151-aller | allon-beter | beth--doorl | doorn-gerst | geruc-hoofd | hoogg-kolos | komko-mirre | mirte-onver | onvru-ried | rietg-sprei | spren-uitwe | uitwi-verze | verzi-winke | winst-zwomm
Book Chapter: Verse
1 Psa 119:151 | 151 Maar Gij, HEERE! zijt nabij,
2 Psa 119:152 | 152 Van ouds heb ik geweten
3 Psa 119:153 | 153 Resch. Zie mijn ellende
4 Psa 119:154 | 154 Twist mijn twistzaak, en
5 Psa 119:155 | 155 Het heil is verre van de
6 Psa 119:156 | 156 HEERE! Uw barmhartigheden
7 Psa 119:157 | 157 Mijn vervolgers en mijn
8 Psa 119:158 | 158 Ik heb gezien degenen,
9 Psa 119:159 | 159 Zie aan, dat ik Uw bevelen
10 Psa 119:160 | 160 Het begin Uws woords is
11 Psa 119:161 | 161 Schin. De vorsten hebben
12 Psa 119:162 | 162 Ik ben vrolijk over Uw
13 Psa 119:163 | 163 Ik haat de valsheid, en
14 Psa 119:164 | 164 Ik loof U zeven maal des
15 Psa 119:165 | 165 Die Uw wet beminnen, hebben
16 Psa 119:166 | 166 O HEERE! ik hoop op Uw
17 Psa 119:167 | 167 Mijn ziel onderhoudt Uw
18 Psa 119:168 | 168 Ik onderhoud Uw bevelen
19 Psa 119:169 | 169 Thau. O HEERE! laat mijn
20 Psa 119:170 | 170 Laat mijn smeken voor Uw
21 Psa 119:171 | 171 Mijn lippen zullen Uw lof
22 Psa 119:172 | 172 Mijn tong zal spraak houden
23 Psa 119:173 | 173 Laat Uw hand mij te hulp
24 Psa 119:174 | 174 O HEERE! ik verlang naar
25 Psa 119:175 | 175 Laat mijn ziel leven, en
26 Psa 119:176 | 176 Ik heb gedwaald als een
27 Psa 137:1 | 1Aan de rivieren van Babel, daar
28 Est 56:1 | 1Daarna legde de koning Ahasveros
29 Psa 43:1 | 1Doe mij recht, o God! en twist
30 Open 15:1 | 1En ik zag een ander groot en
31 1Kro 21:1 | 1Het geschiedde nu ten tijde
32 2Kro 27:1 | 1Jotham was vijf en twintig jaren
33 Psa 117:1 | 1Looft den HEERE, alle heidenen;
34 Psa 1:1 | 1Welgelukzalig is de man, die niet wandelt
35 Est 56:2 | 2Al de werken nu zijner macht
36 Psa 12:2 | 2Behoud, o HEERE; want de goedertierene
37 Psa 149:2 | 2Dat Israel zich verblijde in
38 Psa 15:2 | 2Die oprecht wandelt, en gerechtigheid
39 Psa 100:2 | 2Dient den HEERE met blijdschap,
40 Psa 67:2 | 2God zij ons genadig en zegene
41 Psa 70:2 | 2Haast U, o God, om mij te verlossen,
42 Psa 130:2 | 2HEERE! hoor naar mijn stem; laat
43 Job 25:2 | 2Heerschappij en vreze zijn bij Hem, Hij
44 Psa 134:2 | 2Heft uw handen op naar het heiligdom,
45 Psa 23:2 | 2Hij doet mij nederliggen in
46 Psa 28:2 | 2Hoor de stem mijner smekingen,
47 Psa 150:2 | 2Looft Hem vanwege Zijn mogendheden;
48 Psa 1:2 | 2Maar zijn lust is in des HEEREN
49 Psa 121:2 | 2Mijn hulp is van den HEERE, Die
50 Psa 122:2 | 2Onze voeten zijn staande in uw
51 Psa 125:2 | 2Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo
52 Psa 124:2 | 2Ten ware de HEERE, Die bij ons
53 Psa 126:2 | 2Toen werd onze mond vervuld met
54 Psa 93:2 | 2Van toen af is Uw troon bevestigd,
55 Psa 137:2 | 2Wij hebben onze harpen gehangen
56 Psa 123:2 | 2Zie, gelijk de ogen der knechten
57 Psa 129:2 | 2Zij hebben mij dikwijls van
58 Psa 137:3 | 3Als zij, die ons aldaar gevangen
59 2Kro 27:3 | 3Dezelve bouwde de hoge poorten aan
60 Psa 15:3 | 3Die met zijn tong niet achterklapt,
61 Psa 82:3 | 3Doet recht den arme en den wees;
62 Psa 4:3 | 3Gij, mannen, hoe lang zal mijn
63 Psa 53:3 | 3God heeft van den hemel nedergezien
64 Psa 133:3 | 3Het is gelijk de dauw van Hermon,
65 Psa 13:3 | 3Hoe lang zal ik raadslagen voornemen
66 Job 25:3 | 3Is er een getal Zijner benden?
67 Psa 131:3 | 3Israel hope op den HEERE van nu
68 Psa 122:3 | 3Jeruzalem is gebouwd, als een stad,
69 Psa 70:3 | 3Laat hen beschaamd en schaamrood
70 Psa 150:3 | 3Looft Hem met geklank der bazuin;
71 Psa 54:3 | 3O God! verlos mij door Uw
72 Psa 67:3 | 3Opdat men op de aarde Uw weg kenne,
73 Psa 129:3 | 3Ploegers hebben op mijn rug geploegd;
74 Psa 138:3 | 3Ten dage, als ik riep, zo hebt
75 Psa 124:3 | 3Toen zouden zij ons levend verslonden
76 Psa 28:3 | 3Trek mij niet weg met de goddelozen,
77 Psa 3:3 | 3Velen zeggen van mijn ziel: Hij
78 Psa 120:3 | 3Wat zal U de bedriegelijke tong
79 Psa 100:3 | 3Weet, dat de HEERE is God; Hij
80 Psa 87:3 | 3Zeer heerlijke dingen worden
81 Psa 11:3 | 3Zekerlijk, de fondamenten worden omgestoten;
82 Psa 43:3 | 3Zend Uw licht en Uw waarheid,
83 Psa 127:3 | 3Ziet, de kinderen zijn een erfdeel
84 Psa 123:3 | 3Zijt ons genadig, o HEERE! zijt
85 Psa 130:3 | 3Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden
86 Psa 13:4 | 4Aanschouw, verhoor mij, HEERE, mijn
87 Psa 23:4 | 4Al ging ik ook in een dal der
88 Psa 138:4 | 4Alle koningen der aarde zullen
89 Psa 1:4 | 4Alzo zijn de goddelozen niet,
90 Lev 12:4 | 4Daarna zal zij drie en dertig dagen
91 2Kro 27:4 | 4Daartoe bouwde hij steden op het
92 Psa 53:4 | 4Een ieder van hen is teruggekeerd,
93 Psa 100:4 | 4Gaat in tot Zijn poorten met
94 Psa 28:4 | 4Geef hun naar hun doen, en naar
95 Psa 127:4 | 4Gelijk de pijlen zijn in de hand
96 Psa 14:4 | 4Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid
97 Psa 125:4 | 4HEERE! doe den goeden wel, en
98 Psa 101:4 | 4Het verkeerde hart zal van mij
99 Job 25:4 | 4Hoe zou dan een mens rechtvaardig
100 Psa 87:4 | 4Ik zal Rahab en Babel vermelden,
101 Psa 15:4 | 4In wiens ogen de verworpene
102 Psa 98:4 | 4Juicht den HEERE, gij ganse aarde!
103 Psa 70:4 | 4Laat hen terugkeren tot loon
104 Psa 150:4 | 4Looft Hem met de trommel en fluit;
105 Psa 130:4 | 4Maar bij U is vergeving, opdat
106 Psa 123:4 | 4Onze ziel is veel te zat des
107 Psa 120:4 | 4Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders
108 Psa 124:4 | 4Toen zouden ons de wateren overlopen
109 Psa 82:4 | 4Verlost den arme en den behoeftige,
110 Psa 122:4 | 4Waarheen de stammen opgaan, de stammen
111 Psa 4:4 | 4Weet toch, dat de HEERE Zich
112 Open 15:4 | 4Wie zou U niet vrezen, Heere,
113 Psa 137:4 | 4Wij zeiden: Hoe zouden wij een
114 Psa 14:5 | 5Aldaar zijn zij met vervaardheid
115 1Kro 21:5 | 5Daarna was er nog een krijg tegen
116 Psa 1:5 | 5Daarom zullen de goddelozen niet
117 Psa 149:5 | 5Dat Zijn gunstgenoten van vreugde
118 Psa 23:5 | 5Gij richt de tafel toe voor
119 Psa 53:5 | 5Hebben dan de werkers der ongerechtigheid
120 2Kro 27:5 | 5Hij krijgde ook tegen den koning
121 Psa 137:5 | 5Indien ik u vergeet, o Jeruzalem!
122 Psa 150:5 | 5Looft Hem met hel klinkende cimbalen;
123 Psa 120:5 | 5O, wee mij, dat ik een vreemdeling
124 Psa 28:5 | 5Omdat zij niet letten op de daden
125 Psa 13:5 | 5Opdat niet mijn vijand zegge:
126 Psa 98:5 | 5Psalmzingt den HEERE met de harp, met
127 Psa 124:5 | 5Toen zouden de stoute wateren
128 Psa 93:5 | 5Uw getuigenissen zijn zeer
129 Psa 99:5 | 5Verheft den HEERE, onzen God, en
130 Psa 127:5 | 5Welgelukzalig is de man, die zijn pijlkoker
131 Psa 113:5 | 5Wie is gelijk de HEERE, onze
132 Job 25:5 | 5Zie, tot de maan toe, en zij
133 Psa 82:5 | 5Zij weten niet, en verstaan
134 Psa 4:5 | 5Zijt beroerd, en zondigt niet;
135 Psa 53:6 | 6Aldaar zijn zij met vervaardheid
136 Psa 150:6 | 6Alles, wat adem heeft, love den
137 2Kro 27:6 | 6Alzo versterkte zich Jotham;
138 Psa 122:6 | 6Bidt om den vrede van Jeruzalem;
139 1Kro 21:6 | 6Daarna was er nog een krijg te
140 Psa 70:6 | 6Doch ik ben ellendig en nooddruftig;
141 Psa 28:6 | 6Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft
142 Psa 114:6 | 6Gij bergen, dat gij opsprongt
143 Psa 14:6 | 6Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen,
144 Job 25:6 | 6Hoeveel te min de mens, die een
145 Psa 23:6 | 6Immers zullen mij het goede en
146 Psa 129:6 | 6Laat hen worden als gras op de
147 Psa 13:6 | 6Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid;
148 Psa 98:6 | 6Met trompetten en bazuinengeklank;
149 Psa 99:6 | 6Mozes en Aaron waren onder Zijn
150 Psa 4:6 | 6Offert offeranden der gerechtigheid,
151 Psa 12:6 | 6Om de verwoesting der ellendigen,
152 Psa 142:6 | 6Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide:
153 Psa 54:6 | 6Ziet, God is mij een Helper;
154 Psa 138:7 | 7Als ik wandel in het midden
155 Psa 114:7 | 7Beef, gij aarde! voor het aangezicht
156 Psa 61:7 | 7Gij zult dagen tot des konings
157 Psa 137:7 | 7HEERE! gedenk aan de kinderen
158 2Kro 27:7 | 7Het overige nu der geschiedenissen
159 Psa 130:7 | 7Israel hope op den HEERE; want
160 Psa 142:7 | 7Let op mijn geschrei, want ik
161 Psa 82:7 | 7Nochtans zult gij sterven als een
162 Psa 149:7 | 7Om wraak te doen over de heidenen,
163 Psa 124:7 | 7Onze ziel is ontkomen, als een
164 Joz 20:7 | 7Toen heiligden zij Kedes in Galilea,
165 Psa 4:7 | 7Velen zeggen: Wie zal ons het
166 Psa 122:7 | 7Vrede zij in uw vesting, welvaren
167 Psa 129:7 | 7Waarmede de maaier zijn hand niet
168 Psa 11:7 | 7Want de HEERE is rechtvaardig,
169 Psa 101:7 | 7Wie bedrog pleegt, zal binnen
170 Psa 101:8 | 8Allen morgen zal ik alle goddelozen
171 Psa 98:8 | 8Dat de rivieren met de handen
172 1Kro 21:8 | 8Dezen waren van Rafa geboren te
173 Psa 114:8 | 8Die den rotssteen veranderde
174 Psa 67:8 | 8God zal ons zegenen; en alle
175 Psa 54:8 | 8Ik zal U met vrijwilligheid
176 Lev 12:8 | 8Maar indien haar hand niet genoeg
177 Psa 124:8 | 8Onze hulp is in den Naam des
178 Psa 142:8 | 8Voer mijn ziel uit de gevangenis,
179 Psa 12:9 | 9De goddelozen draven rondom,
180 Psa 113:9 | 9Die de onvruchtbare doet wonen
181 Joz 20:9 | 9Dit nu zijn de steden, die bestemd
182 2Kro 27:9 | 9En Jotham ontsliep met zijn
183 Psa 3:9 | 9Het heil is des HEEREN; Uw zegen
184 Psa 4:9 | 9Ik zal in vrede te zamen nederliggen
185 Psa 99:9 | 9Verheft den HEERE, onzen God, en
186 Psa 28:9 | 9Verlos Uw volk, en zegen Uw erve,
187 Psa 98:9 | 9Voor het aangezicht des HEEREN,
188 Psa 54:9 | 9Want Hij heeft mij gered uit
189 Psa 137:9 | 9Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens
190 Psa 61:9 | 9Zo zal ik Uw Naam psalmzingen
191 Jes 41:7 | maakt, dien, die op het aambeeld slaat, zeggende van het
192 Psa 12:6 | behoudenis zetten, dien hij aanblaast. ~
193 Neh 11:2 | mannen, die vrijwilliglijk aanboden te Jeruzalem te wonen. ~
194 Neh 13:16 | Tyriers binnen, die vis aanbrachten, en alle koopwaren, die
195 2Sa 2:32 | nacht, dat hun het licht aanbrak te Hebron. ~ ~
196 Job 36:35 | 2 Hoort met aandacht de beweging Zijner stem,
197 Ric 17:7 | iemand om enige zaak schande aandeed in dat land; ook waren zij
198 2Sa 17:13 | koorden tot dezelve stad aandragen, en wij zullen ze tot in
199 Dan 3:22 | dewijl het woord des konings aandreef, en de oven zeer heet was,
200 Luk 5:1 | geschiedde, als de schare op Hem aandrong, om het Woord Gods te horen,
201 Zep 2:15 | die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen. ~ ~
202 Jer 18:16 | ontzetting, tot eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat,
203 Jako 1:23 | een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een
204 1Pet 1:12 | bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen, die u
205 2Kor 9:5 | voorbereiden uw te voren aangedienden zegen; opdat die gereed
206 2Sa 19:27 | heer den koning valselijk aangedragen; doch mijn heer de koning
207 Jer 17:16 | 16 Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter
208 Ric 7:26 | koningen der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden,
209 Job 39:14 | heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. ~
210 Jer 38:22 | vredegenoten hebben u aangehitst, en hebben u overmocht;
211 Ezra 3:10 | stelden zij de priesteren, aangekleed zijnde, met trompetten,
212 Psa 21:12 | zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben een schandelijke
213 Mark 2:21 | scheurt deszelfs nieuwe aangenaaide lap iets af van het oude
214 2Kor 6:2 | 2 Want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord,
215 Psa 69:32 | 32 En het zal den HEERE aangenamer zijn dan een os, of een
216 Matt 27:20 | ouderlingen hebben den scharen aangeraden, dat zij zouden Bar-abbas
217 Num 11:26 | want zij waren onder de aangeschrevenen, hoewel zij tot de tent
218 Matt 7:27 | zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en
219 Hand 19:24 | menigte der Joden heeft aangesproken, beide te Jeruzalem en hier,
220 Jer 22:14 | is bedekt met ceder, en aangestreken met menie. ~
221 Lev 16:32 | de heilige klederen, zal aangetrokken hebben.
222 Eze 30:11 | tirannigste der heidenen zullen aangevoerd worden, om het land te verderven;
223 Spre 23:1 | 1 Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser
224 Matt 9:16 | oud kleed; want deszelfs aangezette lap scheurt af van het kleed,
225 2Kor 3:18 | wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren
226 2Kon 3:21 | degenen af, die den gordel aangordden en daarboven, en zij stonden
227 Deu 1:41 | iegelijk zijn krijgsgereedschap aangorddet, en willens waart, om naar
228 1Kon 20:11 | Spreekt tot hem: Die zich aangordt, beroeme zich niet, als
229 Jer 31:32 | ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit
230 Jes 65:7 | die zich opwekt, dat hij U aangrijpe; want Gij verbergt Uw aangezicht
231 Exo 28:37 | 37 En gij zult dezelve aanhechten met een hemelsblauw snoer,
232 2Kro 21:22 | 22 Ter tijd nu, als aanhieven met een vreugdegeroep en
233 Deu 4:4 | die den HEERE, uw God, aanhingt, gij zijt heden allen levende. ~
234 Luk 7:1 | woorden voleindigd had, ten aanhore des volks, ging Hij in te
235 Jer 30:23 | grimmigheid is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven
236 Ezra 4:6 | koninkrijks, schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda
237 Gen 18:19 | niet misschien dat kwaad aankleve, en ik sterve! ~
238 Heb 7:19 | geen ding volmaakt, maar de aanleiding van een betere hoop, door
239 2Pet 1:19 | duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in
240 Spre 1:10 | zoon! indien de zondaars u aanlokken, bewillig niet; ~
241 Luk 14:7 | genoden een gelijkenis, aanmerkende, hoe zij de vooraanzittingen
242 Job 32:11 | het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht
243 Hand 2:41 | Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden
244 Job 32:21 | dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen
245 Heb 11:35 | aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding
246 Hand 5:34 | der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; ~
247 Ric 1:14 | tot hem kwam, dat zij hem aanporde, om van haar vader een veld
248 Deu 13:6 | die als uw ziel is, u zal aanporren in het heimelijke, zeggende:
249 1Sa 26:19 | Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer
250 Matt 9:21 | ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden. ~
251 Mark 8:22 | en baden Hem, dat Hij hem aanraakte. ~
252 Hand 13:8 | met hen handelende, en hun aanradende de zaken van het Koninkrijk
253 Dan 9:21 | snellijk gevlogen, mij aanrakende, omtrent den tijd des avondoffers. ~
254 Psa 46:9 | Die verwoestingen op aarde aanricht. ~
255 Rom 16:17 | tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van
256 Jes 66:11 | berg Mijner heiligheid, gij aanrichters ener tafel voor die bende,
257 Mark 6:21 | zijner geboorte, een maaltijd aanrichtte, voor zijn groten, en de
258 Neh 9:28 | zich dan bekeerden, en U aanriepen, zo hebt Gij hen van den
259 2Kor 1:23 | 23 Doch ik aanroepe God tot een Getuige over
260 Hand 16:16 | en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren. ~
261 Rut 2:9 | geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot
262 Pred 11:9 | wegen uws harten, en in de aanschouwingen uwer ogen; maar weet,
263 Hand 9:20 | 20 Maar hun zal aanschrijven, dat zij zich onthouden
264 Psa 109:11 | 11 Dat de schuldeiser aansla al wat hij heeft, en dat
265 Psa 83:4 | listiglijk een heimelijken aanslag tegen Uw volk, en beraadslagen
266 Luk 6:49 | tegen hetwelk de waterstroom aansloeg, en het viel terstond, en
267 Rom 11:2 | zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israel, zeggende: ~
268 1Kor 7:26 | dit goed te zijn, om den aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den
269 1Sa 2:15 | 15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen,
270 Psa 62:4 | lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen
271 Dan 11:40 | het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagenen, en met
272 Psa 93:3 | rivieren verheffen haar aanstoting. ~
273 Spre 30:9 | en den Naam mijns Gods aantaste. ~
274 Jer 43:12 | een herder zijn kleed aantrekt, en hij zal van daar uittrekken
275 Jer 41:6 | geschiedde, als hij hen aantrof dat hij zeide: Komt tot
276 Est 19 | aantrok, en stond in het binnenste
277 Rut 4:5 | Naomi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, de Moabietische,
278 Rut 4:5 | Ten dage, als gij het land aanvaardt van de hand van Naomi, zo
279 Hand 11:5 | en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het
280 Matt 18:28 | penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel,
281 Ezra 4:22 | tot schade der koningen aanwassen? ~
282 Psa 62:11 | het vermogen overvloedig aanwast, en zet er het hart niet
283 Job 17:5 | vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen
284 Ric 8:7 | 7 Als zij dit Jotham aanzeiden, zo ging hij heen, en stond
285 Gen 15:13 | haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik
286 Open 9:11 | naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse taal had
287 Est 1:10 | Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de
288 2Kon 5:12 | 12 Zijn niet Abana en Farpar, de rivieren van
289 Jer 36:26 | en Selemja, den zoon van Abdeel, om den schrijver Baruch
290 1Kro 5:15 | 15 Ahi, de zoon van Abdiel, den zoon van Guni, was
291 1Kro 6:74 | Masal en haar voorsteden, en Abdor en haar voorsteden, ~
292 2Kon 16:29 | Assyrie, en nam Ijon in, en Abel-Beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en
293 Ric 10:33 | twintig steden, en tot aan Abel-Keramim, met een zeer groten slag.
294 2Kro 17:4 | sloegen Ijon, en Dan, en Abel-Maim, en alle schatsteden van
295 Gen 46:11 | daarom noemde men haar naam Abel-Mizraim, die aan het veer van de
296 Num 32:49 | van Beth-Jesimoth, tot aan Abel-Sittim, in de vlakke velden der
297 Matt 23:35 | bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van
298 2Sa 23:31 | 31 Abi-Albon, de Arbathiet; Azmaveth,
299 Ric 5:11 | is, welke aan Joas, den Abi-ezriet, toekwam; en zijn zoon Gideon
300 Ric 7:32 | vader Joas, te Ofra, des Abi-ezriets. ~
301 1Kro 4:19 | zuster van Naham, waren Abi-Kehila, de Garmiet, en Esthemoa,
302 Exo 6:23 | waren: Assir, en Elkana, en Abiasaf; dat zijn de huisgezinnen
303 1Kro 8:3 | kinderen: Addar, en Gera, en Abihud, ~
304 1Kro 7:8 | en Omri, en Jeremoth, en Abija, en Anathoth, en Alemeth;
305 Luk 3:1 | Lysanias een viervorst over Abilene; ~
306 1Kro 8:11 | 11 En uit Husim gewon hij Abitub en Elpaal. ~
307 2Kro 4:16 | al hun vaten maakte Huram Abiu voor de koning Salomo, voor
308 Gen 10:10 | was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. ~
309 Ric 1:31 | verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners van
310 2Kon 1:1 | Moab viel van Israel af, na Achabs dood. ~
311 1Kor 16:17 | Stefanas, en Fortunatus, en Achaikus, want dezen hebben vervuld
312 1Kro 2:29 | Abihail: die baarde hem Achban en Molid. ~
313 Num 33:27 | kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van Selomi; ~
314 2Sa 8:16 | heir; en Josafat, zoon van Achilud, was kanselier. ~
315 Ric 1:31 | inwoners van Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba,
316 1Kro 2:31 | en de kinderen van Sesan, Achlai. ~
317 Ezra 6:2 | 2 En te Achmetha, in de burcht, die in het
318 Ric 1:31 | Sidon, noch Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik,
319 Psa 149:8 | binden met ketenen, en hun achtbaren met ijzeren boeien; ~
320 Joz 8:31 | kinderen Israels geboden had, achtereenvolgens hetgeen geschreven is in
321 Heb 4:1 | zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn. ~
322 Ric 2:21 | heidenen, die Jozua heeft achtergelaten, als hij stierf; ~
323 Gen 40:4 | achterna; en als gij hen zult achterhaald hebben, zo zult gij tot
324 Jes 60:9 | ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op
325 1Pet 2:1 | en nijdigheid, en alle achterklappingen; ~
326 Mark 12:19 | broeder sterft, en een vrouw achterlaat, en geen kinderen nalaat,
327 Pred 2:18 | de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, die na mij
328 1Sa 30:8 | zeggende: Zal ik deze bende achternajagen? Zal ik ze achterhalen?
329 Gen 45:17 | verzenen, dat zijn rijder achterover valle. ~
330 Gal 2:2 | bijzonder aan degenen, die in achting waren, opdat ik niet enigszins
331 2Pet 2:5 | der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij den
332 Neh 11:13 | van Azareel, den zoon van Achzai, den zoon van Mesillemoth,
333 Joz 15:22 | 22 En Kina, en Dimona, en Adada, ~
334 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~
335 Joz 19:33 | Allon tot Zaanannim, en Adami-Nekeb, en Jabneel, tot Lakkum;
336 Ezra 2:59 | Tel-melah, Tel-harsa, Cherub, Addan en Immer; doch zij konden
337 1Kro 8:3 | Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abihud, ~
338 Deu 32:33 | drakenvenijn, en een wreed adderenvergift. ~
339 Gen 45:17 | slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende
340 Psa 140:4 | tong, als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela. ~
341 Luk 3:28 | van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den
342 Neh 7:61 | Thel-melah, Thel-harsa, Cherub, Addon en Immer; maar zij konden
343 Jako 3:11 | een fontein uit een zelfde ader het zoet en het bitter? ~
344 1Kro 11:42 | 42 Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet,
345 2Sa 23:8 | der hoofdlieden. Deze was Adino, de Ezniet, die zich stelde
346 Joz 15:36 | 36 En Saaraim, en Adithaim, en Gedera, en Gederothaim;
347 1Kro 28:29 | was Safat, de zoon van Adlai. ~
348 Est 1:14 | hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis, Meres, Marsena,
349 1Kro 12:20 | vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediael,
350 2Kro 12:9 | 9 En Adoraim, en Lachis, en Azeka, ~
351 Hand 21:2 | 2 En in een Adramyttenisch schip gegaan zijnde, alzo
352 Hand 21:27 | gekomen was, alzo wij in de Adriatische zee herwaarts en derwaarts
353 Ezra 4:9 | gezelschap, de Dinaieten, de Afarsathchieten, de Tarpelieten, de Afarsieten,
354 Ezra 4:9 | Afarsathchieten, de Tarpelieten, de Afarsieten, de Archevieten, de Babyloniers,
355 Lev 2:13 | uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult
356 Num 14:34 | zult gewaar worden Mijn afbreking. ~
357 Hand 17:15 | dat hij hem morgen tot u afbrenge, alsof gij nadere kennis
358 Open 3:12 | uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. ~
359 1Kro 25:4 | van Ithamar, als zij hen afdeelden; van de kinderen van Eleazar
360 Open 22:19 | 19 En indien iemand afdoet van de woorden des boeks
361 Gen 30:13 | men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de gehele kudde
362 2Sa 5:6 | blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David
363 Job 36:28 | den mens overvloediglijk afdruipen. ~
364 Eze 44:15 | kinderen Israels van Mij afdwaalden, die zullen tot Mij
365 Spre 21:16 | van den weg des verstands afdwaalt, zal in de gemeente der
366 Eze 14:11 | niet meer van achter Mij afdwale, en zij zich niet meer verontreinigen
367 Eze 45:20 | in die maand; vanwege den afdwalende, en vanwege den slechte;
368 Luk 12:20 | nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt,
369 1Pet 3:15 | iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is,
370 Joz 15:53 | Janum, en Beth-Tappuah, en Afeka, ~
371 1Sa 2:20 | bede, die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar
372 Mic 1:12 | een kwaad is van den HEERE afgedaald, tot aan de poort van Jeruzalem. ~
373 Deu 22:1 | os of klein vee niet zien afgedreven, en u van die verbergen;
374 Matt 18:12 | de bergen heengaande, het afgedwaalde zoeken? ~
375 Matt 8:1 | Toen Hij nu van den berg afgeklommen was, zijn Hem vele scharen
376 Luk 7:45 | ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen. ~
377 Jako 1:21 | 21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid
378 Jes 44:20 | hart heeft hem ter zijde afgeleid; zodat hij zijn ziel niet
379 Deu 24:21 | Wanneer gij uw wijngaard zult afgelezen hebben, zo zult gij de druiven
380 Deu 24:19 | gij uw oogst op uw akker afgeoogst, en een garf op den akker
381 Hand 14:15 | 15 En van daar afgescheept zijnde, kwamen wij den volgenden
382 Lev 14:41 | zullen het stof, dat zij afgeschrabd hebben, tot buiten de stad
383 Job 31:34 | der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen
384 Dan 5:20 | troon zijns koninkrijks afgestoten, en men nam de eer van hem
385 Jes 28:9 | gespeenden van de melk, den afgetrokkenen van de borsten? ~
386 Neh 5:11 | de olie, die gij hun hebt afgevorderd. ~
387 Ezra 5:10 | hebben wij hun ook hun namen afgevraagd, dat wij ze u bekend maakten;
388 2Kor 8:23 | onze broeders, zij zijn afgezanten der Gemeenten, en een eer
389 Fili 2:25 | medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene, en bedienaar mijner nooddruft; ~
390 Joha 1:24 | 24 En de afgezondenen waren uit de Farizeen; ~
391 Hos 7:13 | hen, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring over hen, want
392 Mal 3:10 | hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg
393 1Pet 4:3 | drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; ~
394 1Kor 8:7 | sommigen, met een geweten des afgods tot nog toe, eten als iets
395 1Kor 13:4 | goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet
396 Gal 5:20 | vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht,
397 Num 31:50 | vingerring, een oorring, of een afhangenden gordel, om voor onze zielen
398 Psa 73:27 | roeit uit, al wie van U afhoereert. ~
399 Job 33:18 | zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het
400 Eze 18:17 | Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst
401 Jes 44:14 | Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom
402 1Sa 9:1 | Bechorath, den zoon van Afiah, den zoon eens mans van
403 Ric 1:31 | Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; ~
404 Job 14:13 | verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling
405 Ric 4:15 | dat Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten. ~
406 Jes 22:24 | uitspruitelingen en der afkomelingen, ook alle kleine vaten,
407 Num 1:18 | en die verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar
408 Joha 4:47 | Hem, en bad Hem, dat Hij afkwame, en zijn zoon gezond maakte;
409 1Sa 9:5 | mijn vader van de ezelinnen aflate, en voor ons bekommerd zij. ~
410 Joha 10:17 | overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom
411 Spre 25:20 | gelijk hij, die een kleed aflegt ten dage der koude, en edik
412 1Sa 21:13 | zijn zever in zijn baard aflopen. ~
413 Lev 22:53 | des velds niet ganselijk afmaaien, en de opzameling van uw
414 Amos 7:1 | het nagras, na des konings afmaaiingen. ~
415 Jes 17:5 | verzamelt, en zijn arm aren afmaait; ja, hij zal zijn, gelijk
416 Eze 33:9 | den goddeloze van zijn weg afmaant, dat hij zich van dien bekere,
417 1Kro 24:29 | gerooste, en tot alle mate en afmeting; ~
418 Luk 12:33 | verouden, een schat, die niet afneemt, in de hemelen, daar de
419 Gen 8:5 | wateren waren gaande, en afnemende tot de tiende maand; in
420 Lev 19:9 | uws velds niet ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op
421 Mic 1:10 | het stof in het huis van Afra. ~
422 Hand 15:14 | En als hij zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden,
423 Hand 19:5 | onder u kunnen, dat zij mede afreizen, en zo er iets onbehoorlijks
424 Hand 9:39 | medenam, en naar Cyprus afscheepte; ~
425 Efez 2:14 | heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, ~
426 Eze 14:7 | die zich van achter Mij afscheidt, en zet zijn drekgoden op
427 Heb 1:3 | Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en
428 Lev 14:43 | uitgebroken heeft, en na het afschrabben van het huis, en nadat het
429 1Kor 4:13 | uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe. ~
430 Deu 17:18 | een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen
431 Jer 23:14 | profeten van Jeruzalem zie Ik afschuwelijkheid; zij bedrijven overspel,
432 Jes 38:10 | Ik zeide: Vanwege de afsnijding mijner dagen, zal ik tot
433 Psa 76:13 | der vorsten als druiven afsnijdt; Die den koningen der aarde
434 Luk 5:3 | een weinig van het land afstak; en nederzittende, leerde
435 Jes 22:19 | 19 En Ik zal u afstoten van uw staat, en van uw
436 Mic 3:3 | volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken;
437 1Sa 23:8 | strijde roepen, dat zij aftogen naar Kehila, om David en
438 Gen 35:1 | Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een
439 Jer 15:5 | met u hebben, of wie zou aftreden, om u naar vrede te vragen? ~
440 Jer 6:28 | 28 Zij zijn allen de afvalligsten der afvalligen, wandelende
441 Jes 1:5 | geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse
442 Deu 9:21 | de beek, die van den berg afvliet. ~
443 Dan 1:20 | wijsheid, die de koning hun afvroeg, zo vond hij hen tienmaal
444 Jes 5:5 | wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren,
445 Eze 34:18 | dat gij de goede weide afweidt? Zult gij nog het overige
446 Job 33:17 | 17 Opdat Hij den mens afwende van zijn werk, en van den
447 Mic 2:4 | Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers. ~
448 Spre 28:9 | 9 Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens
449 Gen 27:8 | steen van den mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken. ~
450 Jes 6:13 | haageik, in dewelke na de afwerping der bladeren nog steunsel
451 Open 6:13 | vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten
452 Fili 2:12 | maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid
453 Spre 3:32 | 32 Want de afwijker is den HEERE een gruwel;
454 Eze 43:20 | en aan de vier hoeken der afzetsels, en aan den rand rondom;
455 2Sa 18:29 | konings, en mij uw knecht afzond, maar ik weet niet wat. ~
456 Joha 1:19 | enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij
457 Lev 24:11 | noch ook de druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. ~
458 Spre 18:1 | 1 Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks;
459 Jes 1:25 | schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen. ~
460 2Sa 23:11 | nu was Samma, de zoon van Age, de Harariet. Toen de Filistijnen
461 Spre 30:1 | 1 De woorden van Agur, den zoon van Jake; een
462 1Kro 4:8 | en de huisgezinnen van Aharlel, den zoon van Harum. ~
463 2Sa 23:34 | 34 Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een Maachathiet;
464 1Kro 7:12 | en Husim, kinderen van Aher. ~
465 1Kro 7:10 | en Zethan, en Tharsis, en Ahi-sahar. ~
466 1Kro 8:7 | weg; en hij gewon Uzza en Ahihud. ~
467 1Kro 6:25 | Elkana nu waren Amasia en Ahimoth. ~
468 Num 26:38 | geslacht der Asbelieten; van Ahiram het geslacht der Ahirmieten; ~
469 Num 26:38 | Ahiram het geslacht der Ahirmieten; ~
470 1Kon 4:6 | 6 En Ahisar was hofmeester; en Adoniram,
471 1Kro 7:19 | kinderen van Semida nu waren Ahjan, en Sechem, en Likhi, en
472 1Kro 8:14 | 14 En Ahjo, Sasak en Jeremoth, ~
473 1Kro 11:41 | Hethiet; Zabad, de zoon van Ahlai; ~
474 1Kro 8:4 | En Abisua, en Naaman, en Ahoah, ~
475 2Sa 23:9 | zoon van Dodo, zoon van Ahohi, deze was onder de drie
476 1Kro 8:1 | eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde, ~
477 1Kro 4:2 | Jahath, en Jahath gewon Ahumai en Lahad; dit zijn de huisgezinnen
478 1Kro 4:6 | 6 En Naara baarde hem Ahuzzam, en Hefer, en Temeni, en
479 Gen 24:26 | trok tot hem van Gerar, met Ahuzzat, zijn vriend, en Pichol,
480 Psa 22:1 | den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. ~
481 Jes 10:28 | 28 Hij komt te Ajath, hij trekt door Migron;
482 Num 11:5 | aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook. ~
483 Gen 33:27 | Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan. ~
484 Hand 1:19 | eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is, een akker des bloeds. ~
485 2Kro 14:12 | des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; o kinderen Israels,
486 Est 1:6 | steen, en van marmer, en albast, en kostelijke stenen. ~
487 Hand 12:24 | Apollos, van geboorte een Alexandrier, een welsprekend man, kwam
488 Heb 12:23 | 23 Tot de algemene vergadering en de Gemeente
489 1Kro 1:51 | de vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth, ~
490 1Kro 1:40 | kinderen van Sobal waren Aljan, en Manahath, en Ebal, Sefi
491 Joz 19:26 | 26 En Allammelech, en Am-ad, en Mis-al; en
492 Eze 38:8 | uitgevoerd zijn, en zij allemaal zeker zullen wonen. ~
493 1Kro 6:60 | Geba en haar voorsteden, en Allemeth en haar voorsteden, en Anathoth
494 Neh 10:31 | zouden vrij laten, mitsgaders allerhande bezwaarnis. ~
495 Jud 1:20 | bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in den
496 Open 21:11 | Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als
497 Efez 3:8 | 8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze
498 Jes 1:25 | Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al
499 Spre 11:7 | verwachting; zelfs is de allersterkste hoop vergaan. ~
500 Jes 33:7 | 7 Ziet, hun allersterksten roepen daar buiten; de boden
501 Exo 35:35 | eens werkmeesters, en des allervernuftigsten handwerkers, en des borduurders
502 Pred 10:11 | geen nuttigheid voor den allerwelsprekendsten bezweerder. ~
|