen 38:24 | en sprak tot hen, en nam Simeon van hen, en bond hem voor
6 Gen 38:36 | kinderen! Jozef is er niet, en Simeon is er niet; nu zult gij
7 Gen 39:23 | mij gekomen. En hij bracht Simeon tot hen uit. ~
8 Gen 42:10 | 10 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad,
9 Gen 44:5 | mijne zijn, als Ruben en Simeon. ~
10 Gen 45:5 | 5 Simeon en Levi zijn gebroeders!
11 Exo 1:2 | 2 Ruben, Simeon, Levi, en Juda; ~
12 Exo 6:14 | 14 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad,
13 Exo 6:14 | zijn de huisgezinnen van Simeon. ~
14 Num 1:6 | 6 Van Simeon, Selumiel, de zoon van Zurisaddai. ~
15 Num 1:22 | 22 Van de zonen van Simeon, hun geboorten, naar hun
16 Num 1:23 | getelden van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend
17 Num 2:12 | zich legeren de stam van Simeon; en Selumiel, de zoon van
18 Num 2:12 | de overste der zonen van Simeon zijn. ~
19 Num 7:36 | overste der kinderen van Simeon, Selumiel, de zoon van Zurisaddai. ~
20 Num 10:19 | den stam der kinderen van Simeon was Selumiel, de zoon van
21 Num 13:5 | 5 Van de stam van Simeon, Safat, de zoon van Hori. ~
22 Num 26:12 | 12 De zonen van Simeon, naar hun geslachten: van
23 Num 33:20 | den stam der kinderen van Simeon, Semuel, zoon van Ammihud; ~
24 Deu 27:12 | Jordaan gegaan zult zijn: Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar,
25 Joz 19:1 | het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen
26 Joz 19:1 | den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen;
27 Joz 19:8 | den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen. ~
28 Joz 19:9 | erfdeel der kinderen van Simeon is onder het snoer der kinderen
29 Joz 19:9 | daarom erfden de kinderen van Simeon in het midden van hun erfdeel. ~
30 Joz 21:4 | Juda, en van den stam van Simeon, en van den stam van Benjamin,
31 Joz 21:9 | den stam der kinderen van Simeon, deze steden, die men bij
32 Ric 1:3 | zeide Juda tot zijn broeder Simeon: Trek met mij op in mijn
33 Ric 1:3 | optrekken in uw lot. Alzo toog Simeon op met hem. ~
34 Ric 1:17 | dan toog met zijn broeder Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten,
35 1Kro 2:1 | kinderen van Israel: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar
36 1Kro 4:24| 24 De kinderen van Simeon waren Nemuel en Jamin, Jarib,
37 1Kro 4:42| weten uit de kinderen van Simeon, vijfhonderd mannen, tot
38 1Kro 6:65| den stam der kinderen van Simeon, en van den stam der kinderen
39 1Kro 12:25| 25 Van de kinderen van Simeon, kloeke helden ten heire,
40 2Kro 16:9 | Efraim, en Manasse, en uit Simeon; want uit Israel vielen
41 2Kro 34:6 | van Manasse, en Efraim, en Simeon, ja, tot Nafthali toe, in
42 Ezra 10:31| Jissia, Malchia, Semaja, Simeon, ~
43 Eze 48:24 | tot den westerhoek toe, Simeon een. ~
44 Eze 48:25 | En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot
45 Eze 48:33 | drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar,
46 Luk 2:25 | Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig
47 Luk 2:34 | 34 En Simeon zegende henlieden, en zeide
48 Luk 3:30 | 30 Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den
49 Hand 7:1 | leraars, namelijk Barnabas, en Simeon, genaamd Niger, en Lucius
50 Hand 9:14| 14 Simeon heeft verhaald hoe God eerst
51 2Pet 1:1 | 1 Simeon Petrus, een dienstknecht
52 Open 7:7 | 7 Uit het geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld;
|