151-aller | allon-beter | beth--doorl | doorn-gerst | geruc-hoofd | hoogg-kolos | komko-mirre | mirte-onver | onvru-ried | rietg-sprei | spren-uitwe | uitwi-verze | verzi-winke | winst-zwomm
Book Chapter: Verse
1004 Joz 15:59 | 59 En Maarath, en Beth-Anoth, en Eltekon; zes steden
1005 Hos 10:14 | verstoord worden, gelijk Salman Beth-Arbel verstoorde ten dage des
1006 Neh 7:28 | 28 De mannen van Beth-Azmaveth, twee en veertig; ~
1007 Joz 13:17 | Dibon, en Bamoth-Baal, en Beth-Baal-meon, ~
1008 1Kro 4:31 | en te Hazar-Susim, en te Beth-Biri, en te Saaraim. Dit waren
1009 Jer 48:22 | Dibon, en over Nebo, en over Beth-Diblathaim, ~
1010 Amos 1:5 | die den scepter houdt, uit Beth-Eden; en het volk van Syrie zal
1011 Joz 19:27 | Jiftha-El noordwaarts naar Beth-Emek, en Nehiel, en komt uit
1012 1Kro 2:51 | Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-Gader. ~
1013 Jer 48:23 | over Kirjathaim, en over Beth-Gamul, en over Beth-Meon, ~
1014 Mic 1:11 | niet uit; rouwklage is te Beth-haezel; hij zal zijn stand van
1015 2Sa 21:19 | van Jaare-Oregim, sloeg Beth-Halachmi, dewelke was met Goliath,
1016 Joz 19:5 | 5 En Ziklag, en Beth-hammerchaboth, en Hazar-Suza, ~
1017 Joz 13:27 | 27 En in het dal, Beth-haram, en Beth-nimra, en Sukkoth,
1018 Num 31:89 | 36 En Beth-Nimra, en Beth-Haran, vaste steden en schaapskooien. ~
1019 1Kro 2:54 | de Netofathieten, Atroth, Beth-Joab, en de helft der Manathieten,
1020 1Sa 7:11 | zij sloegen hen tot onder Beth-kar. ~
1021 Joz 19:6 | 6 En Beth-Lebaoth, en Saruhen; dertien steden
1022 1Kro 4:31 | 31 En te Beth-markaboth, en te Hazar-Susim, en te
1023 Jer 48:23 | over Beth-Gamul, en over Beth-Meon, ~
1024 Joz 15:27 | Hazar-Gadda, en Hesmon, en Beth-Palet, ~
1025 Joz 19:21 | En-gannim, en En-hadda, en Beth-Pazzez. ~
1026 Neh 11:26 | Jesua, en te Molada, en te Beth-Pelet, ~
1027 1Kro 4:12 | 12 Eston nu gewon Beth-rafa, en Pasea, en Tehinna, den
1028 Ric 6:22 | en het leger vluchtte tot Beth-Sitta toe naar Tseredath, tot
1029 Joz 15:53 | 53 En Janum, en Beth-Tappuah, en Afeka, ~
1030 Joha 1:28 | dingen zijn geschied in Bethabara, over de Jordaan, waar Johannes
1031 1Kon 16:34 | zijn dagen bouwde Hiel, de Betheliet, Jericho; op Abiram, zijn
1032 Hoo 2:17 | herten, op de bergen van Bether. ~ ~ ~ ~ ~
1033 Joha 5:2 | Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. ~
1034 Joz 19:4 | 4 En Eltholad, en Bethul, en Horma, ~
1035 Joz 13:26 | Hesbon af tot Ramath-Mizpa en Betonim; en van Mahanaim tot aan
1036 Exo 9:16 | opdat Ik Mijn kracht aan u betoonde, en opdat men Mijn Naam
1037 Gal 3:1 | uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet
1038 Psa 119:27 | verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte. ~
1039 Efez 4:15 | 15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden
1040 Num 5:13 | tegen haar is, en zij niet betrapt is; ~
1041 Deu 2:5 | niet geven, ook niet tot de betreding van een voetzool; want Ik
1042 Job 14:3 | over zulk een open; en Gij betrekt mij in het gericht met U. ~
1043 Matt 27:43 | 43 Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse,
1044 Deu 32:37 | rotssteen, op welken zij betrouwden? ~
1045 Psa 112:7 | Nun. zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE. ~
1046 Gen 23:87 | Rebekka, de dochter van Betuel, den Syrier, uit Paddan-Aram,
1047 Hos 2:5 | Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur
1048 Job 1:10 | 10 Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor
1049 Zep 2:6 | uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden. ~
1050 Jes 41:19 | stellen den denneboom, den beuk, en den busboom te
1051 Jes 61:13 | komen, de denneboom, de beukeboom en de busboom te gelijk,
1052 Psa 91:4 | waarheid is een rondas en beukelaar. ~
1053 Psa 74:6 | graveerselen samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen. ~
1054 Ric 13:3 | Neem mij die, want zij is bevallig in mijn ogen. ~
1055 Nah 3:4 | hoererijen wil der zeer bevallige hoer, der meesteres der
1056 Joha 12:35 | opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis
1057 Hand 21:2 | wij de plaatsen langs Azie bevaren zouden, voeren wij af; en
1058 2Kro 4:5 | bekers of ener leliebloem, bevattende vele bathen; zij hield drie
1059 Dan 6:27 | heerschappij mijns koninkrijks beve en siddere voor het aangezicht
1060 Hand 14:32 | 32 En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner
1061 Deu 28:65 | de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking
1062 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en namen op zich
1063 Ric 13:7 | sprak tot de vrouw; en zij beviel in Simsons ogen. ~
1064 Psa 37:3 | men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is. ~
1065 Job 21:24 | het merg zijner benen was bevochtigd. ~
1066 Spre 3:8 | voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen. ~
1067 Spre 11:25 | vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege
1068 Psa 140:9 | begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet;
1069 Ezra 8:36 | zijde der rivier; en zij bevorderden het volk en het huis Gods. ~ ~ ~ ~ ~
1070 Job 30:13 | breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben
1071 Job 5:23 | gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. ~
1072 Spre 16:7 | ook zijn vijanden met hem bevredigen. ~
1073 Dan 11:6 | zullen zij zich met elkander bevrienden, en de dochter des konings
1074 2Kon 25:18 | zijn beenderen verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met
1075 Psa 32:7 | met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela. ~
1076 1Kro 9:19 | des HEEREN geweest waren bewaarders van den ingang; ~
1077 Job 22:14 | dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen. ~
1078 Deu 11:10 | bezaaidet met uw zaad, en bewaterdet met uw gang, als een kruidhof. ~
1079 Lev 22:48 | zult uit uw woningen twee beweegbroden brengen, zij zullen van
1080 Kol 2:4 | niet iemand u misleide met beweegredenen, die een schijn hebben. ~
1081 Jes 16:9 | 9 Daarom beween ik, in de wening over Jaezer,
1082 Jes 47:6 | over in uw hand; doch gij beweest hun geen barmhartigheden,
1083 Psa 99:1 | tussen de cherubim; de aarde bewege zich. ~
1084 Heb 12:27 | zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. ~
1085 Jes 30:32 | en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij
1086 Ric 10:37 | en ga tot de bergen, en bewene mijn maagdom, ik en mijn
1087 Eze 8:14 | ziet, daar zaten vrouwen, bewenende den Thammuz. ~
1088 Gen 46:4 | 4 Als nu de dagen zijns bewenens over waren, zo sprak Jozef
1089 Eze 4:1 | dien voor uw aangezicht, en bewerp daarop de stad Jeruzalem. ~
1090 Jes 41:21 | de HEERE; brengt uw vaste bewijsredenen bij, zegt de Koning van
1091 2Kor 8:24 | 24 Bewijst dan aan hen de bewijzing uwer liefde, en van onzen
1092 Spre 6:35 | aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk
1093 Jes 25:7 | dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmede
1094 Klaa 1:23 | dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid
1095 Jes 66:22 | bouwen, dat het een ander bewone; zij zullen niet planten,
1096 Eze 48:15 | zijn, voor de stad, tot bewoning en tot voorsteden; en de
1097 Jer 48:27 | dieven gevonden, dat gij u zo bewoogt, van den tijd af, dat uw
1098 Psa 38:3 | HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u met
1099 Eze 34:13 | stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands. ~
1100 Gen 4:20 | vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee hadden. ~
1101 Hoo 8:13 | 13 O gij bewoonster der hoven! de metgezellen
1102 1Kor 4:4 | mijzelven van geen ding bewust; doch ik ben daardoor niet
1103 Ric 8:45 | hij brak de stad af, en bezaaide haar met zout. ~
1104 Deu 11:10 | uitgegaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met uw zaad, en bewaterdet
1105 Gen 43:23 | voor u, opdat gij het land bezaait.
1106 Num 5:28 | vrij zijn, en zal met zaad bezadigd worden. ~
1107 Lev 18:20 | uws naasten huisvrouw ter bezading, om met haar onrein te worden. ~
1108 Jes 14:23 | waterpoelen; en Ik zal hen met een bezem des verderfs uitvagen, spreekt
1109 2Kor 11:32 | koning Aretas in Damaskus, bezette de stad der Damaskenen,
1110 Nah 2:1 | aangezicht op, bewaar de vesting; bezichtig den weg; sterk de lenden,
1111 Joz 2:1 | Sittim, zeggende: Gaat heen, bezichtigt het land en Jericho. Zij
1112 Luk 14:18 | nodig, dat ik uitga, en hem bezie; ik bid u, houd mij voor
1113 Dan 3:27 | des konings, deze mannen beziende, omdat het vuur over hun
1114 Jes 1:3 | 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns
1115 2Kro 1:5 | Salomo nu en de gemeente bezochten hetzelve. ~
1116 Jes 64:3 | en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. ~
1117 Hoo 5:3 | gewassen, hoe zal ik ze weder bezoedelen? ~
1118 Luk 3:14 | laat u vergenoegen met uw bezoldigingen. ~
1119 1Sa 14:34 | slacht het hier, en eet, en bezondigt u niet aan den HEERE, die
1120 Eze 34:18 | vertreden? En zult gij de bezonkene wateren drinken, en de overgelatene
1121 Gen 14:26 | zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener
1122 Neh 10:31 | laten, mitsgaders allerhande bezwaarnis. ~
1123 2Kor 2:5 | dele (opdat ik hem niet bezware) ulieden allen. ~
1124 2Kor 11:9 | alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. ~
1125 Gen 41:26 | in gans Egypteland! Toen bezweek zijn hart, want hij geloofde
1126 Deu 28:65 | een bevend hart geven, en bezwijking der ogen, en mattigheid
1127 Jes 51:20 | Uw kinderen zijn in bezwijming gevallen, zij liggen vooraan
1128 Joz 6:26 | 26 En ter zelver tijd bezwoer hen Jozua, zeggende: Vervloekt
1129 Efez 6:18 | 18 Met alle bidding en smeking, biddende te
1130 2Kon 9:25 | 25 Toen zeide Jehu tot Bidkar, zijn hoofdman: Neem, werp
1131 Luk 6:29 | die u aan de wang slaat, biedt ook de andere; en dengene,
1132 Est 1:10 | Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas,
1133 Est 13:1 | des konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen
1134 Est 30:2 | had te kennen gegeven van Bigthana en Theres, twee kamerlingen
1135 Eze 22:21 | 21 Ja, Ik zal u bijeenbrengen, en zal op u blazen in het
1136 Hand 22:3 | als Paulus een hoop rijzen bijeengeraapt en op het vuur gelegd had,
1137 Jes 33:20 | Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem
1138 Jes 1:13 | maanden, en sabbatten, en het bijeenroepen der vergaderingen vermag
1139 Luk 8:4 | Als nu een grote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden
1140 Luk 11:29 | En als de scharen dicht bijeenvergaderden, begon Hij te zeggen: Dit
1141 Matt 23:37 | gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden
1142 Ric 13:8 | te bezien, en ziet, een bijenzwerm was in het lichaam van den
1143 2Tim 4:17 | Maar de Heere heeft mij bijgestaan, en heeft mij bekrachtigd;
1144 Psa 73:2 | uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten. ~
1145 Lev 8:14 | hij den var des zondoffers bijkomen; en Aaron en zijn zonen
1146 Luk 12:33 | hemelen, daar de dief niet bijkomt, noch de mot verderft. ~
1147 Mark 1:38 | tot hen: Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook
1148 Rom 7:21 | doen, dat het kwade mij bijligt. ~
1149 Rom 16:2 | heiligen betaamt, en haar bijstaat, in wat zaak zij u zou mogen
1150 Gen 30:15 | volk, dat met mij is, u bijstellen. En hij zeide: Waartoe dat?
1151 Gal 5:15 | Maar indien gij elkander bijt en vereet, ziet toe, dat
1152 Job 34:37 | zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de
1153 Gen 27:55 | ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen
1154 Matt 26:53 | twaalf legioenen engelen bijzetten? ~
1155 Gen 45:28 | een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. ~
1156 Klaa 1:117| 7 Zain. Haar bijzondersten waren reiner dan de sneeuw,
1157 Amos 1:5 | uitroeien den inwoner van Bikeat-Aven, en dien, die den scepter
1158 Num 22:25 | aan den wand, en klemde Bileams voet aan den wand; daarom
1159 Neh 10:8 | 8 Maazia, Bilgai, Semaja. Dit waren de priesters. ~
1160 Spre 8:6 | Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn. ~
1161 1Kro 7:33 | Jaflet nu waren Pasach, en Bimhal, en Asvath; dit waren de
1162 Matt 26:58 | zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren,
1163 Luk 12:3 | oor gesproken hebt, in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt
1164 Eze 40:15 | van het voorhuis van de binnenpoort, waren vijftig ellen. ~
1165 Jes 8:19 | duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnensmonds mompelen; zo zegt: Zal niet
1166 Eze 40:28 | door de zuiderpoort tot het binnenvoorhof; en hij mat de zuiderpoort
1167 2Sa 5:9 | bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts. ~
1168 Gen 14:2 | koning van Sodom, en met Birsa, koning van Gomorra, Sinab,
1169 1Kro 7:31 | Malchiel; hij is de vader van Birzavith. ~
1170 Ezra 4:7 | van Arthahsasta schreef Bislam, Mithredath, Tabeel, en
1171 2Sa 2:29 | Jordaan en wandelden het ganse Bithron door, en kwamen tot Mahanaim. ~
1172 1Kro 4:18 | Jekuthiel, den vader van Bitja, de dochter van Farao, die
1173 Joz 15:28 | Hazar-Sual, en Beer-Seba, en Bizjotheja, ~
1174 Est 1:10 | zeide hij tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha,
1175 Eze 37:9 | aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat
1176 Jer 6:29 | 29 De blaasbalg is verbrand, het lood is
1177 Hoo 5:10 | 10 Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier
1178 Jer 4:30 | schuurdet gij uw ogen met blanketsel, zo zoudt gij u toch
1179 2Kon 9:30 | Als Izebel dat hoorde, zo blankette zij haar aangezicht, en
1180 Eze 23:40 | gij u wiest, uw ogen blankettet en u met sieraad versierdet; ~
1181 Hand 6:50 | eendrachtelijk tot hem, en Blastus, die des konings kamerling
1182 Jes 29:22 | zijn aangezicht niet meer bleek worden; ~
1183 Jer 30:6 | aangezichten veranderd in bleekheid? ~
1184 Lev 13:41 | uitgevallen zijn, hij is bles, hij is rein. ~
1185 Spre 17:22 | 22 Een blij hart zal een medicijn goed
1186 Hand 15:17 | ontvingen ons de broeders blijdelijk. ~
1187 Jes 24:7 | wijnstok kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten. ~
1188 2Kor 9:7 | nooddwang; want God heeft een blijmoedigen gever lief. ~
1189 Rom 12:8 | barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. ~
1190 Heb 10:34 | in uzelven een beter en blijvend goed in de hemelen. ~
1191 Nah 3:3 | vlammende zwaard, als de bliksemende spies, en er zal veelheid
1192 Dan 10:6 | aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige
1193 Luk 17:24 | ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den
1194 Joha 9:32 | gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft. ~
1195 Mal 1:8 | 8 Want als gij wat blinds aanbrengt om te offeren,
1196 Ric 6:3 | des volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die kere
1197 Eze 7:23 | want het land is vol van bloedgerichten, en de stad is vol van geweld. ~
1198 Spre 29:10 | 10 Bloedgierige lieden haten den vrome;
1199 2Sa 21:1 | Het is om Saul en om des bloedhuizes wil, omdat hij de Gibeonieten
1200 Psa 9:13 | 13 Want Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt derzelve; Hij
1201 Matt 9:20 | vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem
1202 Rut 3:2 | gij geweest zijt, van onze bloedvriendschap? Zie, hij zal dezen nacht
1203 Spre 30:15 | 15 De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef,
1204 Eze 17:24 | verdroogd, en den drogen boom bloeiende gemaakt heb; Ik, de
1205 Matt 17:2 | gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn klederen
1206 Amos 5:6 | er niemand zij, die het blusse in Beth-El; ~
1207 1The 5:19 | 19 Blust den Geest niet uit. ~
1208 Mark 3:17 | Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges, hetwelk is, zonen des donders; ~
1209 2Sa 4:10 | hoewel hij meende, dat ik hem bodenloon zou geven; ~
1210 Jer 3:1 | worden? Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtans
1211 Hos 9:10 | gans verfoeilijk naar hun boelerij. ~
1212 Jer 2:33 | gij uw weg goed, daar gij boelering zoekt? Waarom gij ook de
1213 Spre 17:26 | rechtvaardige ook te doen boeten, dat de prinsen iemand slaan
1214 1Sa 10:3 | Beth-El; een, dragende drie bokjes, en een, dragende drie bollen
1215 Psa 50:13 | Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken? ~
1216 Lev 16:21 | zal die op het hoofd des boks leggen, en zal hem door
1217 1Sa 2:36 | een stukje gelds, en een bolle broods, en zal zeggen: Neem
1218 Psa 68:12 | HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was
1219 Gen 20:20 | de woestijn, en werd een boogschutter. ~
1220 Gen 1:29 | in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze! ~
1221 Jer 2:33 | zoekt? Waarom gij ook de booste hoeren uw wegen geleerd
1222 Open 18:17 | het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen, die ter zee handelen,
1223 Exo 38:23 | vernuftig kunstenaar, en een borduurder in hemelsblauw, en in purper,
1224 Exo 35:35 | allervernuftigsten handwerkers, en des borduurders en hemelsblauw, en in purper,
1225 Psa 73:8 | de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken
1226 2Pet 2:15 | van Balaam, den zoon van Bosor, die het loon der ongerechtigheid
1227 Gen 36:33 | drie ranken; en hij was als bottende, zijn bloeisel ging op,
1228 Efez 6:16 | 16 Bovenal aangenomen hebbende het
1229 Deu 24:6 | molenstenen, immers den bovensten molensteen, niet te pand
1230 1Sa 14:4 | en de naam der ene was Bozes, en de naam der andere Sene. ~
1231 Jer 29:22 | koning van Babel aan het vuur braadde; ~
1232 Jes 44:16 | daarvan eet hij vlees; hij braadt een gebraad, en hij wordt
1233 Luk 6:44 | men snijdt geen druif van bramen. ~
1234 1Tim 4:2 | eigen geweten als met een brandijzer toegeschroeid; ~
1235 Jer 34:5 | sterven in vrede, en naar de brandingen van uw vaderen, de vorige
1236 Deu 21:20 | niet gehoorzaam; hij is een brasser en zuiper. ~
1237 Luk 21:34 | tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden
1238 Job 11:9 | de aarde is haar maat, en breder dan de zee. ~
1239 Ric 14:9 | legerden zich tegen Juda, en breidden zich uit in Lechi. ~
1240 Gen 9:27 | 27 God breide Jafeth uit, en hij wone
1241 Psa 32:9 | verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat
1242 Num 24:6 | 6 Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven
1243 Hand 2:42 | de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. ~
1244 Eze 22:30 | voor Mijn aangezicht in de bresse staan voor het land, opdat
1245 Gen 35:29 | doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam
1246 Jer 8:16 | beeft van het geluid der briesingen zijner sterken; en zij komen
1247 Jes 60:5 | 5 Zij broeden basiliskus-eieren uit, en
1248 Jer 17:11 | veldhoen eieren vergadert, maar broedt ze niet uit, alzo is hij,
1249 Dan 3:21 | gebonden in hun mantels, hun broeken, en hun hoeden, en hun andere
1250 Matt 15:27 | hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel
1251 Jes 60:11 | 11 Wij brommen allen gelijk als de beren,
1252 Exo 29:23 | 23 En een broodbol, en een koek geolied brood,
1253 2Sa 3:29 | door het zwaard valle, en broodsgebrek hebbe! ~
1254 Dan 2:42 | dele hard zijn, en ten dele broos. ~
1255 Gen 27:68 | geplekt is onder de geiten en bruin onder de lammeren, dat zij
1256 Psa 39:9 | uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. ~
1257 Psa 22:2 | verlossing, van de woorden mijns brullens? ~
1258 Job 3:24 | komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water. ~
1259 Deu 14:5 | hert, en een ree, en een buffel, en een steenbok, en een
1260 1Kon 4:23 | de herten, en reeen, en buffelen, en gemeste vogelen. ~
1261 Gen 4:23 | en een jongeling, om mijn buile! ~
1262 Eze 47:2 | den weg van buiten, tot de buitenpoort, den weg, die naar het oosten
1263 Eze 45:2 | vijftig ellen hebben tot een buitenruim rondom. ~
1264 Est 30:4 | Haman nu was gekomen in het buitenvoorhof van het huis des konings,
1265 1Kon 6:6 | had aan het huis rondom buitenwaarts inkortingen gemaakt, opdat
1266 Ric 4:54 | zijden gestikt, voor de buithalzen? ~
1267 Joha 20:11 | wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf; ~
1268 1Kon 6:38 | elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand,
1269 Lev 21:20 | 20 Of die bultachtig, of dwergachtig zal zijn,
1270 Jes 30:6 | veulens, en hun schatten op de bulten der kemelen, tot het volk,
1271 1Kro 2:25 | eerstgeborene was Ram, daartoe Buna, en Oren, en Ozem en Ahia. ~
1272 Gen 38:35 | zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds, zij en hun vader,
1273 Exo 12:22 | 22 Neemt dan een bundelken hysop, en doopt het in het
1274 Jes 5:10 | 10 Ja, tien bunderen wijngaards zullen een enig
1275 1Sa 14:14 | omtrent in de helft eens bunders, zijnde een juk ossen lands. ~
1276 Neh 11:15 | van Hasabja, den zoon van Buni. ~
1277 Ezra 6:2 | 2 En te Achmetha, in de burcht, die in het landschap Medie
1278 Eze 25:4 | een bezitting, dat zij hun burgen in u zetten, en hun woningen
1279 Hand 16:28 | overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een grote som gelds
1280 Efez 2:12 | Christus, vervreemd van het burgerschap Israels, en vreemdelingen
1281 Matt 13:30 | onkruid, en bindt het in busselen, om hetzelve te verbranden;
1282 Eze 1:3 | tot Ezechiel, den zoon van Buzi, den priester, in het land
1283 Eze 27:16 | en zijde, en Ramoth, en Cadkod, handelden zij op uw markten. ~
1284 1Kro 1:12 | zijn voortgekomen) en de Cafthorieten. ~
1285 Gen 10:14 | Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. ~
1286 Gen 10:10 | en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. ~
1287 Hand 2:9 | Mesopotamie, en Judea, en Cappadocie, Pontus en Azie. ~
1288 Est 1:14 | naasten nu bij hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis,
1289 Num 5:23 | deze zelfde vloeken op een cedeltje schrijven, en hij zal het
1290 Lev 14:6 | vogel zal hij nemen, en het cederhout, en het scharlaken, en den
1291 Eze 17:22 | oppersten tak des hogen ceders nemen, dat Ik zetten zal;
1292 Zep 2:14 | dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. ~
1293 Joz 15:40 | 40 En Chabbon, en Lahmas, en Chitlis, ~
1294 Zac 9:1 | des HEEREN over het land Chadrach en Damaskus, deszelfs rust;
1295 Est 50:4 | landschappen; want die man, Morde chai, werd doorgaans groter. ~
1296 Open 21:19 | tweede Saffier, het derde Chalcedon, het vierde Smaragd. ~
1297 Ezra 5:12 | den koning van Babel, den Chaldeeer; dewelke dat huis heeft
1298 Dan 2:10 | tovenaar, of sterrekijker, of Chaldeer. ~
1299 Dan 3:8 | naderden even ter zelfder tijd Chaldeeuwse mannen, die de Joden openlijk
1300 Jes 30:4 | zullen gekomen zijn tot nabij Chanes; ~
1301 Est 1:10 | Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, dienende
1302 Jes 8:3 | zijn naam MAHER-SCHALAL, CHAZ-BAZ. ~
1303 Joz 18:24 | 24 Chefar-haammonai, en Ofni, en Gaba; twaalf
1304 Ezra 10:30 | van Pahath-Moab: Adna, en Chelal, Benaja, Maaseja, Mattanja,
1305 Ric 1:31 | Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch Afik, noch Rechob; ~
1306 Eze 27:18 | allerlei goed; met wijn van Chelbon en witte wol. ~
1307 Zac 6:10 | gevankelijk weggevoerden van Cheldai, van Tobia, en van Jedaja,
1308 Zac 6:14 | kronen zullen wezen voor Chelem, en voor Tobia, en voor
1309 2Sa 2:16 | noemde men dezelve plaats Chelkath-Hazurim, die bij Gibeon is. ~
1310 1Kro 2:9 | waren Jerahmeel, en Ram, en Chelubai. ~
1311 Ezra 10:35 | 35 Benaja, Bedeja, Cheluhu, ~
1312 Zac 6:14 | en voor Jedaja, en voor Chen, den zoon van Zefanja, tot
1313 1Kro 7:10 | en Benjamin, en Ehud, en Chenaana, en Zethan, en Tharsis,
1314 Neh 9:4 | Bunni, Serebja, Bani en Chenani, stonden op het hoge gestoelte
1315 1Sa 22:5 | en hij kwam in het woud Chereth. ~
1316 Zep 2:5 | der zee, den volken der Cheretim! Het woord des HEEREN zal
1317 Heb 9:5 | boven over deze ark waren de cherubijnen der heerlijkheid, die het
1318 Joz 15:10 | van het noorden; deze is Chesalon; en zij zal afkomen naar
1319 Gen 21:22 | 22 En Chesed, en Hazo, en Pildas, en
1320 Joz 15:30 | 30 En Eltholad, en Chesil, en Horma, ~
1321 Joz 19:18 | landpale was Jizreela, en Chesulloth, en Sunem, ~
1322 Gen 35:5 | naam Sela; doch hij was te Chezib, toen zij hem baarde. ~
1323 1Kro 13:9 | zij aan den dorsvloer van Chidon gekomen waren, zo strekte
1324 2Sa 3:3 | 3 En zijn tweede was Chileab, van Abigail, de huisvrouw
1325 Hand 14:15 | den volgenden dag tegen Chios over, en des anderen daags
1326 Num 33:21 | Benjamin, Elidad, zoon van Chislon; ~
1327 Joz 19:12 | zon, tot de landpale van Chisloth-Thabor, en zij komt uit te Dobrath,
1328 Joz 15:40 | En Chabbon, en Lahmas, en Chitlis, ~
1329 1Kor 1:11 | die van het huisgezin van Chloe zijn, dat er twisten onder
1330 Jer 37:1 | koning zijnde, in plaats van Chonja, Jojakims zoon, welken Zedekia
1331 1Sa 30:30 | te Horma, en tot die te Chor-Asan, en tot die te Atach, ~
1332 1Kro 4:22 | Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas, en Saraf (die
1333 Hand 6:26 | discipelen eerst te Antiochie Christenen genaamd werden. ~
1334 Open 21:20 | zesde Sardius, het zevende Chrysoliet, het achtste Beryl, het
1335 Open 21:20 | negende Topaas, het tiende Chrysopraas, het elfde Hyacinth, het
1336 Luk 8:3 | Johanna, de huisvrouw van Chusas, den rentmeester van Herodes,
1337 Gen 42:23 | 23 En de zonen van Dan: Chusim. ~
1338 2Kon 19:30 | Benoth, en de lieden van Chut maakten Nergal, en de lieden
1339 2Kon 19:24 | bracht volk van Babel, en van Chuta, en van Avva, en van Hamath,
1340 Spre 8:27 | was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds
1341 Open 5:8 | Lam neder, hebbende elk citeren en gouden fiolen, zijnde
1342 Fili 4:3 | in het Evangelie, ook met Clemens, en de andere mijn medearbeiders,
1343 Hand 12:8 | 8 En Crispus, de overste der synagoge,
1344 Eze 30:5 | al de gemengde hoop, en Cub, en de kinderen van het
1345 Hoo 1:17 | cederen, onze galerijen zijn cypressen. ~ ~ ~
1346 Jes 44:14 | afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt
1347 Hand 6:20 | 20 En er waren enige Cyprische en Cyreneische mannen uit
1348 Hand 6:20 | waren enige Cyprische en Cyreneische mannen uit hen, welken te
1349 Luk 2:2 | beschrijving geschiedde, als Cyrenius over Syrie stadhouder was. ~
1350 2Kro 34:16 | dat boek tot den koning; daarbenevens bracht hij nog den koning
1351 Luk 12:1 | 1 Daarentussen als vele duizenden der schare
1352 Zac 4:3 | En twee olijfbomen daarnevens, een ter rechterzijde van
1353 Joz 19:11 | en Mar-ala, en reikt tot Dabbaseth, en reikt tot aan de beek,
1354 Exo 16:4 | uitgaan, en verzamelen elke dagmaat op haar dag; opdat Ik het
1355 Gen 18:8 | zij onder de schaduw mijns daks ingegaan. ~
1356 Spre 7:27 | huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des
1357 Est 50:7 | 7 En Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, ~
1358 Mark 8:10 | gekomen in de delen van Dalmanutha. ~
1359 2Tim 4:10 | naar Galatie, Titus naar Dalmatie. ~
1360 Hand 11:34 | en een vrouw, met name Damaris, en anderen met dezelve. ~ ~ ~
1361 2Kor 11:32 | Damaskus, bezette de stad der Damaskenen, willende mij vangen; ~
1362 Gen 14:26 | bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer? ~
1363 1Sa 17:1 | Azeka, aan het einde van Dammim. ~
1364 2Sa 24:6 | Hodsi; ook kwamen zij tot Dan-Jaan, en rondom bij Sidon. ~
1365 Dan | Daniël~ ~
1366 Ric 12:2 | uit het geslacht van een Daniet, wiens naam was Manoach;
1367 Kol 3:15 | in een lichaam; en weest dankbaar. ~
1368 Hand 18:3 | ganselijk en overal met alle dankbaarheid aan. ~
1369 Rom 16:4 | denwelken niet alleen ik danke, maar ook al de Gemeenten
1370 Neh 12:38 | 38 Het tweede dankkoor nu ging tegenover, en ik
1371 Psa 50:23 | 23 Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie
1372 1Kor 10:30 | over hetgeen, waarvoor ik dankzeg? ~
1373 1Kor 10:16 | der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een
1374 Joz 15:49 | 49 En Danna, en Kirjath-Sanna, die is
1375 1Sa 30:16 | etende, en drinkende, en dansende, om al den groten buit,
1376 Mic 3:8 | HEEREN; en vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen
1377 Klaa 1:96 | hebben mij als een vogeltje dapperlijk gejaagd. ~
1378 1Kro 2:6 | en Heman, en Chalcol, en Dara. Deze allen zijn vijf. ~
1379 1Kon 4:31 | en Heman, en Chalcol, en Darda, de zonen van Mahol; en
1380 Psa 39:8 | 8 Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke
1381 Deu 14:5 | en een steenbok, en een das, en een wilde os, en een
1382 Num 4:25 | weten haar deksel, en het dassendeksel, dat er bovenop is, en het
1383 Psa 46:4 | beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing!
1384 Num 31:54 | aangezicht des HEEREN. ~ ~dden machtig veel; en zij bezagen
1385 Lev 12:2 | dagen onrein zijn; volgens dedagen der afzondering harer krankheid
1386 Jes 21:13 | reizende gezelschappen van Dedanieten! ~
1387 Joz 20:6 | dagen zijn zal; dan zal dedoodslager wederkeren, en komen tot
1388 Exo 12:34 | eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden in hun klederen,
1389 Matt 15:22 | mijner! mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten. ~
1390 Tit 2:7 | de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid; ~
1391 Ezra 4:9 | Babyloniers, de Susanchieten, de Dehavieten, de Elamieten, ~
1392 Neh 4:5 | 5 En dek hun ongerechtigheid niet
1393 1Kon 4:9 | 9 De zoon van Deker in Makaz, en in Saalbim,
1394 1Kor 11:6 | te hebben, dat zij zich dekke. ~
1395 Heb 1:12 | 12 En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen,
1396 Num 4:7 | reukschalen, en de kroezen, en de dekschotels; ook zal het gedurig brood
1397 1Kon 1:1 | oud, wel bedaagd; en zij dekten hem met klederen, doch hij
1398 1Kor 12:11 | werkt een en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het
1399 Mic 7:19 | zal onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden
1400 2Sa 13:33 | zaak niet in zijn hart, denkende: al des konings zonen zijn
1401 1Kon 9:11 | Salomo van cederbomen, en van dennenbomen, en van goud, naar al zijn
1402 Eze 27:5 | 5 Zij hebben al uw denningen uit dennebomen van Senir
1403 Joz 20:8 | en Ramoth in Gilead, van denstam van Gad; en Golan in Bazan,
1404 Luk 23:12 | 12 En op denzelfde dag werden Pilatus en Herodes
1405 1Kor 5:5 | 5 Denzulken over te geven aan den satan,
1406 Lev 12:8 | en een ten zondoffer; en depriester zal voor haar verzoening
1407 1Kro 21:3 | deed David aan al de steden derkinderen Ammons. Toen keerde David
1408 1Kro 11:11 | Hachmoni, was het hoofd der dertigen, die zijn spies tegen driehonderd
1409 Rom 3:23 | hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; ~
1410 Heb 11:9 | die medeerfgenamen waren derzelfde belofte. ~
1411 Hand 1:22 | van ons opgenomen is, een derzelven met ons getuige worde van
1412 Lev 2:11 | HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van
1413 1Kro 28:24 | voleindde het niet, omdat er deshalve een grote toorn over Israel
1414 Jer 13:7 | gordel was verdorven en deugde nergens toe. ~
1415 1Pet 2:9 | gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis
1416 Mic 2:12 | kooi zullen zij van mensen deunen. ~
1417 Deu | Deuteronomium~ ~
1418 Eze 28:13 | sardisstenen, topazen en diamanten, turkooizen, sardonixstenen
1419 Jer 17:1 | griffie, met de punt eens diamants; gegraven in de tafel van
1420 Hos 1:3 | nam Gomer, een dochter van Diblaim; en zij ontving; en baarde
1421 Eze 6:14 | woester dan de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen;
1422 Lev 23:11 | Selomith, de dochter van Dibri, van den stam Dan. ~
1423 Psa 74:5 | bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte. ~
1424 Gen 36:38 | 15 Want ik ben diefelijk ontstolen uit het land der
1425 Exo 22:4 | 4 Indien de diefstal levend in zijn hand voorzeker
1426 Deu 32:21 | tot ijver verwekken door diegenen, die geen volk zijn; door
1427 Gal 4:8 | als gij God niet kendet, diendet gij degenen, die van nature
1428 Luk 10:40 | was zeer bezig met veel dienens, en daarbij komende, zeide
1429 Gal 3:28 | noch Griek; daarin is noch dienstbare noch vrije; daarin is geen
1430 Job 1:3 | ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man
1431 1Kro 9:33 | Levieten in de kameren, dienstvrij; want dag en nacht was het
1432 Psa 95:4 | 4 In Wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn,
1433 Jes 13:12 | Ik zal maken, dat een man dierbaarder zal zijn dan dicht goud,
1434 Job 23:14 | over mij bescheiden is; en diergelijke dingen zijn er vele bij
1435 Jer 2:10 | merkt er wel op; en ziet, of diesgelijks geschied zij? ~
1436 Exo 22:3 | verkocht worden voor zijn dieverij. ~
1437 Matt 8:13 | knecht is gezond geworden te diezelver ure. ~
1438 1Kro 1:6 | Gomer waren Askenaz, en Difath, en Thogarma. ~
1439 Joz 15:38 | 38 En Dilan, en Mizpa, en Jokteel, ~
1440 Matt 23:23 | vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat
1441 Joz 22:8 | 35 Dimna en haar voorsteden, Nahalal
1442 Joz 15:22 | 22 En Kina, en Dimona, en Adada, ~
1443 Ezra 4:9 | overigen van hun gezelschap, de Dinaieten, de Afarsathchieten, de
1444 Open 3:17 | verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet,
1445 Hand 11:34 | geloofden; onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw,
1446 3Joh 1:9 | Gemeente geschreven; maar Diotrefes, die onder hen zoekt de
1447 Matt 10:42 | water, in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij
1448 Deu 1:1 | en Laban, en Hazeroth, en Dizahab.
1449 1Kro 28:4 | verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over zijn
1450 2Kro 21:37 | Maar Eliezer, de zoon van Dodava, van Maresa, profeteerde
1451 Jer 17:16 | betaamde; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet
1452 Mark 16:18 | al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal
1453 Eze 24:17 | van kermen, gij zult geen dodenrouw maken, bind uw hoed op u,
1454 Klaa 1:56 | heeft mij den pijl als ten doel gesteld. ~
1455 Job 16:12 | Hij heeft mij Zich tot een doelwit opgericht. ~
1456 Pred 10:13 | einde zijns monds is boze dolligheid. ~
1457 Jes 60:9 | maar wij wandelen in donkerheden. ~
1458 Psa 88:16 | jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; ik draag Uw vervaarnissen,
1459 Jes 26:21 | ontdekken, en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden. ~ ~
1460 Matt 23:27 | van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid. ~
1461 1Joh 3:12 | boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg
1462 Joz 9:26 | Israels, dat zij hen niet doodsloegen. ~
1463 Ric 7:18 | mannen, die gij te Thabor doodsloegt? En zij zeiden: Gelijk gij,
1464 Psa 42:25 | 11 Met een doodsteek in mijn beenderen honen
1465 Psa 17:9 | die mij verwoesten, mijner doodsvijanden, die mij omringen. ~
1466 Job 6:6 | er smaak in het witte des dooiers? ~
1467 Spre 5:19 | allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde. ~
1468 Gen 34:31 | slachtten een geitenbok, en zij doopten den rok in het bloed. ~
1469 Psa 41:7 | spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer
1470 Job 30:17 | 17 Des nachts doorboort Hij mijn beenderen in mij,
1471 Luk 16:1 | verklaagd, als die zijn goederen doorbracht. ~
1472 Job 37:10 | met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren; ~
1473 Gen 11:3 | tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor
1474 Pred 10:8 | vallen; en wie een muur doorbreekt, een slang zal hem bijten. ~
1475 Amos 5:6 | en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als
1476 Mic 2:13 | 13 De doorbreker zal voor hun aangezicht
1477 Job 40:16 | schromen de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich. ~
1478 Spre 18:9 | die is een broeder van een doorbrenger. ~
1479 Pred 6:12 | zijner ijdelheid, welke hij doorbrengt als een schaduw? Want wie
1480 Eze 26:10 | gelijk door de ingangen ener doorbrokene stad. ~
1481 Jes 34:7 | stieren; en hun land zal doordronken zijn van het bloed, en hun
1482 Lev 19:19 | kleed van tweeerlei stof, dooreen vermengd, zal aan u niet
1483 Nah 1:8 | 8 En met een doorgaanden vloed zal Hij haar plaats
1484 Jes 10:29 | Zij trekken door den doorgang, te Geba houden zij hun
1485 Jer 48:28 | gelijk een duif, die in de doorgangen van den mond eens hols nestelt. ~
1486 Ric 4:50 | slaap had doornageld en doorgedrongen. ~
1487 Deu 21:6 | koe, die in dat dal de nek doorgehouwen is; ~
1488 Hand 21:5 | Cilicie en Pamfylie is, doorgevaren zijnde, kwamen wij aan te
1489 Hos 7:4 | gekneed, totdat het doorgezuurd zij. ~
1490 Luk 9:6 | 6 En zij, uitgaande, doorgingen al de vlekken, verkondigende
1491 Job 37:38 | 38 Als het stof doorgoten is tot vastigheid, en de
1492 Eze 12:5 | 5 Doorgraaf u den wand voor hun ogen,
1493 Job 24:16 | 16 In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich
1494 Eze 12:7 | vertrekken; daarna in den avond doorgroef ik mij den wand met
1495 Spre 25:2 | der koningen een zaak te doorgronden. ~
1496 Psa 139:1 | opperzangmeester. HEERE! Gij doorgrondt en kent mij. ~
1497 Job 35:15 | hem niet zeer in overvloed doorkend heeft; ~
1498 Amos 9:1 | dat de posten beven, en doorkloof ze allen in het hoofd; en
1499 Job 36:32 | door dengene, die tussen doorkomt. ~
1500 Klaa 1:88 | bedekt, zodat er geen gebed doorkwam. ~
1501 Pred 10:18 | der handen wordt het huis doorlekkende. ~
1502 2Kro 17:9 | HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich
1503 Mark 6:55 | het gehele omliggende land doorlopende, begonnen zij op beddekens
1504 Mal 3:3 | reinigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver;
1505 Open 21:21 | was zuiver goud; gelijk doorluchtig glas. ~
1506 Psa 76:5 | 5 Gij zijt doorluchtiger en heerlijker dan de roofbergen. ~
|