151-aller | allon-beter | beth--doorl | doorn-gerst | geruc-hoofd | hoogg-kolos | komko-mirre | mirte-onver | onvru-ried | rietg-sprei | spren-uitwe | uitwi-verze | verzi-winke | winst-zwomm
Book Chapter: Verse
503 Gen 32:8 | eik, welks naam hij noemde Allon-Bachuth. ~
504 Joz 21:18 | Anathoth en haar voorsteden, en Almon en haar voorsteden: vier
505 Dan 10:11 | standplaats, want Ik ben alnu tot u gezonden; en toen
506 1Kon 4:16 | Husai, was in Aser en in Aloth. ~
507 Num 26:31 | Asriel het geslacht der Alrielieten; en van Sechem het geslacht
508 Matt 15:16 | zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende? ~
509 Jer 8:5 | te Jeruzalem af met een altoosdurende afkering? Zij houden vast
510 Gen 33:40 | de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth, ~
511 Gen 33:23 | zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en
512 1Sa 14:39 | leeft, Die Israel verlost, alware het in mijn zoon Jonathan,
513 Psa 78:41 | 41 Want zij kwamen alweder, en verzochten God, en stelden
514 Joz 20:9 | opdat derwaarts vluchte alwie een ziel slaat door dwaling;
515 Jer 38:4 | des gansen volks slap, alzulke woorden tot hen sprekende;
516 Joz 19:26 | 26 En Allammelech, en Am-ad, en Mis-al; en zij reikt
517 1Kro 7:35 | en Jimna, en Seles, en Amal. ~
518 1Sa 30:13 | Ik ben de knecht van een Amalekietischen man, en mijn heer heeft
519 Joz 15:26 | 26 Amam, en Sema, en Molada, ~
520 Hoo 4:8 | af; zie van den top van Amana, van den top van Senir en
521 Pred 12:5 | zullen zijn op den weg, en de amandelboom zal bloeien, en dat de sprinkhaan
522 Jer 1:11 | En ik zeide: Ik zie een amandelroede. ~
523 Neh 11:13 | tweehonderd twee en veertig. En Amassai, de zoon van Azareel, den
524 Neh 4:2 | en zeide: Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten
525 Hand 11:1 | 1 En door Amfipolis en Apollonia hun weg genomen
526 Ezra 2:57 | Pocheret-Hazebaim, de kinderen van Ami. ~
527 2Sa 2:24 | waren tot den heuvel van Amma, dewelke is voor Giach,
528 Hos 1:12 | Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama. ~ ~
529 2Sa 13:37 | tot Thalmai, den zoon van Ammihur, koning van Gesur.) En hij
530 1Kro 28:6 | over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon. ~
531 Psa 136:19 | 19 Sihon, de Amorietischen koning; want Zijn goedertierenheid
532 Rom 16:8 | 8 Groet Amplias, mijn beminde in den Heere. ~
533 Job 38:16 | 16 Zijn an u de verheugelijke vleugelen
534 Joz 19:19 | En Hafaraim, en Sion, en Anacharath, ~
535 2Kon 19:31 | zonen voor Adramelech en Anamelech, de goden van Sefarvaim,
536 Neh 10:26 | 26 En Ahia, Hanan, Anan, ~
537 1Kro 3:24 | en Johanan, en Delaja, en Anani; zeven. ~
538 Neh 11:32 | 32 Anathoth, Nob, Ananja, ~
539 Rom 16:7 | 7 Groet Andronikus en Junias, mijn magen, en
540 1Kro 6:73 | Ramoth en haar voorsteden, en Anem en haar voorsteden. ~
541 2Sa 23:27 | 27 Abi-ezer, de Anetothiet; Mebunnai, de Husathiet; ~
542 Open 9:10 | schorpioenen gelijk, en er waren angels in hun staarten; en hun
543 1Kro 7:19 | en Sechem, en Likhi, en Aniam. ~
544 Joz 15:50 | 50 En Anab, en Estemo, en Anim, ~
545 Heb 6:19 | Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker
546 Luk 2:36 | 36 En er was Anna, een profetesse, een dochter
547 Joz 21:11 | van Arba, den vader van Anok (zij is Hebron), op den
548 1Joh 2:18 | komt, zo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen,
549 Open 2:13 | ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was,
550 Hand 17:31 | brachten hem des nachts tot Antipatris. ~
551 1Kro 8:24 | En Hananja, en Elam, en Antothija, ~
552 1Kro 4:8 | 8 En Koz gewon Anub en Hazobeba, en de huisgezinnen
553 Rom 16:10 | 10 Groet Apelles, die beproefd is in Christus.
554 Hand 11:1 | 1 En door Amfipolis en Apollonia hun weg genomen hebbende,
555 Open 9:11 | Griekse taal had hij den naam Apollyon. ~
556 1Sa 8:13 | dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en
557 Job 40:22 | hij stelt de zee als een apothekerskokerij. ~
558 2Kro 17:14 | verscheidene soorten, naar apothekerskunst toebereid; en zij brandden
559 Spre 7:2 | leef, en mijn wet als den appel uwer ogen. ~
560 File 1:2 | 2 En aan Appia, de geliefde, en aan Archippus,
561 Hand 22:15 | hebbende, ons tegemoet tot Appiusmarkt, en de drie tabernen; welke
562 Jes 15:1 | Zekerlijk, in den nacht is Ar-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid;
563 1Kro 7:38 | waren Jefunne, en Pispa, en Ara. ~
564 Joz 15:52 | 52 Arab, en Duma, en Esan, ~
565 1Kro 8:15 | 15 En Zebadja, en Arad, en Eder, ~
566 Gen 10:23 | 23 En Arams zonen waren Uz, en Hul,
567 Hand 14:35 | alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen,
568 Ric 4:50 | rechterhand aan den hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera; zij
569 1Kon 11:28 | dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over
570 Spre 16:26 | 26 De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven;
571 2Sa 23:35 | de Karmeliet; Paerai, de Arbiet; ~
572 Jud 1:9 | 9 Maar Michael, de archangel, toen hij met den duivel
573 1The 4:16 | geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen
574 Matt 2:22 | Maar als hij hoorde, dat Archelaus in Judea koning was, in
575 Ezra 4:9 | Tarpelieten, de Afarsieten, de Archevieten, de Babyloniers, de Susanchieten,
576 Joz 16:2 | door tot de landpale des Archiets, tot Ataroth toe; ~
577 Num 26:40 | van Ard het geslacht der Ardieten; van Naaman het geslacht
578 1Kro 2:18 | zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon. ~
579 Num 26:17 | van Areli het geslacht der Arelieten. ~
580 Dan 7:4 | als een leeuw, en het had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat zijn
581 Hand 11:34 | welke was ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, met name
582 2Kor 11:32 | stadhouder van den koning Aretas in Damaskus, bezette de
583 Jes 10:9 | Karchemis? Is Hamath niet gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk
584 Luk 3:36 | van Kainan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon
585 Jer 17:9 | 9 Arglistig is het hart, meer dan enig
586 Joz 9:4 | 4 Zo handelden zij ook arglistiglijk, en gingen heen, en veinsden
587 Est 50:9 | Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~
588 Est 50:8 | En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~
589 Est 50:9 | 9 En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~
590 Rom 16:10 | die van het huisgezin van Aristobulus zijn. ~
591 2Kon 16:25 | konings, met Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen
592 Open 16:16 | Hebreeuws genaamd wordt Armageddon. ~
593 Lev 26:8 | 8 Maar zo hij armer is, dan uw schatting, zo
594 2Sa 1:10 | op zijn hoofd was, en het armgesmijde, dat aan zijn arm was, en
595 2Sa 21:8 | die zij Saul gebaard had, Armoni en Mefiboseth; daartoe de
596 Num 31:50 | gouden vat, een keten, of een armring, een vingerring, een oorring,
597 Ric 5:15 | Zie, mijn duizend is het armste in Manasse, en ik ben de
598 Jes 3:20 | De hoofdkroning, en de armversierselen, en de bindselen, en de
599 1Kro 3:21 | Refaja, de kinderen van Arnan, de kinderen van Obadja,
600 Num 26:17 | 17 Van Arod het geslacht der Arodieten;
601 Gen 42:16 | Schuni en Ezbon, Eri en Arodi, en Areli. ~
602 Num 26:17 | Van Arod het geslacht der Arodieten; van Areli het geslacht
603 1Kro 11:44 | de zoon van Hotham, den Aroeriet; ~
604 Tit 3:12 | 12 Als ik Artemas tot u zal zenden, of Tychikus,
605 1Kon 4:10 | 10 De zoon van Hesed in Arubboth; hij had daartoe Socho en
606 Ric 8:41 | 41 Abimelech nu bleef te Aruma; en Zebul verdreef Gaal
607 1Kon 16:9 | drinkende in het huis van Arza, den hofmeester te Thirza; ~
608 1Kro 2:16 | waren Abisai, en Joab, en Asa-El drie. ~
609 2Kro 18:8 | Nethanja, en Zebadja, en Asael, en Semiramoth, en Jonathan,
610 Ezra 3:10 | trompetten, en de Levieten, Asafs zonen, met cimbalen, om
611 1Kro 4:16 | waren Zif en Zifa, Thirea en Asareel. ~
612 1Kro 26:2 | en Jozef, en Nethanja, en Asarela, kinderen van Asaf; aan
613 1Kro 4:21 | linnenwerkers in het huis Asbea. ~
614 Num 26:38 | van Asbel het geslacht der Asbelieten; van Ahiram het geslacht
615 1Kro 2:24 | huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa. ~
616 2Sa 2:9 | over Gilead, en over de Aschurieten, en over Jizreel, en over
617 Joz 13:3 | Filistijnen, de Gazatiet en Asdodiet, de Askeloniet, de Gathiet
618 Neh 4:7 | en de Ammonieten, en de Asdodieten hoorden, dat de verbetering
619 Neh 13:24 | hun kinderen spraken half Asdodisch, en zij konden geen Joods
620 Neh 13:23 | in die dagen Joden, die Asdodische, Ammonietische en Moabietische
621 Ric 1:32 | 32 Maar de Aserieten woonden in het midden der
622 Est 50:7 | Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, ~
623 1Kro 4:35 | van Saraja, den zoon van Asiel, ~
624 2Kon 19:30 | lieden van Hamath maakten Asima, ~
625 Joz 13:3 | Gazatiet en Asdodiet, de Askeloniet, de Gathiet en Ekroniet,
626 Ric 13:19 | en hij ging af naar de Askelonieten, en sloeg van hen dertig
627 1Sa 6:17 | een voor Gaza een, voor Askelot een, voor Gath een, voor
628 Neh 12:29 | uit de velden van Geba en Asmaveth; want de zangers hadden
629 Ezra 4:10 | die de grote en vermaarde Asnappar heeft vervoerd, en doen
630 Joz 19:34 | wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor, en van daar gaat zij voort
631 Dan 1:3 | En de koning zeide tot Aspenaz, den overste zijner kamerlingen,
632 1Kro 4:5 | 5 Asschur nu, de vader van Thekoa,
633 Gen 23:70 | zonen van Dedan waren de Assurieten, en Letusieten, en Leummieten. ~
634 1Kro 11:44 | 44 Uzzia, de Asterathiet; Sama, en Jeiel, de zoon
635 Gen 14:5 | en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham,
636 1Kro 7:33 | waren Pasach, en Bimhal, en Asvath; dit waren de kinderen van
637 Rom 16:14 | 14 Groet Asynkritus, Flegon, Hermas, Patrobas,
638 1Sa 30:30 | Chor-Asan, en tot die te Atach, ~
639 1Kro 2:26 | andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam. ~
640 Neh 11:4 | Van de kinderen van Juda: Athaja, de zoon van Uzzia, den
641 Ezra 10:28 | Johanan, Hananja, Sabbai, en Athlai. ~
642 1Kro 2:54 | Bethlehemieten, en de Netofathieten, Atroth, Beth-Joab, en de helft
643 Num 31:88 | 35 En Atroth-Sofan, en Jaezer, en Jogbeha, ~
644 Hand 8:25 | hadden, kwamen zij af naar Attalie. ~
645 Luk 2:1 | gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven
646 Dan 9:21 | aanrakende, omtrent den tijd des avondoffers. ~
647 Jer 6:4 | heeft zich gewend, want de avondschaduwen neigen zich. ~
648 Gen 23:11 | stad, bij een waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters
649 Zep 3:3 | haar; haar rechters zijn avondwolven, die de beenderen niet breken
650 2Kon 19:24 | Babel, en van Chuta, en van Avva, en van Hamath, en Sefarvaim,
651 Joz 13:3 | Gathiet en Ekroniet, en de Avvieten. ~
652 Zac 14:5 | der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk
653 Neh 10:9 | namelijk: Jesua, zoon van Azanja, Binnui; van de zonen van
654 1Kro 28:22 | 22 Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. Dezen
655 1Kro 5:8 | 8 En Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den
656 Neh 3:16 | verbeterde Nehemia, de zoon van Azbuk, overste van het halve deel
657 1Kro 9:44 | Obadja, en Hanan; dezen zijn Azels zonen. ~ ~ ~
658 1Kro 15:20 | 20 En Zecharja, en Aziel, en Semiramoth, en Jehiel,
659 Rut 2:14 | en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de
660 2Kro 28:7 | zoon des konings, dood, en Azirkam, den huisoverste, mitsgaders
661 Ezra 10:27 | en Jeremoth, en Zabad, Aziza. ~
662 Jer 28:1 | maand, dat Hananja, zoon van Azur, de profeet, die van
663 Num 33:26 | overste Paltiel, zoon van Azzan; ~
664 Rut 3:3 | 3 Zo baad u, en zalf u, en doe uw
665 Lev 17:16 | wast, en zijn vlees niet baadt, zo zal hij zijn ongerechtigheid
666 Hoo 8:11 | Salomo had een wijngaard, te Baal-Hamon; hij gaf dezen wijngaard
667 2Sa 13:23 | schaaps scheerders had te Baal-Hazor, dat bij Efraim is; zo nodigde
668 2Kon 4:42 | 42 En er kwam een man van Baal-Salisa, en bracht den man Gods
669 Num 32:7 | Pi-hachiroth, dat tegenover Baal-Sefon is, en zij legerden zich
670 Ric 19:33 | en schikten den strijd te Baal-Thamar; ook brak Israels achterlage
671 Joz 19:8 | rondom deze steden waren, tot Baalath-Beer, dat is Ramath tegen het
672 2Sa 6:2 | volk, dat bij hem was, van Baalim-Juda, om van daar op te brengen
673 Jer 40:14 | tot hem: Weet gij wel, dat Baalis, de koning der kinderen
674 2Kon 10:21 | het ganse Israel; en alle Baalsdienaren kwamen, dat niet een man
675 1Kro 8:8 | weggezonden had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen; ~
676 Gen 19:18 | Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimelech
677 Ezra 8:11 | 11 En van de kinderen van Babai, Zacharja, de zoon van Bebai;
678 Eze 12:13 | en Ik zal hem brengen in Babylonie, het land der Chaldeen;
679 Ezra 4:9 | Afarsieten, de Archevieten, de Babyloniers, de Susanchieten, de Dehavieten,
680 Joz 7:21 | roof een schoon sierlijk Babylonisch overkleed, en tweehonderd
681 2Kor 5:20 | wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus
682 1Kro 6:40 | van Michael, den zoon van Baeseja, den zoon van Malchija, ~
683 Ric 17:21 | kinderkens, en het vee, en de bagage voor zich. ~
684 Spre 11:22 | rede afwijkt, is een gouden bagge in een varkenssnuit. ~
685 1Kro 11:33 | 33 Azmaveth, de Baharumiet; Eljahba, de Saalboniet; ~
686 Jes 15:2 | 2 Hij gaat op naar Baith en Dibon, en naar Bamoth,
687 1Kro 9:15 | 15 En Bakbakkar, Heres, en Galal, en Mattanja,
688 Jer 37:21 | daags een bol broods uit de Bakkerstraat, totdat al het brood van
689 Gen 36:40 | alle spijze van Farao, die bakkerswerk is; en het gevogelte at
690 Exo 8:3 | en op uw volk, en in uw bakovens, en in uw baktroggen. ~
691 1Sa 8:13 | tot keukenmaagden, en tot baksters. ~
692 Exo 12:39 | 39 En zij bakten van het deeg, dat zij uit
693 Exo 8:3 | in uw bakovens, en in uw baktroggen. ~
694 Jes 22:18 | voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, wijd
695 Joz 19:3 | 3 En Hazar-Sual, en Bala, en Azem, ~
696 Jer 51:34 | een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen;
697 Gen 46:2 | medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de medicijnmeesters
698 Joz 13:17 | vlakke land zijn, Dibon, en Bamoth-Baal, en Beth-Baal-meon, ~
699 Luk 19:23 | dan mijn geld niet in de bank gegeven, en ik, komende,
700 Amos 6:7 | gevangenis gaan; en het banket dergenen, die weelderig
701 Hand 7:6 | een Jood, wiens naam was Bar-Jezus; ~
702 Matt 16:17 | Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona! want vlees en bloed heeft
703 Mark 10:46 | zat de zoon van Timeus, Bar-timeus, de blinde, aan den weg,
704 Matt 23:35 | van Zacharia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt
705 Kol 3:11 | besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en
706 Eze 5:1 | scherp mes, een scheermes der barbieren zult gij u nemen, hetwelk
707 Jer 31:8 | en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote
708 Jer 4:19 | ingewand, mijn ingewand! ik heb barenswee, o wanden mijns harten!
709 2Sa 23:31 | Arbathiet; Azmaveth, de Barhumiet; ~
710 1Kro 3:22 | waren Hattus, en Jigeal, en Bariah, en Nearja, en Safat; zes. ~
711 Klaa 1:120| Jod. De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen
712 Matt 5:7 | 7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid
713 2Kro 25:12 | steenrots af, dat zij allen barstten. ~
714 2Sa 23:8 | David gehad heeft: Joscheb Baschebeth, de zoon van Tachkemoni,
715 Jer 8:17 | Want ziet, Ik zend slangen, basilisken onder ulieden, tegen dewelke
716 Jes 60:5 | 5 Zij broeden basiliskus-eieren uit, en zij weven spinnewebben;
717 Jes 57:10 | honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij
718 Heb 12:8 | geworden, zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen. ~
719 Num 6:4 | van de kernen af tot de basten toe. ~
720 Hoo 7:4 | Hesbon, bij de poort van Bath-rabbim; uw neus is als de toren
721 1Kro 3:5 | Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, de dochter van Ammiel; ~
722 2Kro 4:5 | leliebloem, bevattende vele bathen; zij hield drie duizend. ~
723 Neh 3:18 | verbeterden hun broederen, Bavai, de zoon van Henadad, de
724 Neh 7:54 | 54 De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida,
725 Ezra 2:52 | 52 De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehida,
726 Psa 98:6 | 6Met trompetten en bazuinengeklank; juicht voor het aangezicht
727 Open 18:22 | en der fluiters, en der bazuiners, zal niet meer in u gehoord
728 Joz 21:27 | en haar voorsteden, en Be~
729 1Kro 12:5 | Eluzai, en Jerimoth, en Bealja, en Semarja, en Sefatja,
730 Joz 15:24 | 24 Zif, en Telem, en Bealoth, ~
731 Psa 55:4 | des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij
732 Job 11:2 | veelheid der woorden niet beantwoord worden, en zou een klapachtig
733 2Sa 9:10 | zult gij voor hem het land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw
734 Pred 2:22 | zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? ~
735 Eze 36:36 | de verstoorde plaatsen bebouw, en het verwoeste beplant.
736 1Kon 16:24 | twee talenten zilvers, en bebouwde den berg; en noemde den
737 Job 3:14 | voor zich woeste plaatsen bebouwden; ~
738 Num 26:35 | Becher het geslacht der Becherieten; van Tahan het geslacht
739 1Sa 9:1 | van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van Afiah, den
740 Spre 8:7 | gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid
741 Mark 6:55 | doorlopende, begonnen zij op beddekens degenen, die kwalijk gesteld
742 2Sa 17:28 | 28 Beddewerk, en schalen, en aarden vaten,
743 Ezra 10:35 | 35 Benaja, Bedeja, Cheluhu, ~
744 Jes 30:1 | Mij, en om zich met een bedekking te bedekken, maar niet uit
745 1The 2:5 | gij weet, noch met enig bedeksel van gierigheid; God is Getuige! ~
746 2Kor 4:2 | wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende
747 2Pet 2:1 | verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den
748 Joha 9:8 | Is deze niet, die zat en bedelde? ~
749 Heb 2:4 | en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar
750 1Joh 5:15 | zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van
751 1Tim 4:15 | 15 Bedenk deze dingen, wees hierin
752 2Kor 10:11 | 11 Dezulke bedenke dit, dat hoedanigen wij
753 Exo 35:35 | wevers; makende alle werk, en bedenkende vernuftigen arbeid. ~
754 Matt 15:19 | het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen,
755 Jes 32:7 | verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en het
756 Eze 44:11 | zullen zij in Mijn heiligdom bedienaars zijn, in de ambten aan de
757 Rom 15:16 | heidenen, het Evangelie van God bedienende, opdat de offerande der
758 1Sa 2:36 | tot enige priesterlijke bedienig, dat ik een bete broods
759 1Kor 12:5 | er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; ~
760 2Kon 4:28 | begeerd? Zeide ik niet: Bedrieg mij niet? ~
761 Jako 1:22 | uzelven met valse overlegging bedriegende. ~
762 Eze 7:12 | niet blijde, en de verkoper bedrijve geen rouw; want een brandende
763 2Kor 2:2 | 2 Want indien ik ulieden bedroef, wie is het toch, die mij
764 Jes 54:6 | als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt
765 Jako 4:9 | treuren, en uw blijdschap in bedroefdheid. ~
766 Jes 65:12 | stilzwijgen, en ons zozeer bedrukken? ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~
767 Joe 1:18 | vee, de runderkudden zijn bedwelmd, want zij hebben geen weide,
768 Jer 14:10 | zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de HEERE geen
769 2Kon 11:4 | verbond met hen, en hij beedigde hen in het huis des HEEREN,
770 Rom 8:29 | voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig
771 1Sa 15:23 | wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord
772 Rom 1:23 | veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens,
773 1Kro 14:7 | 7 En Elisama, en Beeljada, en Elifelet. ~
774 Num 32:52 | bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij
775 Jes 15:8 | tot Eglaim toe, ja, tot Beer-Elim toe zal haar gehuil zijn. ~
776 Joz 22:16 | vaderen te geven, en zij beerfden het, en woonden daarin. ~
777 Deu 10:6 | kinderen Israels reisden van Beeroth-Bene-jaakan en Mosera. Aldaar stierf
778 2Sa 4:3 | 3 En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim,
779 Mark 10:17 | opdat ik het eeuwige leven beerve? ~
780 Eze 32:13 | ze meer beroeren, en geen beestenklauwen zullen ze beroeren. ~
781 Eze 29:11 | hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan,
782 Dan 10:12 | dag aan, dat gij uw hart begaaft, om te verstaan en om uzelven
783 Joha 8:4 | zelve gegrepen, overspel begaande. ~
784 Psa 19:11 | 11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn
785 Spre 18:1 | afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle
786 Luk 1:28 | zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u; gij
787 Eze 36:5 | blijdschap des gansen harten, met begerige plundering, opdat de landerij
788 1Kon 8:57 | Hij verlate ons niet, en begeve ons niet; ~
789 Gen 27:55 | heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal
790 Psa 16:4 | dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd
791 Luk 21:5 | hij met schonen stenen en begiftigingen versierd was, zeide Hij: ~
792 Luk 19:43 | komen, dat uw vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen,
793 Hand 19:13 | te Cesarea, om Festus te begroeten. ~
794 1Kor 10:33 | Gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen
795 Spre 9:7 | Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den
796 Kol 1:10 | waardiglijk den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht
797 1The 2:4 | spreken wij, niet als mensen behagende, maar Gode, Die onze harten
798 Eze 31:11 | die hem rechtschapen zou behandelen; Ik dreef hem uit om zijn
799 Job 39:10 | 10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens
800 1Kon 5:18 | van Hiram, en de Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout
801 Rom 12:13 | 13 Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar
802 Jes 29:19 | hebben in den HEERE; en de behoeftigen onder de mensen zullen zich
803 2Kor 3:1 | wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen,
804 Hand 11:25 | mensenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzo Hij Zelf allen het
805 Num 31:56 | en Schebam, en Nebo, en Behon; ~
806 Hand 18:19 | 19 Welke behoorden hier voor u tegenwoordig
807 1Kon 6:38 | stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren
808 Kol 2:19 | 19 En het Hoofd niet behoudende, uit hetwelk het gehele
809 Jes 33:6 | tijden, de sterkte van uw behoudenissen zal zijn wijsheid en kennis;
810 1Kro 29:11 | van het voorhuis, met zijn behuizingen, en zijn schatkameren, en
811 Hand 21:17 | hebbende, gebruikten zij alle behulpselen, het schip ondergordende;
812 1Kor 12:28 | gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei
813 Fili 4:3 | metgezel, wees dezen vrouwen behulpzaam, die met mij gestreden hebben
814 Luk 11:54 | zoekende iets uit Zijn mond te bejagen, opdat zij Hem beschuldigen
815 1Kon 5:4 | tegenpartijder, en geen bejegening van kwaad. ~
816 Exo 38:26 | 26 Een beka voor elk hoofd, dat is een
817 Luk 19:42 | Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag,
818 File 1:6 | geloofs krachtig worde in de bekendmaking van alle goed, hetwelk in
819 Psa 19:8 | des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des
820 2Kon 9:35 | vonden niet van haar, dan het bekkeneel, en de voeten, en de palmen
821 1Kon 14:18 | begroeven hem, en gans Israel beklaagde hem; naar het woord des
822 Spre 23:29 | wien gekijf? bij wien het beklag? bij wien wonden zonder
823 Num 11:1 | geschiedde, als het volk zich was beklagende, dat het kwaad was in de
824 1Kro 11:6 | een overste worden. Toen beklom Joab, de zoon van Zeruja,
825 1Sa 20:3 | wete, opdat hij zich niet bekommere; en zekerlijk, zo waarachtig
826 1Sa 21:13 | onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort, en
827 Deu 3:28 | Jozua, en versterk hem, en bekrachtig hem; want hij zal voor het
828 2Kro 12:17 | koninkrijk van Juda, en bekrachtigden Rehabeam, den zoon van Salomo,
829 Ric 5:21 | En de Engel des HEEREN bekwam uit zijn ogen. ~
830 Kol 4:5 | degenen, die buiten zijn, den bekwamen tijd uitkopende. ~
831 Heb 4:16 | om geholpen te worden ter bekwamer tijd. ~ ~
832 Zac 12:3 | allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden
833 Num 26:38 | van Bela het geslacht der Belaieten; van Asbel het geslacht
834 Exo 22:22 | zult geen weduwe noch wees beledigen. ~
835 Neh 5:7 | van zijn broeder. Voorts belegde ik een grote vergadering
836 Psa 58:6 | niet hore naar de stem der belezers, desgenen, die ervaren is
837 Nah 1:15 | betaal uw geloften; want de Belials- man zal voortaan niet
838 Deu 13:13 | 13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het midden van u uitgegaan,
839 Psa 101:3 | 3Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen;
840 Deu 15:9 | Wacht u, dat in uw hart geen Belials-woord zij, om te zeggen: Het zevende
841 Spre 19:28 | 28 Een Belialsgetuige bespot het recht; en de
842 Spre 16:27 | 27 Een Belialsman graaft kwaad; en op zijn
843 Spre 6:12 | 12 Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat
844 Nah 1:11 | denkt tegen den HEERE, een Belialsraadsman. ~
845 Psa 42:9 | 9 Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij,
846 Job 6:9 | 9 En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde,
847 Ezra 5:17 | en dat men des konings believen hiervan tot ons zende. ~ ~
848 Exo 2:3 | een kistje van biezen, en belijmde het met lijm en met pek;
849 Zac 14:20 | Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: De HEILIGHEID
850 Job 15:22 | weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. ~
851 Heb 11:6 | geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken. ~
852 2Kon 19:9 | tegen den HEERE, hun God, bemanteld; en hadden zich hoogten
853 Hand 11:22 | Gij mannen van Athene! ik bemerke, dat gij alleszins gelijk
854 Luk 20:23 | En Hij, hun arglistigheid bemerkende, zeide tot hen: Wat verzoekt
855 Hos 3:1 | tot mij: Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde
856 2Kor 12:15 | hoewel ik, u overvloediger beminnende, weiniger bemind worde. ~
857 Job 16:16 | Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn
858 1Pet 4:15 | zich met eens anders doen bemoeit; ~
859 Lev 24:29 | iemand een woonhuis in een bemuurde stad zal verkocht hebben,
860 Gen 18:38 | zoon, en noemde zijn naam Ben-Ammi; deze is de vader der kinderen
861 2Kro 18:7 | hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja,
862 1Kro 4:20 | nu waren Amnon en Rinna, Ben-hanan en Tilon; en de kinderen
863 Gen 32:18 | dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde
864 1Kro 4:20 | van Isei waren Zoheth en Ben-Zoheth. ~
865 Efez 4:3 | 3 U benaarstigende te behouden de enigheid
866 Ric 6:24 | Efraim bijeengeroepen, en zij benamen hun de wateren tot aan Beth-bara,
867 Jes 62:3 | gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd
868 Eze 42:6 | voorhoven; daarom waren zij benauwder dan de onderste en dan de
869 Zac 10:11 | zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij zal de golven in
870 Joz 19:45 | 45 En Jehud, en Bene-Berak, en Gath-Rimmon, ~
871 Jer 49:27 | van Damaskus, en het zal Benhadads paleizen verteren. ~
872 Psa 38:1 | niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. ~
873 Gen 27:36 | zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij
874 Jes 11:13 | worden; Efraim zal Juda niet benijden, en Juda zal Efraim niet
875 Jako 4:2 | begeert, en hebt niet; gij benijdt en ijvert naar dingen, en
876 Neh 10:13 | 13 Hodia, Bani, Beninu; ~
877 1Sa 4:12 | 12 Toen liep er een Benjaminiet uit de slagorden, en kwam
878 2Sa 21:16 | 16 En Isbi Benob, die van de kinderen van
879 Hand 21:20 | hoop van behouden te worden benomen. ~
880 2Kon 19:30 | van Babel maakten Sukkoth Benoth, en de lieden van Chut maakten
881 Hand 4:28 | hand en Uw raad te voren bepaald had, dat geschieden zou. ~
882 Hand 2:23 | 23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods
883 Zac 9:2 | zal Hij Hamath met dezelve bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel
884 Job 14:13 | afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig
885 Gen 6:14 | ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van buiten
886 Gen 14:2 | Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met
887 Hos 11:6 | en opeten, vanwege hun beraadslagingen. ~
888 Spre 13:10 | dan gekijf; maar bij de beradenen is wijsheid. ~
889 1Kro 8:21 | 21 En Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen
890 Amos 4:7 | het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands,
891 Psa 68:11 | hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor
892 Jer 33:18 | aansteke, en slachtoffer bereide al de dagen. ~
893 1Kro 9:30 | der priesteren waren de bereiders van het reukwerk der specerijen. ~
894 Efez 6:15 | voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes; ~
895 Hand 13:19 | aller tegenwoordigheid; en berekenden de waarde derzelve, en bevonden
896 1Kon 20:23 | hem gezegd: Hun goden zijn berggoden, daarom zijn zij sterker
897 1Kro 7:36 | en Harnefer, en Sual, en Beri, en Jimra, ~
898 Hand 19:21 | 21 En als Paulus zich beriep, dat men hem tot de kennis
899 Num 26:44 | van Beria het geslacht der Beriieten. ~
900 Hos 10:11 | overgegaan; Ik zal Efraim berijden, Juda zal ploegen, Jakob
901 2Sa 20:14 | Beth-Maacha, en het ganse Berim; en zij verzamelden zich,
902 Jes 11:7 | 7 De koe en de berin zullen te zamen weiden,
903 Lev 19:17 | zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem
904 Heb 8:8 | 8 Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Ziet,
905 Gen 20:25 | 25 En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van
906 Mark 7:2 | ongewassen handen brood aten, berispten zij hen. ~
907 Ric 8:46 | in het huis van den god Berith. ~
908 Deu 32:22 | aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel,
909 2Kon 22:12 | 12 Te dier tijd zond Berodach Baladan de zoon van Baladan,
910 Spre 27:1 | 1 Beroem u niet over den dag van
911 Psa 106:47 | Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uw lof. ~
912 Hand 19:11 | uit gunst overgeven. Ik beroep mij op den keizer. ~
913 1Kor 7:20 | Een iegelijk blijve in die beroeping, daar hij in geroepen is. ~
914 1Kro 2:7 | van Charmi waren Achan, de beroerder van Israel, die zich aan
915 Eze 32:2 | voort in uw rivieren, en beroerdet het water met uw voeten,
916 Job 18:11 | 11 De beroeringen zullen hem rondom verschrikken,
917 Spre 22:22 | 22 Beroof den arme niet, omdat hij
918 Hoo 3:6 | woestijn, als rookpilaren, berookt met mirre en wierook, en
919 Eze 47:16 | 16 Hamath, Berotha, Sibraim, dat tussen de
920 2Sa 8:8 | kopers uit Betach, en uit Berothai, steden van Hadad-ezer. ~
921 1Kro 11:39 | de Ammoniet; Nahrai, de Berothiet, wapendrager van Joab, den
922 Psa 90:13 | HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. ~
923 Jer 15:6 | u verderven; Ik ben des berouwens moede geworden. ~
924 Heb 12:17 | hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met
925 Eze 14:15 | hetwelk dat van kinderen berove, zodat het woest worde,
926 Psa 36:10 | en nooddruftige van zijn berover. ~
927 Jes 60:5 | stukken gedrukt wordt, er berst een adder uit. ~
928 Open 21:20 | Chrysoliet, het achtste Beryl, het negende Topaas, het
929 Psa 119:31 | getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet. ~
930 Open 6:6 | gerst voor een penning; en beschadig de olie en den wijn niet. ~
931 Open 7:3 | 3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee,
932 Heb 9:5 | heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden; van welke dingen wij nu
933 1Pet 2:18 | niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden. ~
934 Jes 32:4 | stamelenden zal vaardig zijn, om bescheidenlijk te spreken. ~
935 Hand 12:26 | legden hem den weg Gods bescheidenlijker uit. ~
936 Hoo 1:6 | omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder
937 Eze 16:33 | aan al uw boelen, en gij beschenkt ze, opdat zij tot u van
938 Deu 18:4 | en de eerstelingen van de beschering uwer schapen zult gij hem
939 1Kro 11:14 | midden van dat stuk, en beschermden het, en zij sloegen de Filistijnen;
940 Spre 24:27 | 27 Beschik uw werk daarbuiten, en bereid
941 Jer 33:9 | al den vrede, dien Ik hun beschikke. ~
942 Jes 62:3 | Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad
943 Ric 19:22 | mannen van Israel, en zij beschikten de strijd wederom ter plaatse,
944 Eze 16:31 | een hoer, het hoerenloon beschimpende. ~
945 Zep 2:8 | 8 Ik heb de beschimping van Moab gehoord, en de
946 Jes 43:28 | overgeven, en Israel tot beschimpingen. ~ ~ ~ ~ ~
947 1Kon 6:15 | aan het dak der wanden, beschoot hij ze van binnen met hout;
948 2Sa 19:24 | schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen,
949 Spre 15:3 | HEEREN zijn in alle plaatsen, beschouwende de kwaden en de goeden. ~
950 Hand 19:16 | dood over te geven, eer de beschuldigde de beschuldigers tegenwoordig
951 Rom 2:15 | gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende). ~
952 Luk 23:14 | hetgeen daar gij Hem mede beschuldigt; ~
953 Nah 2:5 | haasten naar hun muur, als het beschutsel vaardig zal wezen. ~
954 Jes 31:5 | heirscharen Jeruzalem beschutten, beschuttende zal Hij haar ook verlossen,
955 Jes 4:5 | wat heerlijk is, zal een beschutting wezen. ~
956 Luk 13:7 | niet; houw hem uit; waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? ~
957 Gen 31:7 | gedaan had, Jakobs dochter beslapende, hetwelk alzo niet zoude
958 Hand 13:39 | een wettelijke vergadering beslecht worden. ~
959 Hand 10:10 | naar Macedonie te reizen, besluitende daaruit, dat ons de Heere
960 Eze 20:25 | Daarom gaf Ik hun ook besluitingen, die niet goed waren, en
961 2Kor 7:1 | onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes,
962 2Pet 2:20 | Zaligmaker Jezus Christus, de besmettingen der wereld ontvloden zijn,
963 Jer 9:25 | bezoeking zal doen over alle besnedenen, met degenen, die de voorhuid
964 Joz 5:2 | Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen Israels
965 Fili 3:3 | 3 Want wij zijn de besnijding, wij, die God in den Geest
966 Jes 5:6 | woestheid maken; hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar
967 Neh 3:6 | en Mesullam, de zoon van Besodja; deze zolderden zij, en
968 Joz 7:2 | mannen nu trokken op en bespiedden Ai. ~
969 Joz 7:2 | zeggende: Trekt opwaarts en bespiedt het land. Die mannen nu
970 Jes 5:19 | haaste, dat Hij Zijn werk bespoedige, opdat wij het zien; en
971 Matt 27:41 | ouderlingen, en Farizeen, Hem bespottende, zeiden: ~
972 Jes 29:20 | hebben, en dat het met den bespotter uit zal zijn, en dat allen,
973 Heb 11:36 | 36 En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en
974 Hoo 3:10 | purper; het binnenste was bespreid met de liefde van de dochteren
975 Kol 4:6 | aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten,
976 Heb 9:13 | en de as der jonge koe, besprengende de onreinen, hen heiligt
977 Jes 64:1 | Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze,
978 Job 21:10 | 10 Zijn stier bespringt, en mist niet; zijn koe
979 Matt 18:16 | drie getuigen alle woord besta. ~
980 Rom 12:7 | 7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de
981 2Kro 24:7 | van het huis des HEEREN besteed aan de Baals. ~
982 1Kon 4:19 | Basan, en hij was de enige bestelmeester, die in dat land was. ~
983 Jes 40:13 | heeft den Geest des HEEREN bestierd, en wie heeft Hem als Zijn
984 Gen 44:14 | het hoofd van Manasse; hij bestierde zijn handen verstandelijk;
985 1Sa 25:37 | woorden te kennen. Toen bestierf zijn hart in het binnenste
986 Ric 8:52 | Abimelech tot aan den toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot
987 Eze 3:26 | zult hun niet zijn tot een bestraffenden man; want zij zijn een wederspannig
988 Spre 25:12 | 12 Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een
989 2Kor 4:4 | ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie
990 Psa 109:3 | omsingeld; ja, zij hebben mij bestreden zonder oorzaak. ~
991 Joha 9:11 | Jezus, maakte slijk, en bestreek mijn ogen, en zeide tot
992 1Kon 22:31 | noch kleinen noch groten bestrijden, maar den koning van Israel
993 Psa 56:2 | gansen dag dringt mij de bestrijder. ~
994 Psa 40:11 | ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand. ~
995 Jes 30:32 | want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden. ~
996 Jes 21:5 | maakt u op, gij vorsten, bestrijkt het schild! ~
997 Jes 33:18 | de schrijver? Waar is de betaalsheer? Waar is hij, die de torens
998 2Sa 8:8 | David zeer veel kopers uit Betach, en uit Berothai, steden
999 Psa 61:9 | opdat ik mijn geloften betale, dag bij dag. ~
1000 Gen 25:12 | Misschien zal mij mijn vader betasten, en ik zal in zijn ogen
1001 Eze 23:21 | die van Egypte uw tepelen betastten, vanwege de borsten uwer
1002 2Kro 29:3 | huis des HEEREN open, en beterde ze. ~
1003 2Kro 24:13 | verzorgers van het werk, dat de betering des werks door hun hand
|