1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3724
Book Chapter: Verse
1001 1Kro 19:5 | koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers
1002 1Kro 19:17 | over de Krethi en Plethi; maar de zonen van David waren
1003 1Kro 20:9 | voor de poort der stad; maar de koningen, die gekomen
1004 1Kro 21:1 | kwam, en belegerde Rabba; maar David bleef te Jeruzalem.
1005 1Kro 21:7 | 7En hij hoonde Israel, maar Jonathan, de zoon van Simea,
1006 1Kro 22:8 | ik deze zaak gedaan heb; maar neem toch nu de misdaad
1007 1Kro 22:13 | barmhartigheden zijn zeer vele, maar laat mij in de hand der
1008 1Kro 22:17 | zeer kwalijk gehandeld heb; maar deze schapen, wat hebben
1009 1Kro 22:17 | het huis mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk ter plage. ~
1010 1Kro 22:23 | Ornan tot David: Neem ze maar henen, en mijn heer de koning
1011 1Kro 22:24 | David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen
1012 1Kro 24:11 | hoofd, en Zizza de tweede; maar Jeus en Beria hadden niet
1013 1Kro 24:11 | zij in het vaderlijke huis maar van een telling. ~
1014 1Kro 24:17 | had geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehabja
1015 1Kro 24:22 | en hij had geen zonen, maar dochters; en de kinderen
1016 1Kro 25:2 | 2 Maar Nadab stierf, en Abihu,
1017 1Kro 25:4 | hoofden der vaderlijke huizen, maar van de kinderen van Ithamar,
1018 1Kro 27:14 | oosten viel op Salemja; maar voor zijn zoon Zecharja,
1019 1Kro 27:17 | het zuiden des daags vier; maar bij de schatkameren twee
1020 1Kro 27:25 | 25 Maar zijn broeders van Eliezer
1021 1Kro 28:23 | 23 Maar David nam het getal van
1022 1Kro 28:24 | had begonnen te tellen, maar hij voleindde het niet,
1023 1Kro 28:27 | was Simei, de Ramathiet; maar over hetgeen dat van de
1024 1Kro 28:28 | Baal-Hanan, de Gederiet; maar Joas was over de schatten
1025 1Kro 28:29 | was Sitrai, de Saroniet; maar over de runderen in de laagten,
1026 1Kro 28:34 | van Benaja, en Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste. ~ ~
1027 1Kro 29:3 | 3 Maar God heeft tot mij gezegd:
1028 1Kro 29:9 | zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat,
1029 1Kro 30:1 | geen paleis voor een mens, maar voor God, den HEERE. ~
1030 2Kro 1:4 | 4 (Maar de ark Gods had David van
1031 2Kro 1:11 | vele dagen begeerd hebt; maar wijsheid en wetenschap voor
1032 2Kro 4:6 | behoort, staken zij daarin; maar de zee was, opdat de priesters
1033 2Kro 5:9 | aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden;
1034 2Kro 6:9 | aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden;
1035 2Kro 7:6 | 6 Maar Ik heb Jeruzalem verkoren,
1036 2Kro 7:8 | 8 Maar de HEERE zeide tot mijn
1037 2Kro 7:9 | zult dat huis niet bouwen, maar uw zoon, die uit uw lenden
1038 2Kro 7:18 | 18 Maar waarlijk, zou God bij de
1039 2Kro 7:32 | volk Israel niet zijn zal, maar uit verren lande, om Uws
1040 2Kro 8:19 | 19 Maar zo gijlieden u afkeren zult,
1041 2Kro 11:8 | 8 Maar hij verliet den raad der
1042 2Kro 11:10 | heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter;
1043 2Kro 11:11 | u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen
1044 2Kro 11:14 | heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen;
1045 2Kro 11:14 | u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen
1046 2Kro 11:18 | stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehabeam verkloekte
1047 2Kro 13:7 | zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming
1048 2Kro 14:8 | zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren
1049 2Kro 14:10 | 10 Maar ons aangaande, de HEERE
1050 2Kro 14:11 | des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. ~
1051 2Kro 14:13 | 13 Maar Jerobeam deed een achterlage
1052 2Kro 14:18 | vernederd te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden
1053 2Kro 14:20 | meer in de dagen van Abia; maar de HEERE sloeg hem, dat
1054 2Kro 16:2 | zal van u gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij
1055 2Kro 16:4 | 4 Maar als zij zich in hun nood
1056 2Kro 16:5 | en dengene, die inkwam; maar vele beroerten waren over
1057 2Kro 17:12 | niet in zijn krankheid, maar de medicijnmeesters. ~
1058 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns
1059 2Kro 19:6 | 6 Maar Josafat zeide: Is hier niet
1060 2Kro 19:7 | hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert
1061 2Kro 19:7 | profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha,
1062 2Kro 19:17 | zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren? ~
1063 2Kro 19:29 | ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan.
1064 2Kro 19:30 | tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel
1065 2Kro 19:31 | rondom hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE
1066 2Kro 20:6 | het gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij
1067 2Kro 21:10 | zij uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en verdelgden
1068 2Kro 21:12 | niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U. ~
1069 2Kro 21:15 | want de strijd is niet uwe, maar Gods. ~
1070 2Kro 21:37 | 37 Maar Eliezer, de zoon van Dodava,
1071 2Kro 22:3 | met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram,
1072 2Kro 22:13 | 13 Maar hebt gewandeld in den weg
1073 2Kro 22:20 | begroeven hem in de stad Davids, maar niet in de graven der koningen. ~ ~
1074 2Kro 22:23 | met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram,
1075 2Kro 22:33 | 13 Maar hebt gewandeld in den weg
1076 2Kro 22:40 | begroeven hem in de stad Davids, maar niet in de graven der koningen. ~
1077 2Kro 23:11 | 11 Maar Jozabath, de dochter des
1078 2Kro 23:19 | 6 Maar dat niemand kome in het
1079 2Kro 23:19 | ingaan, want zij zijn heilig; maar al het volk zal de wacht
1080 2Kro 23:27 | 14 Maar de priester Jojada bracht
1081 2Kro 24:5 | gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet. ~
1082 2Kro 24:17 | 17 Maar na den dood van Jojada kwamen
1083 2Kro 24:19 | die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet. ~
1084 2Kro 24:22 | Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke,
1085 2Kro 24:25 | begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in
1086 2Kro 25:4 | kinderen doodde hij niet, maar hij deed, gelijk in de wet,
1087 2Kro 25:4 | niet sterven om de vaders; maar een ieder zal om zijn zonde
1088 2Kro 25:7 | 7 Maar er kwam een man Gods tot
1089 2Kro 25:8 | 8 Maar zo gij gaat, doe het, wees
1090 2Kro 25:9 | zeide tot den man Gods: Maar wat zal men doen met de
1091 2Kro 25:13 | 13 Maar de mannen der benden, die
1092 2Kro 25:18 | 18 Maar Joas, de koning van Israel,
1093 2Kro 25:18 | dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds,
1094 2Kro 26:16 | 16 Maar als hij sterk geworden was,
1095 2Kro 26:18 | Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesteren, Aarons zonen,
1096 2Kro 28:2 | 2 Maar hij wandelde in de wegen
1097 2Kro 28:21 | koning van Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet. ~
1098 2Kro 28:23 | opdat zij mij ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val,
1099 2Kro 28:27 | in de stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in
1100 2Kro 29:16 | 16 Maar de priesteren gingen binnen
1101 2Kro 30:18 | hadden zich niet gereinigd, maar aten het pascha, niet gelijk
1102 2Kro 31:13 | 13 Maar Jehiel, en Azazja, en Nahath,
1103 2Kro 32:8 | hem is een vreselijke arm, maar met ons is de HEERE, onze
1104 2Kro 32:20 | 20 Maar de koning Jehizkia en de
1105 2Kro 32:25 | 25 Maar Jehizkia deed gene vergelding,
1106 2Kro 32:31 | 31 Maar het is alzo, als de gezanten
1107 2Kro 33:10 | Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. ~
1108 2Kro 33:17 | 17 Maar het volk offerde nog op
1109 2Kro 33:23 | 23 Maar hij vernederde zich niet
1110 2Kro 33:23 | vader, zich vernederd had; maar deze Amon vermenigvuldigde
1111 2Kro 33:25 | 25 Maar het volk des lands sloeg
1112 2Kro 34:26 | 26 Maar tot den koning van Juda,
1113 2Kro 35:7 | in getal dertig duizend; maar van runderen drie duizend;
1114 2Kro 35:13 | het vuur, naar het recht; maar de andere heilige dingen
1115 2Kro 35:21 | ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog
1116 2Kro 35:22 | aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich, om tegen
1117 2Kro 35:22 | Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden
1118 2Kro 36:7 | in getal dertig duizend; maar van runderen drie duizend;
1119 2Kro 36:13 | het vuur, naar het recht; maar de andere heilige dingen
1120 2Kro 36:21 | ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog
1121 2Kro 36:22 | aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich, om tegen
1122 2Kro 36:22 | Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden
1123 2Kro 37:4 | veranderde zijn naam in Jojakim; maar zijn broeder Joahaz nam
1124 2Kro 37:16 | 16 Maar zij spotten met de boden
1125 2Kro 37:22 | 22 Maar in het eerste jaar van Kores,
1126 Ezra 2:62 | geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden;
1127 Ezra 3:3 | altaar op zijn stelling, maar met verschrikking, die over
1128 Ezra 3:12 | 12 Maar velen van de priesteren,
1129 Ezra 3:12 | weenden met luider stem; maar velen verhieven de stem
1130 Ezra 4:3 | 3 Maar Zerubbabel, en Jesua, en
1131 Ezra 4:3 | onzen God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het den
1132 Ezra 5:12 | 12 Maar nadat onze vaders den God
1133 Ezra 8:22 | over allen, die Hem zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn
1134 Ezra 9:9 | onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot
1135 Ezra 10:2 | lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope voor Israel,
1136 Ezra 10:13 | 13 Maar des volks is veel, en het
1137 Neh 2:20 | zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel,
1138 Neh 3:5 | verbeterden de Thekoieten; maar hun voortreffelijken brachten
1139 Neh 4:1 | 1 Maar het geschiedde, als Sanballat
1140 Neh 4:9 | 9 Maar wij baden tot onzen God,
1141 Neh 4:18 | lenden gegord, en bouwden; maar die met de bazuin blies,
1142 Neh 5:1 | 1 Maar het geroep des volks en
1143 Neh 5:15 | hun jongens over het volk; maar ik heb alzo niet gedaan,
1144 Neh 6:2 | dorpen, in het dal Ono. Maar zij dachten mij kwaad te
1145 Neh 6:8 | gij zegt, niets geschied; maar gij versiert ze uit uw hart. ~
1146 Neh 6:11 | 11 Maar ik zeide: Zou een man, als
1147 Neh 6:12 | God had hem niet gezonden; maar hij sprak deze profetie
1148 Neh 7:61 | Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen
1149 Neh 7:64 | willende hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden;
1150 Neh 9:16 | 16 Maar zij en onze vaders hebben
1151 Neh 9:26 | 26 Maar zij zijn wederspannig geworden,
1152 Neh 9:27 | die hen benauwd hebben; maar als zij in den tijd hunner
1153 Neh 9:28 | 28 Maar als zij rust hadden, keerden
1154 Neh 9:29 | doen wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben trotselijk gehandeld,
1155 Neh 9:30 | den dient Uwer profeten, maar zij neigden het oor niet;
1156 Neh 9:33 | hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk
1157 Neh 11:1 | des volks te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen
1158 Neh 11:3 | die te Jeruzalem woonden; (maar in de steden van Juda woonden,
1159 Neh 13:6 | kwam ik tot den koning; maar ten einde van sommige dagen
1160 Neh 13:24 | konden geen Joods spreken, maar naar de taal eens iegelijken
1161 Est 1:16 | tegen den koning misdaan, maar ook tegen al de vorsten,
1162 Est 1:17 | aangezicht brengen zou; maar zij kwam niet. ~
1163 Est 16:2 | had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet,
1164 Est 16:6 | van Mordechai aangewezen); maar Haman zocht al de Joden,
1165 Est 17:2 | had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet,
1166 Est 17:6 | van Mordechai aangewezen); maar Haman zocht al de Joden,
1167 Est 28:2 | vrolijk en goedsmoeds; maar toen Haman Mordechai zag
1168 Est 30:12 | tot de poort des konings; maar Haman werd voortgedreven
1169 Est 30:13 | tegen hem niet vermogen; maar gij zult gewisselijk voor
1170 Est 50:10 | der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet
1171 Est 52:2 | Susan driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand niet
1172 Est 52:3 | vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet
1173 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning
1174 Job 1:11 | 11 Maar toch strek nu Uw hand uit,
1175 Job 1:15 | scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het
1176 Job 1:16 | verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het
1177 Job 1:17 | scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het
1178 Job 1:19 | dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het
1179 Job 2:10 | 10 Maar hij zeide tot haar: Gij
1180 Job 3:21 | verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven
1181 Job 4:5 | 5 Maar nu komt het aan u, en gij
1182 Job 4:8 | 8 Maar gelijk als ik gezien heb:
1183 Job 4:21 | uitnemendheid met hen? Zij sterven, maar niet in wijsheid. ~ ~
1184 Job 5:7 | 7 Maar de mens wordt tot moeite
1185 Job 5:15 | 15 Maar Hij verlost den behoeftige
1186 Job 6:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1187 Job 6:25 | zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen,
1188 Job 6:28 | 28 Maar nu, belieft het u, wendt
1189 Job 7:8 | ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn. ~
1190 Job 7:21 | Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn. ~ ~
1191 Job 8:5 | 5 Maar indien gij naar God vroeg
1192 Job 8:7 | beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd
1193 Job 8:15 | zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij
1194 Job 8:15 | zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. ~
1195 Job 8:18 | 18 Maar als God hem verslindt uit
1196 Job 9:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1197 Job 9:18 | toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden. ~
1198 Job 10:13 | 13 Maar deze dingen hebt Gij verborgen
1199 Job 10:15 | ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende.
1200 Job 11:5 | 5 Maar gewisselijk, och, of God
1201 Job 11:20 | 20 Maar de ogen der goddelozen zullen
1202 Job 12:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1203 Job 12:4 | zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem
1204 Job 13:3 | 3 Maar ik zal tot den Almachtige
1205 Job 13:16 | mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor
1206 Job 14:10 | 10 Maar een man sterft, als hij
1207 Job 14:16 | 16 Maar nu telt Gij mijn treden;
1208 Job 14:22 | 22 Maar zijn vlees, nog aan hem
1209 Job 15:22 | duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten
1210 Job 16:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1211 Job 16:12 | 12 Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken,
1212 Job 17:10 | 10 Maar toch gij allen, keert weder,
1213 Job 19:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1214 Job 19:4 | 4 Maar ook het zij waarlijk, dat
1215 Job 20:3 | die mij schande aandoet; maar de geest zal uit mijn verstand
1216 Job 20:13 | en hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden van zijn
1217 Job 20:15 | Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal
1218 Job 21:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1219 Job 22:2 | man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige
1220 Job 22:8 | 8 Maar was er een man van geweld,
1221 Job 22:20 | stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel
1222 Job 23:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1223 Job 23:6 | macht met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan. ~
1224 Job 23:13 | 13 Maar is Hij tegen iemand, wie
1225 Job 26:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~
1226 Job 26:14 | 14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen;
1227 Job 27:17 | 17 Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze
1228 Job 28:12 | 12 Maar de wijsheid, van waar zal
1229 Job 28:28 | 28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd:
1230 Job 30:1 | 1 Maar nu lachen over mij minderen
1231 Job 30:9 | 9 Maar nu ben ik hun een snarenspel
1232 Job 30:20 | 20 Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet;
1233 Job 30:20 | antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij. ~
1234 Job 30:24 | 24 Maar Hij zal tot een aardhoop
1235 Job 31:8 | 8 Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn
1236 Job 31:34 | geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen
1237 Job 32:6 | Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden;
1238 Job 32:16 | 16 Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij
1239 Job 33:14 | 14 Maar God spreekt eens of tweemaal;
1240 Job 33:28 | 28 Maar God heeft mijn ziel verlost,
1241 Job 35:10 | 10 Maar niemand zegt: Waar is God,
1242 Job 35:12 | 12 Daar roepen zij; maar Hij antwoordt niet, vanwege
1243 Job 35:15 | 15 Maar nu, dewijl het niets is,
1244 Job 36:7 | niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij
1245 Job 36:12 | 12 Maar zo zij niet horen, zo gaan
1246 Job 36:17 | 17 Maar gij hebt het gericht des
1247 Job 36:55 | het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke
1248 Job 38:38 | Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of
1249 Job 38:38 | antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. ~ ~ ~
1250 Job 41:5 | des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. ~
1251 Psa 1:4 | zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind
1252 Psa 1:6 | weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal
1253 Psa 2:12 | vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden.
1254 Psa 5:8 | 8 Maar ik zal door de grootheid
1255 Psa 5:12 | 12 Maar laat verblijd zijn allen,
1256 Psa 7:10 | goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige,
1257 Psa 7:16 | gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve,
1258 Psa 9:8 | 8 Maar de HEERE zal in eeuwigheid
1259 Psa 11:5 | proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien,
1260 Psa 15:4 | de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den
1261 Psa 16:3 | 3 Maar tot de heiligen, die op
1262 Psa 17:15 | 15 Maar ik zal Uw aangezicht in
1263 Psa 18:19 | ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een
1264 Psa 18:24 | 24 Maar ik was oprecht bij Hem,
1265 Psa 18:27 | reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst
1266 Psa 18:28 | verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij. ~
1267 Psa 18:42 | 42 Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot
1268 Psa 18:42 | verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. ~
1269 Psa 20:8 | wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van
1270 Psa 20:9 | gekromd, en zijn gevallen; maar wij zijn gerezen en staande
1271 Psa 22:3 | God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des
1272 Psa 22:7 | 7 Maar ik ben een worm en geen
1273 Psa 22:20 | 20 Maar Gij, HEERE! wees niet verre;
1274 Psa 22:25 | aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die
1275 Psa 26:11 | 11 Maar ik wandel in mijn oprechtigheid,
1276 Psa 27:10 | moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. ~
1277 Psa 28:3 | spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. ~
1278 Psa 29:9 | en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem
1279 Psa 30:6 | ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid;
1280 Psa 30:6 | avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. ~
1281 Psa 30:8 | goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt,
1282 Psa 31:15 | 15 Maar ik vertrouw op U, o HEERE!
1283 Psa 32:10 | goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt,
1284 Psa 33:11 | 11 Maar de raad des HEEREN bestaat
1285 Psa 34:11 | 11 Maar de raad des HEEREN bestaat
1286 Psa 35:11 | lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben
1287 Psa 35:20 | tegenspoeden des rechtvaardigen; maar uit alle die redt hem de
1288 Psa 36:15 | 15 Maar als ik hinkte, waren zij
1289 Psa 36:20 | spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke
1290 Psa 38:9 | zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten,
1291 Psa 38:10 | acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. ~
1292 Psa 38:17 | zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de
1293 Psa 38:20 | 20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan,
1294 Psa 38:21 | ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt
1295 Psa 38:22 | aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen
1296 Psa 38:25 | ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige
1297 Psa 38:28 | eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen
1298 Psa 38:33 | 33 Maar de HEERE laat hem niet in
1299 Psa 38:36 | 36 Maar hij ging door, en zie, hij
1300 Psa 38:36 | niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. ~
1301 Psa 38:38 | 38 Maar de overtreders worden te
1302 Psa 39:20 | 20 Maar mijn vijanden zijn levende,
1303 Psa 40:3 | ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard. ~
1304 Psa 41:18 | ellendig en nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij;
1305 Psa 42:11 | 11 Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig,
1306 Psa 42:23 | 9 Maar de HEERE zal des daags Zijn
1307 Psa 44:3 | de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt
1308 Psa 44:4 | heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm,
1309 Psa 44:8 | 8 Maar Gij verlost ons van onze
1310 Psa 44:10 | 10 Maar nu hebt Gij ons verstoten
1311 Psa 44:23 | 23 Maar om Uwentwil worden wij den
1312 Psa 49:16 | 16 Maar God zal mijn ziel van het
1313 Psa 50:16 | 16 Maar tot den goddeloze zegt God:
1314 Psa 52:9 | stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid
1315 Psa 52:10 | 10 Maar ik zal zijn als een groene
1316 Psa 55:14 | 14 Maar gij zijt het, o mens, als
1317 Psa 55:22 | mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn
1318 Psa 55:22 | woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden. ~
1319 Psa 55:24 | 24 Maar Gij, o God! zult die doen
1320 Psa 59:9 | 9 Maar Gij, HEERE! zult hen belachen;
1321 Psa 59:17 | 17 Maar ik zal Uw sterkte zingen,
1322 Psa 60:6 | 6 Maar nu hebt Gij dengenen, die
1323 Psa 62:5 | met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken
1324 Psa 63:10 | 10 Maar dezen, die mijn ziel zoeken
1325 Psa 63:12 | 12 Maar de koning zal zich in God
1326 Psa 64:8 | 8 Maar God zal hen haastig met
1327 Psa 65:4 | hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die
1328 Psa 66:12 | en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd
1329 Psa 66:19 | 19 Maar zeker, God heeft gehoord;
1330 Psa 68:4 | 4 Maar de rechtvaardigen zullen
1331 Psa 68:7 | in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het
1332 Psa 69:11 | het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot
1333 Psa 69:12 | tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord
1334 Psa 69:14 | 14 Maar mij aangaande, mijn gebed
1335 Psa 69:21 | gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters,
1336 Psa 69:21 | geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. ~
1337 Psa 73:2 | 2 Maar mij aangaande, mijn voeten
1338 Psa 73:16 | om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; ~
1339 Psa 73:28 | 28 Maar mij aangaande, het is mij
1340 Psa 75:4 | inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt.
1341 Psa 75:8 | 8 Maar God is Rechter; Hij vernedert
1342 Psa 77:11 | zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten
1343 Psa 78:7 | Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren; ~
1344 Psa 78:38 | ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn
1345 Psa 78:56 | 56 Maar zij verzochten en verbitterden
1346 Psa 78:68 | 68 Maar Hij verkoos den stam van
1347 Psa 81:12 | 12 Maar Mijn volk heeft Mijn stem
1348 Psa 81:16 | geveinsdelijk onderworpen hebben, maar hunlieder tijd zou eeuwig
1349 Psa 85:9 | gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid
1350 Psa 86:15 | 15 Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig
1351 Psa 88:14 | 14 Maar ik, HEERE! roep tot U, en
1352 Psa 89:24 | 24 Maar Ik zal zijn wederpartijders
1353 Psa 89:34 | 34 Maar Mijn goedertierenheid zal
1354 Psa 89:39 | 39 Maar Gij hebt hem verstoten en
1355 Psa 92:9 | 9 Maar Gij zijt de Allerhoogste
1356 Psa 92:11 | 11 Maar Gij zult mijn hoorn verhogen,
1357 Psa 96:5 | der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen
1358 Psa 102:13 | 13 Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid,
1359 Psa 102:27 | 27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven;
1360 Psa 102:28 | 28 Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw
1361 Psa 103:17 | 17 Maar de goedertierenheid des
1362 Psa 106:7 | niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan
1363 Psa 106:14 | 14 Maar zij werden belust met lust
1364 Psa 106:15 | gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen
1365 Psa 106:25 | 25 Maar zij murmureerden in hun
1366 Psa 106:35 | 35 Maar zij vermengden zich met
1367 Psa 106:43 | heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door
1368 Psa 107:41 | 41 Maar Hij brengt den nooddruftige
1369 Psa 107:42 | zien het, en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt
1370 Psa 109:4 | liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed. ~
1371 Psa 109:16 | heeft weldadigheid te doen, maar heeft den ellendigen en
1372 Psa 109:21 | 21 Maar Gij, o HEERE Heere! maak
1373 Psa 109:28 | 28 Laat hen vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich
1374 Psa 109:28 | laat hen zich opmaken, maar dat zij beschaamd worden;
1375 Psa 115:1 | ons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer
1376 Psa 115:5 | 5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben
1377 Psa 115:5 | spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~
1378 Psa 115:6 | 6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een
1379 Psa 115:6 | niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet; ~
1380 Psa 115:7 | 7 Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten,
1381 Psa 115:7 | tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen
1382 Psa 115:16 | de hemel is des HEEREN; maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen
1383 Psa 115:18 | 18 Maar wij zullen den HEERE loven
1384 Psa 116:4 | 4 Maar ik riep den Naam des HEEREN
1385 Psa 118:13 | gestoten, tot vallens toe, maar de HEERE heeft mij geholpen. ~
1386 Psa 118:17 | 17 Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken
1387 Psa 118:18 | mij wel hard gekastijd; maar Hij heeft mij ter dood niet
1388 Psa 119:3 | Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. ~
1389 Psa 119:67 | verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. ~
1390 Psa 119:70 | Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. ~
1391 Psa 119:87 | vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. ~
1392 Psa 119:96 | heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. ~
1393 Psa 119:113 | Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. ~
1394 Psa 119:128 | alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat. ~
1395 Psa 119:151 | 151 Maar Gij, HEERE! zijt nabij,
1396 Psa 119:157 | wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk
1397 Psa 119:161 | vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd
1398 Psa 119:163 | en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief. ~
1399 Psa 120:7 | 7Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij
1400 Psa 125:1 | Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid. ~
1401 Psa 126:6 | gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich
1402 Psa 132:18 | vijanden met schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien. ~ ~
1403 Psa 135:16 | 16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben
1404 Psa 135:16 | spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~
1405 Psa 135:17 | 17 Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen
1406 Psa 139:12 | duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag;
1407 Psa 145:20 | degenen, die Hem liefhebben; maar Hij verdelgt alle goddelozen. ~
1408 Psa 146:9 | wees en de weduwe staande; maar der goddelozen weg keert
1409 Spre 1:28 | zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden;
1410 Spre 1:28 | zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; ~
1411 Spre 1:33 | 33 Maar die naar Mij hoort, zal
1412 Spre 2:22 | 22 Maar de goddelozen zullen van
1413 Spre 3:1 | vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. ~
1414 Spre 3:24 | zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en
1415 Spre 3:32 | is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met
1416 Spre 3:33 | het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen
1417 Spre 3:34 | spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij
1418 Spre 3:35 | wijzen zullen eer beerven; maar elkeen der zotten neemt
1419 Spre 4:18 | 18 Maar het pad der rechtvaardigen
1420 Spre 5:4 | 4 Maar het laatste van haar is
1421 Spre 6:32 | 32 Maar die met een vrouw overspel
1422 Spre 8:36 | 36 Maar die tegen Mij zondigt, doet
1423 Spre 9:18 | 18 Maar hij weet niet, dat aldaar
1424 Spre 10:1 | zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder
1425 Spre 10:2 | goddeloosheid doen geen nut; maar de gerechtigheid redt van
1426 Spre 10:3 | rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot
1427 Spre 10:4 | bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt
1428 Spre 10:5 | is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt,
1429 Spre 10:6 | hoofd des rechtvaardigen; maar het geweld bedekt den mond
1430 Spre 10:7 | rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal
1431 Spre 10:8 | is, neemt de geboden aan; maar die dwaas is van lippen,
1432 Spre 10:9 | wandelt, wandelt zeker; maar die zijn wegen verkeert,
1433 Spre 10:11 | een springader des levens; maar het geweld bedekt den mond
1434 Spre 10:12 | Haat verwekt krakelen; maar de liefde dekt alle overtredingen
1435 Spre 10:13 | wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen
1436 Spre 10:14 | wijzen leggen wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de
1437 Spre 10:17 | desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat,
1438 Spre 10:19 | ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt,
1439 Spre 10:21 | rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek
1440 Spre 10:23 | schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand,
1441 Spre 10:24 | die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen
1442 Spre 10:25 | de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een
1443 Spre 10:27 | HEEREN vermeerdert de dagen; maar de jaren der goddelozen
1444 Spre 10:28 | rechtvaardigen is blijdschap; maar de verwachting der goddelozen
1445 Spre 10:29 | voor den oprechte sterkte; maar voor de werkers der ongerechtigheid
1446 Spre 10:30 | eeuwigheid niet bewogen worden; maar de goddelozen zullen de
1447 Spre 10:31 | overvloediglijk wijsheid voort; maar de tong der verkeerdheden
1448 Spre 10:32 | weten wat welgevallig is; maar de mond der goddelozen enkel
1449 Spre 11:1 | is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is
1450 Spre 11:2 | zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid. ~
1451 Spre 11:3 | der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheid der trouwelozen
1452 Spre 11:4 | dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van
1453 Spre 11:5 | oprechten maakt zijn weg recht; maar de goddeloze valt door zijn
1454 Spre 11:6 | der vromen zal hen redden; maar de trouwelozen worden gevangen
1455 Spre 11:9 | zijn naaste door den mond; maar door wetenschap worden de
1456 Spre 11:11 | wordt een stad verheven; maar door den mond der goddelozen
1457 Spre 11:12 | is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand
1458 Spre 11:13 | openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest,
1459 Spre 11:14 | zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid
1460 Spre 11:15 | zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in
1461 Spre 11:17 | mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn
1462 Spre 11:18 | goddeloze doet een vals werk; maar voor degene, die gerechtigheid
1463 Spre 11:20 | zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn
1464 Spre 11:21 | boze niet onschuldig zijn; maar het zaad der rechtvaardigen
1465 Spre 11:23 | is alleenlijk het goede; maar de verwachting der goddelozen
1466 Spre 11:24 | meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek. ~
1467 Spre 11:26 | inhoudt, dien vloekt het volk; maar de zegening zal zijn over
1468 Spre 11:27 | zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht,
1469 Spre 11:28 | vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen
1470 Spre 12:1 | heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat,
1471 Spre 12:2 | welgevallen trekken van den HEERE; maar een man van schandelijke
1472 Spre 12:3 | worden door goddeloosheid; maar de wortel der rechtvaardigen
1473 Spre 12:4 | is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt, is
1474 Spre 12:6 | zijn om op bloed te loeren; maar de mond der oprechten zal
1475 Spre 12:7 | dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen
1476 Spre 12:8 | zijn verstandigheid is; maar die verkeerd van hart is,
1477 Spre 12:10 | het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen
1478 Spre 12:11 | brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt,
1479 Spre 12:12 | begeert het net der bozen; maar de wortel der rechtvaardigen
1480 Spre 12:13 | lippen is de strik des bozen; maar de rechtvaardige zal uit
1481 Spre 12:15 | dwazen is recht in zijn ogen; maar die naar raad hoort, is
1482 Spre 12:16 | ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt
1483 Spre 12:17 | maakt gerechtigheid bekend; maar een getuige der valsheden,
1484 Spre 12:18 | onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn. ~
1485 Spre 12:19 | bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor
1486 Spre 12:19 | maar een valse tong is maar voor een ogenblik. ~
1487 Spre 12:20 | dergenen, die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden,
1488 Spre 12:21 | zal geen leed wedervaren; maar de goddelozen zullen met
1489 Spre 12:22 | zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen,
1490 Spre 12:23 | mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept
1491 Spre 12:24 | der vlijtigen zal heersen; maar de bedriegers zullen onder
1492 Spre 12:25 | mensen buigt het neder; maar een goed woord verblijdt
1493 Spre 12:26 | voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet
1494 Spre 12:27 | zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen
1495 Spre 13:1 | hoort de tucht des vaders; maar een spotter hoort de bestraffing
1496 Spre 13:2 | des monds het goede eten; maar de ziel der trouwelozen
1497 Spre 13:3 | bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring,
1498 Spre 13:4 | begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal
1499 Spre 13:5 | rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich
1500 Spre 13:6 | bewaart den oprechte van weg; maar de goddeloosheid zal den
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3724 |