Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
maantjes 3
maanziek 1
maanzieken 1
maar 3724
maarath 1
maarmede 1
maaseja 22
Frequency    [«  »]
4039 aan
3972 voor
3731 hun
3724 maar
3533 heeft
3518 zo
3472 was

Bijbel

IntraText - Concordances

maar

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3724

     Book Chapter: Verse
1001 1Kro 19:5 | koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers 1002 1Kro 19:17 | over de Krethi en Plethi; maar de zonen van David waren 1003 1Kro 20:9 | voor de poort der stad; maar de koningen, die gekomen 1004 1Kro 21:1 | kwam, en belegerde Rabba; maar David bleef te Jeruzalem. 1005 1Kro 21:7 | 7En hij hoonde Israel, maar Jonathan, de zoon van Simea, 1006 1Kro 22:8 | ik deze zaak gedaan heb; maar neem toch nu de misdaad 1007 1Kro 22:13 | barmhartigheden zijn zeer vele, maar laat mij in de hand der 1008 1Kro 22:17 | zeer kwalijk gehandeld heb; maar deze schapen, wat hebben 1009 1Kro 22:17 | het huis mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk ter plage. ~ 1010 1Kro 22:23 | Ornan tot David: Neem ze maar henen, en mijn heer de koning 1011 1Kro 22:24 | David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen 1012 1Kro 24:11 | hoofd, en Zizza de tweede; maar Jeus en Beria hadden niet 1013 1Kro 24:11 | zij in het vaderlijke huis maar van een telling. ~ 1014 1Kro 24:17 | had geen andere kinderen, maar de kinderen van Rehabja 1015 1Kro 24:22 | en hij had geen zonen, maar dochters; en de kinderen 1016 1Kro 25:2 | 2 Maar Nadab stierf, en Abihu, 1017 1Kro 25:4 | hoofden der vaderlijke huizen, maar van de kinderen van Ithamar, 1018 1Kro 27:14 | oosten viel op Salemja; maar voor zijn zoon Zecharja, 1019 1Kro 27:17 | het zuiden des daags vier; maar bij de schatkameren twee 1020 1Kro 27:25 | 25 Maar zijn broeders van Eliezer 1021 1Kro 28:23 | 23 Maar David nam het getal van 1022 1Kro 28:24 | had begonnen te tellen, maar hij voleindde het niet, 1023 1Kro 28:27 | was Simei, de Ramathiet; maar over hetgeen dat van de 1024 1Kro 28:28 | Baal-Hanan, de Gederiet; maar Joas was over de schatten 1025 1Kro 28:29 | was Sitrai, de Saroniet; maar over de runderen in de laagten, 1026 1Kro 28:34 | van Benaja, en Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste. ~  ~ 1027 1Kro 29:3 | 3 Maar God heeft tot mij gezegd: 1028 1Kro 29:9 | zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, 1029 1Kro 30:1 | geen paleis voor een mens, maar voor God, den HEERE. ~ 1030 2Kro 1:4 | 4 (Maar de ark Gods had David van 1031 2Kro 1:11 | vele dagen begeerd hebt; maar wijsheid en wetenschap voor 1032 2Kro 4:6 | behoort, staken zij daarin; maar de zee was, opdat de priesters 1033 2Kro 5:9 | aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; 1034 2Kro 6:9 | aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; 1035 2Kro 7:6 | 6 Maar Ik heb Jeruzalem verkoren, 1036 2Kro 7:8 | 8 Maar de HEERE zeide tot mijn 1037 2Kro 7:9 | zult dat huis niet bouwen, maar uw zoon, die uit uw lenden 1038 2Kro 7:18 | 18 Maar waarlijk, zou God bij de 1039 2Kro 7:32 | volk Israel niet zijn zal, maar uit verren lande, om Uws 1040 2Kro 8:19 | 19 Maar zo gijlieden u afkeren zult, 1041 2Kro 11:8 | 8 Maar hij verliet den raad der 1042 2Kro 11:10 | heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; 1043 2Kro 11:11 | u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen 1044 2Kro 11:14 | heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; 1045 2Kro 11:14 | u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen 1046 2Kro 11:18 | stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehabeam verkloekte 1047 2Kro 13:7 | zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming 1048 2Kro 14:8 | zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren 1049 2Kro 14:10 | 10 Maar ons aangaande, de HEERE 1050 2Kro 14:11 | des HEEREN, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten. ~ 1051 2Kro 14:13 | 13 Maar Jerobeam deed een achterlage 1052 2Kro 14:18 | vernederd te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden 1053 2Kro 14:20 | meer in de dagen van Abia; maar de HEERE sloeg hem, dat 1054 2Kro 16:2 | zal van u gevonden worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij 1055 2Kro 16:4 | 4 Maar als zij zich in hun nood 1056 2Kro 16:5 | en dengene, die inkwam; maar vele beroerten waren over 1057 2Kro 17:12 | niet in zijn krankheid, maar de medicijnmeesters. ~ 1058 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns 1059 2Kro 19:6 | 6 Maar Josafat zeide: Is hier niet 1060 2Kro 19:7 | hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert 1061 2Kro 19:7 | profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha, 1062 2Kro 19:17 | zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren? ~ 1063 2Kro 19:29 | ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. 1064 2Kro 19:30 | tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel 1065 2Kro 19:31 | rondom hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE 1066 2Kro 20:6 | het gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij is bij 1067 2Kro 21:10 | zij uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en verdelgden 1068 2Kro 21:12 | niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U. ~ 1069 2Kro 21:15 | want de strijd is niet uwe, maar Gods. ~ 1070 2Kro 21:37 | 37 Maar Eliezer, de zoon van Dodava, 1071 2Kro 22:3 | met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram, 1072 2Kro 22:13 | 13 Maar hebt gewandeld in den weg 1073 2Kro 22:20 | begroeven hem in de stad Davids, maar niet in de graven der koningen. ~  ~ 1074 2Kro 22:23 | met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram, 1075 2Kro 22:33 | 13 Maar hebt gewandeld in den weg 1076 2Kro 22:40 | begroeven hem in de stad Davids, maar niet in de graven der koningen. ~ 1077 2Kro 23:11 | 11 Maar Jozabath, de dochter des 1078 2Kro 23:19 | 6 Maar dat niemand kome in het 1079 2Kro 23:19 | ingaan, want zij zijn heilig; maar al het volk zal de wacht 1080 2Kro 23:27 | 14 Maar de priester Jojada bracht 1081 2Kro 24:5 | gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet. ~ 1082 2Kro 24:17 | 17 Maar na den dood van Jojada kwamen 1083 2Kro 24:19 | die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet. ~ 1084 2Kro 24:22 | Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, 1085 2Kro 24:25 | begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in 1086 2Kro 25:4 | kinderen doodde hij niet, maar hij deed, gelijk in de wet, 1087 2Kro 25:4 | niet sterven om de vaders; maar een ieder zal om zijn zonde 1088 2Kro 25:7 | 7 Maar er kwam een man Gods tot 1089 2Kro 25:8 | 8 Maar zo gij gaat, doe het, wees 1090 2Kro 25:9 | zeide tot den man Gods: Maar wat zal men doen met de 1091 2Kro 25:13 | 13 Maar de mannen der benden, die 1092 2Kro 25:18 | 18 Maar Joas, de koning van Israel, 1093 2Kro 25:18 | dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, 1094 2Kro 26:16 | 16 Maar als hij sterk geworden was, 1095 2Kro 26:18 | Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesteren, Aarons zonen, 1096 2Kro 28:2 | 2 Maar hij wandelde in de wegen 1097 2Kro 28:21 | koning van Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet. ~ 1098 2Kro 28:23 | opdat zij mij ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val, 1099 2Kro 28:27 | in de stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in 1100 2Kro 29:16 | 16 Maar de priesteren gingen binnen 1101 2Kro 30:18 | hadden zich niet gereinigd, maar aten het pascha, niet gelijk 1102 2Kro 31:13 | 13 Maar Jehiel, en Azazja, en Nahath, 1103 2Kro 32:8 | hem is een vreselijke arm, maar met ons is de HEERE, onze 1104 2Kro 32:20 | 20 Maar de koning Jehizkia en de 1105 2Kro 32:25 | 25 Maar Jehizkia deed gene vergelding, 1106 2Kro 32:31 | 31 Maar het is alzo, als de gezanten 1107 2Kro 33:10 | Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. ~ 1108 2Kro 33:17 | 17 Maar het volk offerde nog op 1109 2Kro 33:23 | 23 Maar hij vernederde zich niet 1110 2Kro 33:23 | vader, zich vernederd had; maar deze Amon vermenigvuldigde 1111 2Kro 33:25 | 25 Maar het volk des lands sloeg 1112 2Kro 34:26 | 26 Maar tot den koning van Juda, 1113 2Kro 35:7 | in getal dertig duizend; maar van runderen drie duizend; 1114 2Kro 35:13 | het vuur, naar het recht; maar de andere heilige dingen 1115 2Kro 35:21 | ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog 1116 2Kro 35:22 | aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich, om tegen 1117 2Kro 35:22 | Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden 1118 2Kro 36:7 | in getal dertig duizend; maar van runderen drie duizend; 1119 2Kro 36:13 | het vuur, naar het recht; maar de andere heilige dingen 1120 2Kro 36:21 | ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog 1121 2Kro 36:22 | aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich, om tegen 1122 2Kro 36:22 | Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden 1123 2Kro 37:4 | veranderde zijn naam in Jojakim; maar zijn broeder Joahaz nam 1124 2Kro 37:16 | 16 Maar zij spotten met de boden 1125 2Kro 37:22 | 22 Maar in het eerste jaar van Kores, 1126 Ezra 2:62 | geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; 1127 Ezra 3:3 | altaar op zijn stelling, maar met verschrikking, die over 1128 Ezra 3:12 | 12 Maar velen van de priesteren, 1129 Ezra 3:12 | weenden met luider stem; maar velen verhieven de stem 1130 Ezra 4:3 | 3 Maar Zerubbabel, en Jesua, en 1131 Ezra 4:3 | onzen God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het den 1132 Ezra 5:12 | 12 Maar nadat onze vaders den God 1133 Ezra 8:22 | over allen, die Hem zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn 1134 Ezra 9:9 | onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot 1135 Ezra 10:2 | lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope voor Israel, 1136 Ezra 10:13 | 13 Maar des volks is veel, en het 1137 Neh 2:20 | zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, 1138 Neh 3:5 | verbeterden de Thekoieten; maar hun voortreffelijken brachten 1139 Neh 4:1 | 1 Maar het geschiedde, als Sanballat 1140 Neh 4:9 | 9 Maar wij baden tot onzen God, 1141 Neh 4:18 | lenden gegord, en bouwden; maar die met de bazuin blies, 1142 Neh 5:1 | 1 Maar het geroep des volks en 1143 Neh 5:15 | hun jongens over het volk; maar ik heb alzo niet gedaan, 1144 Neh 6:2 | dorpen, in het dal Ono. Maar zij dachten mij kwaad te 1145 Neh 6:8 | gij zegt, niets geschied; maar gij versiert ze uit uw hart. ~ 1146 Neh 6:11 | 11 Maar ik zeide: Zou een man, als 1147 Neh 6:12 | God had hem niet gezonden; maar hij sprak deze profetie 1148 Neh 7:61 | Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen 1149 Neh 7:64 | willende hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden; 1150 Neh 9:16 | 16 Maar zij en onze vaders hebben 1151 Neh 9:26 | 26 Maar zij zijn wederspannig geworden, 1152 Neh 9:27 | die hen benauwd hebben; maar als zij in den tijd hunner 1153 Neh 9:28 | 28 Maar als zij rust hadden, keerden 1154 Neh 9:29 | doen wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben trotselijk gehandeld, 1155 Neh 9:30 | den dient Uwer profeten, maar zij neigden het oor niet; 1156 Neh 9:33 | hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk 1157 Neh 11:1 | des volks te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen 1158 Neh 11:3 | die te Jeruzalem woonden; (maar in de steden van Juda woonden, 1159 Neh 13:6 | kwam ik tot den koning; maar ten einde van sommige dagen 1160 Neh 13:24 | konden geen Joods spreken, maar naar de taal eens iegelijken 1161 Est 1:16 | tegen den koning misdaan, maar ook tegen al de vorsten, 1162 Est 1:17 | aangezicht brengen zou; maar zij kwam niet. ~ 1163 Est 16:2 | had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet, 1164 Est 16:6 | van Mordechai aangewezen); maar Haman zocht al de Joden, 1165 Est 17:2 | had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet, 1166 Est 17:6 | van Mordechai aangewezen); maar Haman zocht al de Joden, 1167 Est 28:2 | vrolijk en goedsmoeds; maar toen Haman Mordechai zag 1168 Est 30:12 | tot de poort des konings; maar Haman werd voortgedreven 1169 Est 30:13 | tegen hem niet vermogen; maar gij zult gewisselijk voor 1170 Est 50:10 | der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet 1171 Est 52:2 | Susan driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand niet 1172 Est 52:3 | vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet 1173 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning 1174 Job 1:11 | 11 Maar toch strek nu Uw hand uit, 1175 Job 1:15 | scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het 1176 Job 1:16 | verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het 1177 Job 1:17 | scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het 1178 Job 1:19 | dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het 1179 Job 2:10 | 10 Maar hij zeide tot haar: Gij 1180 Job 3:21 | verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven 1181 Job 4:5 | 5 Maar nu komt het aan u, en gij 1182 Job 4:8 | 8 Maar gelijk als ik gezien heb: 1183 Job 4:21 | uitnemendheid met hen? Zij sterven, maar niet in wijsheid. ~  ~ 1184 Job 5:7 | 7 Maar de mens wordt tot moeite 1185 Job 5:15 | 15 Maar Hij verlost den behoeftige 1186 Job 6:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1187 Job 6:25 | zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, 1188 Job 6:28 | 28 Maar nu, belieft het u, wendt 1189 Job 7:8 | ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn. ~ 1190 Job 7:21 | Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn. ~  ~ 1191 Job 8:5 | 5 Maar indien gij naar God vroeg 1192 Job 8:7 | beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd 1193 Job 8:15 | zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij 1194 Job 8:15 | zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. ~ 1195 Job 8:18 | 18 Maar als God hem verslindt uit 1196 Job 9:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1197 Job 9:18 | toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden. ~ 1198 Job 10:13 | 13 Maar deze dingen hebt Gij verborgen 1199 Job 10:15 | ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende. 1200 Job 11:5 | 5 Maar gewisselijk, och, of God 1201 Job 11:20 | 20 Maar de ogen der goddelozen zullen 1202 Job 12:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1203 Job 12:4 | zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem 1204 Job 13:3 | 3 Maar ik zal tot den Almachtige 1205 Job 13:16 | mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor 1206 Job 14:10 | 10 Maar een man sterft, als hij 1207 Job 14:16 | 16 Maar nu telt Gij mijn treden; 1208 Job 14:22 | 22 Maar zijn vlees, nog aan hem 1209 Job 15:22 | duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten 1210 Job 16:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1211 Job 16:12 | 12 Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken, 1212 Job 17:10 | 10 Maar toch gij allen, keert weder, 1213 Job 19:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1214 Job 19:4 | 4 Maar ook het zij waarlijk, dat 1215 Job 20:3 | die mij schande aandoet; maar de geest zal uit mijn verstand 1216 Job 20:13 | en hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden van zijn 1217 Job 20:15 | Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal 1218 Job 21:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1219 Job 22:2 | man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige 1220 Job 22:8 | 8 Maar was er een man van geweld, 1221 Job 22:20 | stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel 1222 Job 23:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1223 Job 23:6 | macht met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan. ~ 1224 Job 23:13 | 13 Maar is Hij tegen iemand, wie 1225 Job 26:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 1226 Job 26:14 | 14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; 1227 Job 27:17 | 17 Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze 1228 Job 28:12 | 12 Maar de wijsheid, van waar zal 1229 Job 28:28 | 28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: 1230 Job 30:1 | 1 Maar nu lachen over mij minderen 1231 Job 30:9 | 9 Maar nu ben ik hun een snarenspel 1232 Job 30:20 | 20 Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; 1233 Job 30:20 | antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij. ~ 1234 Job 30:24 | 24 Maar Hij zal tot een aardhoop 1235 Job 31:8 | 8 Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn 1236 Job 31:34 | geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen 1237 Job 32:6 | Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; 1238 Job 32:16 | 16 Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij 1239 Job 33:14 | 14 Maar God spreekt eens of tweemaal; 1240 Job 33:28 | 28 Maar God heeft mijn ziel verlost, 1241 Job 35:10 | 10 Maar niemand zegt: Waar is God, 1242 Job 35:12 | 12 Daar roepen zij; maar Hij antwoordt niet, vanwege 1243 Job 35:15 | 15 Maar nu, dewijl het niets is, 1244 Job 36:7 | niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij 1245 Job 36:12 | 12 Maar zo zij niet horen, zo gaan 1246 Job 36:17 | 17 Maar gij hebt het gericht des 1247 Job 36:55 | het noorden het goud komt; maar bij God is een vreselijke 1248 Job 38:38 | Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of 1249 Job 38:38 | antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. ~  ~  ~ 1250 Job 41:5 | des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog. ~ 1251 Psa 1:4 | zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind 1252 Psa 1:6 | weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal 1253 Psa 2:12 | vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. 1254 Psa 5:8 | 8 Maar ik zal door de grootheid 1255 Psa 5:12 | 12 Maar laat verblijd zijn allen, 1256 Psa 7:10 | goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, 1257 Psa 7:16 | gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, 1258 Psa 9:8 | 8 Maar de HEERE zal in eeuwigheid 1259 Psa 11:5 | proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, 1260 Psa 15:4 | de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den 1261 Psa 16:3 | 3 Maar tot de heiligen, die op 1262 Psa 17:15 | 15 Maar ik zal Uw aangezicht in 1263 Psa 18:19 | ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een 1264 Psa 18:24 | 24 Maar ik was oprecht bij Hem, 1265 Psa 18:27 | reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst 1266 Psa 18:28 | verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij. ~ 1267 Psa 18:42 | 42 Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot 1268 Psa 18:42 | verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. ~ 1269 Psa 20:8 | wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van 1270 Psa 20:9 | gekromd, en zijn gevallen; maar wij zijn gerezen en staande 1271 Psa 22:3 | God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des 1272 Psa 22:7 | 7 Maar ik ben een worm en geen 1273 Psa 22:20 | 20 Maar Gij, HEERE! wees niet verre; 1274 Psa 22:25 | aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die 1275 Psa 26:11 | 11 Maar ik wandel in mijn oprechtigheid, 1276 Psa 27:10 | moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. ~ 1277 Psa 28:3 | spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. ~ 1278 Psa 29:9 | en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem 1279 Psa 30:6 | ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; 1280 Psa 30:6 | avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. ~ 1281 Psa 30:8 | goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, 1282 Psa 31:15 | 15 Maar ik vertrouw op U, o HEERE! 1283 Psa 32:10 | goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt, 1284 Psa 33:11 | 11 Maar de raad des HEEREN bestaat 1285 Psa 34:11 | 11 Maar de raad des HEEREN bestaat 1286 Psa 35:11 | lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben 1287 Psa 35:20 | tegenspoeden des rechtvaardigen; maar uit alle die redt hem de 1288 Psa 36:15 | 15 Maar als ik hinkte, waren zij 1289 Psa 36:20 | spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke 1290 Psa 38:9 | zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, 1291 Psa 38:10 | acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. ~ 1292 Psa 38:17 | zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de 1293 Psa 38:20 | 20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, 1294 Psa 38:21 | ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt 1295 Psa 38:22 | aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen 1296 Psa 38:25 | ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige 1297 Psa 38:28 | eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen 1298 Psa 38:33 | 33 Maar de HEERE laat hem niet in 1299 Psa 38:36 | 36 Maar hij ging door, en zie, hij 1300 Psa 38:36 | niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. ~ 1301 Psa 38:38 | 38 Maar de overtreders worden te 1302 Psa 39:20 | 20 Maar mijn vijanden zijn levende, 1303 Psa 40:3 | ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard. ~ 1304 Psa 41:18 | ellendig en nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij; 1305 Psa 42:11 | 11 Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, 1306 Psa 42:23 | 9 Maar de HEERE zal des daags Zijn 1307 Psa 44:3 | de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt 1308 Psa 44:4 | heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, 1309 Psa 44:8 | 8 Maar Gij verlost ons van onze 1310 Psa 44:10 | 10 Maar nu hebt Gij ons verstoten 1311 Psa 44:23 | 23 Maar om Uwentwil worden wij den 1312 Psa 49:16 | 16 Maar God zal mijn ziel van het 1313 Psa 50:16 | 16 Maar tot den goddeloze zegt God: 1314 Psa 52:9 | stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid 1315 Psa 52:10 | 10 Maar ik zal zijn als een groene 1316 Psa 55:14 | 14 Maar gij zijt het, o mens, als 1317 Psa 55:22 | mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn 1318 Psa 55:22 | woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden. ~ 1319 Psa 55:24 | 24 Maar Gij, o God! zult die doen 1320 Psa 59:9 | 9 Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; 1321 Psa 59:17 | 17 Maar ik zal Uw sterkte zingen, 1322 Psa 60:6 | 6 Maar nu hebt Gij dengenen, die 1323 Psa 62:5 | met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken 1324 Psa 63:10 | 10 Maar dezen, die mijn ziel zoeken 1325 Psa 63:12 | 12 Maar de koning zal zich in God 1326 Psa 64:8 | 8 Maar God zal hen haastig met 1327 Psa 65:4 | hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die 1328 Psa 66:12 | en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd 1329 Psa 66:19 | 19 Maar zeker, God heeft gehoord; 1330 Psa 68:4 | 4 Maar de rechtvaardigen zullen 1331 Psa 68:7 | in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het 1332 Psa 69:11 | het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot 1333 Psa 69:12 | tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord 1334 Psa 69:14 | 14 Maar mij aangaande, mijn gebed 1335 Psa 69:21 | gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, 1336 Psa 69:21 | geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. ~ 1337 Psa 73:2 | 2 Maar mij aangaande, mijn voeten 1338 Psa 73:16 | om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; ~ 1339 Psa 73:28 | 28 Maar mij aangaande, het is mij 1340 Psa 75:4 | inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. 1341 Psa 75:8 | 8 Maar God is Rechter; Hij vernedert 1342 Psa 77:11 | zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten 1343 Psa 78:7 | Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren; ~ 1344 Psa 78:38 | ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn 1345 Psa 78:56 | 56 Maar zij verzochten en verbitterden 1346 Psa 78:68 | 68 Maar Hij verkoos den stam van 1347 Psa 81:12 | 12 Maar Mijn volk heeft Mijn stem 1348 Psa 81:16 | geveinsdelijk onderworpen hebben, maar hunlieder tijd zou eeuwig 1349 Psa 85:9 | gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid 1350 Psa 86:15 | 15 Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig 1351 Psa 88:14 | 14 Maar ik, HEERE! roep tot U, en 1352 Psa 89:24 | 24 Maar Ik zal zijn wederpartijders 1353 Psa 89:34 | 34 Maar Mijn goedertierenheid zal 1354 Psa 89:39 | 39 Maar Gij hebt hem verstoten en 1355 Psa 92:9 | 9 Maar Gij zijt de Allerhoogste 1356 Psa 92:11 | 11 Maar Gij zult mijn hoorn verhogen, 1357 Psa 96:5 | der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen 1358 Psa 102:13 | 13 Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, 1359 Psa 102:27 | 27 Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; 1360 Psa 102:28 | 28 Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw 1361 Psa 103:17 | 17 Maar de goedertierenheid des 1362 Psa 106:7 | niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan 1363 Psa 106:14 | 14 Maar zij werden belust met lust 1364 Psa 106:15 | gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen 1365 Psa 106:25 | 25 Maar zij murmureerden in hun 1366 Psa 106:35 | 35 Maar zij vermengden zich met 1367 Psa 106:43 | heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door 1368 Psa 107:41 | 41 Maar Hij brengt den nooddruftige 1369 Psa 107:42 | zien het, en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt 1370 Psa 109:4 | liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed. ~ 1371 Psa 109:16 | heeft weldadigheid te doen, maar heeft den ellendigen en 1372 Psa 109:21 | 21 Maar Gij, o HEERE Heere! maak 1373 Psa 109:28 | 28 Laat hen vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich 1374 Psa 109:28 | laat hen zich opmaken, maar dat zij beschaamd worden; 1375 Psa 115:1 | ons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer 1376 Psa 115:5 | 5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben 1377 Psa 115:5 | spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~ 1378 Psa 115:6 | 6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een 1379 Psa 115:6 | niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet; ~ 1380 Psa 115:7 | 7 Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten, 1381 Psa 115:7 | tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen 1382 Psa 115:16 | de hemel is des HEEREN; maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen 1383 Psa 115:18 | 18 Maar wij zullen den HEERE loven 1384 Psa 116:4 | 4 Maar ik riep den Naam des HEEREN 1385 Psa 118:13 | gestoten, tot vallens toe, maar de HEERE heeft mij geholpen. ~ 1386 Psa 118:17 | 17 Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken 1387 Psa 118:18 | mij wel hard gekastijd; maar Hij heeft mij ter dood niet 1388 Psa 119:3 | Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen. ~ 1389 Psa 119:67 | verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord. ~ 1390 Psa 119:70 | Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet. ~ 1391 Psa 119:87 | vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten. ~ 1392 Psa 119:96 | heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd. ~ 1393 Psa 119:113 | Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. ~ 1394 Psa 119:128 | alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat. ~ 1395 Psa 119:151 | 151  Maar Gij, HEERE! zijt nabij, 1396 Psa 119:157 | wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk 1397 Psa 119:161 | vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd 1398 Psa 119:163 | en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief. ~ 1399 Psa 120:7 | 7Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij 1400 Psa 125:1 | Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid. ~ 1401 Psa 126:6 | gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich 1402 Psa 132:18 | vijanden met schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien. ~  ~ 1403 Psa 135:16 | 16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben 1404 Psa 135:16 | spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~ 1405 Psa 135:17 | 17 Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen 1406 Psa 139:12 | duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; 1407 Psa 145:20 | degenen, die Hem liefhebben; maar Hij verdelgt alle goddelozen. ~ 1408 Psa 146:9 | wees en de weduwe staande; maar der goddelozen weg keert 1409 Spre 1:28 | zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; 1410 Spre 1:28 | zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; ~ 1411 Spre 1:33 | 33      Maar die naar Mij hoort, zal 1412 Spre 2:22 | 22      Maar de goddelozen zullen van 1413 Spre 3:1 | vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. ~ 1414 Spre 3:24 | zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en 1415 Spre 3:32 | is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met 1416 Spre 3:33 | het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen 1417 Spre 3:34 | spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij 1418 Spre 3:35 | wijzen zullen eer beerven; maar elkeen der zotten neemt 1419 Spre 4:18 | 18      Maar het pad der rechtvaardigen 1420 Spre 5:4 | 4      Maar het laatste van haar is 1421 Spre 6:32 | 32      Maar die met een vrouw overspel 1422 Spre 8:36 | 36      Maar die tegen Mij zondigt, doet 1423 Spre 9:18 | 18      Maar hij weet niet, dat aldaar 1424 Spre 10:1 | zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder 1425 Spre 10:2 | goddeloosheid doen geen nut; maar de gerechtigheid redt van 1426 Spre 10:3 | rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot 1427 Spre 10:4 | bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt 1428 Spre 10:5 | is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, 1429 Spre 10:6 | hoofd des rechtvaardigen; maar het geweld bedekt den mond 1430 Spre 10:7 | rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal 1431 Spre 10:8 | is, neemt de geboden aan; maar die dwaas is van lippen, 1432 Spre 10:9 | wandelt, wandelt zeker; maar die zijn wegen verkeert, 1433 Spre 10:11 | een springader des levens; maar het geweld bedekt den mond 1434 Spre 10:12 | Haat verwekt krakelen; maar de liefde dekt alle overtredingen 1435 Spre 10:13 | wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen 1436 Spre 10:14 | wijzen leggen wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de 1437 Spre 10:17 | desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, 1438 Spre 10:19 | ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, 1439 Spre 10:21 | rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek 1440 Spre 10:23 | schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, 1441 Spre 10:24 | die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen 1442 Spre 10:25 | de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een 1443 Spre 10:27 | HEEREN vermeerdert de dagen; maar de jaren der goddelozen 1444 Spre 10:28 | rechtvaardigen is blijdschap; maar de verwachting der goddelozen 1445 Spre 10:29 | voor den oprechte sterkte; maar voor de werkers der ongerechtigheid 1446 Spre 10:30 | eeuwigheid niet bewogen worden; maar de goddelozen zullen de 1447 Spre 10:31 | overvloediglijk wijsheid voort; maar de tong der verkeerdheden 1448 Spre 10:32 | weten wat welgevallig is; maar de mond der goddelozen enkel 1449 Spre 11:1 | is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is 1450 Spre 11:2 | zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid. ~ 1451 Spre 11:3 | der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheid der trouwelozen 1452 Spre 11:4 | dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van 1453 Spre 11:5 | oprechten maakt zijn weg recht; maar de goddeloze valt door zijn 1454 Spre 11:6 | der vromen zal hen redden; maar de trouwelozen worden gevangen 1455 Spre 11:9 | zijn naaste door den mond; maar door wetenschap worden de 1456 Spre 11:11 | wordt een stad verheven; maar door den mond der goddelozen 1457 Spre 11:12 | is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand 1458 Spre 11:13 | openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest, 1459 Spre 11:14 | zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid 1460 Spre 11:15 | zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in 1461 Spre 11:17 | mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn 1462 Spre 11:18 | goddeloze doet een vals werk; maar voor degene, die gerechtigheid 1463 Spre 11:20 | zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn 1464 Spre 11:21 | boze niet onschuldig zijn; maar het zaad der rechtvaardigen 1465 Spre 11:23 | is alleenlijk het goede; maar de verwachting der goddelozen 1466 Spre 11:24 | meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek. ~ 1467 Spre 11:26 | inhoudt, dien vloekt het volk; maar de zegening zal zijn over 1468 Spre 11:27 | zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht, 1469 Spre 11:28 | vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen 1470 Spre 12:1 | heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, 1471 Spre 12:2 | welgevallen trekken van den HEERE; maar een man van schandelijke 1472 Spre 12:3 | worden door goddeloosheid; maar de wortel der rechtvaardigen 1473 Spre 12:4 | is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt, is 1474 Spre 12:6 | zijn om op bloed te loeren; maar de mond der oprechten zal 1475 Spre 12:7 | dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen 1476 Spre 12:8 | zijn verstandigheid is; maar die verkeerd van hart is, 1477 Spre 12:10 | het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen 1478 Spre 12:11 | brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, 1479 Spre 12:12 | begeert het net der bozen; maar de wortel der rechtvaardigen 1480 Spre 12:13 | lippen is de strik des bozen; maar de rechtvaardige zal uit 1481 Spre 12:15 | dwazen is recht in zijn ogen; maar die naar raad hoort, is 1482 Spre 12:16 | ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt 1483 Spre 12:17 | maakt gerechtigheid bekend; maar een getuige der valsheden, 1484 Spre 12:18 | onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn. ~ 1485 Spre 12:19 | bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor 1486 Spre 12:19 | maar een valse tong is maar voor een ogenblik. ~ 1487 Spre 12:20 | dergenen, die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden, 1488 Spre 12:21 | zal geen leed wedervaren; maar de goddelozen zullen met 1489 Spre 12:22 | zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen, 1490 Spre 12:23 | mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept 1491 Spre 12:24 | der vlijtigen zal heersen; maar de bedriegers zullen onder 1492 Spre 12:25 | mensen buigt het neder; maar een goed woord verblijdt 1493 Spre 12:26 | voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet 1494 Spre 12:27 | zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen 1495 Spre 13:1 | hoort de tucht des vaders; maar een spotter hoort de bestraffing 1496 Spre 13:2 | des monds het goede eten; maar de ziel der trouwelozen 1497 Spre 13:3 | bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, 1498 Spre 13:4 | begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal 1499 Spre 13:5 | rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich 1500 Spre 13:6 | bewaart den oprechte van weg; maar de goddeloosheid zal den


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-3724

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License