151-aller | allon-beter | beth--doorl | doorn-gerst | geruc-hoofd | hoogg-kolos | komko-mirre | mirte-onver | onvru-ried | rietg-sprei | spren-uitwe | uitwi-verze | verzi-winke | winst-zwomm
Book Chapter: Verse
2513 Rom 11:20 | door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees. ~
2514 Jes 26:5 | 5 Want Hij buigt de hooggezetenen neder, de verheven stad;
2515 Pred 10:6 | dwaas wordt gezet in grote hoogheden, maar de rijken zitten in
2516 1Tim 6:17 | tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen
2517 Psa 31:21 | Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt
2518 Deu 18:20 | 20 Maar de profeet, die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende
2519 Psa 68:5 | Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die
2520 Klaa 1:28 | in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij
2521 Hos 9:5 | dan doen op een gezetten hoogtijdsdag, en op een feestdag des
2522 2Pet 1:17 | zodanig een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebracht
2523 Eze 5:15 | Zo zal de smaadheid en hoon een onderwijs en ontzetting
2524 Psa 55:13 | is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben
2525 Jer 25:24 | allen koningen des gemengden hoops, die in de woestijn wonen; ~
2526 Joz 10:33 | 33 Toen trok Horam, de koning van Gezer, op,
2527 Joz 19:38 | En Jiron, en Migdal-El, Horem en Beth-Anath, en Beth-Semes;
2528 1Kon 22:11 | Kenaana, had zich ijzeren horens gemaakt; en hij zeide: Zo
2529 Gen 33:20 | zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land:
2530 1Kro 3:18 | Pedaja, en Senazar, Jekamja, Hosama en Nedabja. ~
2531 Deu 29:11 | van uw leger is, van uw houthouwer tot uw waterputter toe; ~
2532 1Kon 5:6 | cederen uit den Libanon houwe, en mijn knechten zullen
2533 1Sa 13:20 | spade, of zijn bijl, of zijn houweel scherpen liet. ~
2534 Exo 20:25 | gehouwen steen; zo gij uw houwijzer daarover verheft, zo zult
2535 Psa 17:10 | met hun mond spreken zij hovaardelijk. ~
2536 Joha 20:15 | Zij, menende, dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere,
2537 Num 26:39 | geslacht der Sufamieten; van Hufam het geslacht der Hufamieten. ~
2538 Num 26:39 | van Hufam het geslacht der Hufamieten. ~
2539 Job 34:30 | 30 Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en
2540 Dan 11:32 | het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het
2541 Psa 36:16 | 16 Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders
2542 Mark 5:38 | degenen, die zeer weenden en huilden. ~
2543 Deu 32:10 | woestijn, en in een woeste huilende wildernis; Hij voerde hem
2544 Luk 12:42 | getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn
2545 Neh 3:21 | een ander maat; van de huisdeur van Eljasib af, tot aan
2546 2Kon 25:7 | waren, alwaar de vrouwen huisjes voor het beeld van het bos
2547 2Kro 28:7 | konings, dood, en Azirkam, den huisoverste, mitsgaders Elkana, den
2548 Luk 22:11 | gij zult zeggen tot den huisvader van dat huis: De Meester
2549 Rom 16:23 | 23 U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele
2550 2Kro 3:13 | en hun aangezichten waren huiswaarts. ~
2551 Eze 44:18 | 18 Linnen huiven zullen op hun hoofd zijn,
2552 Joz 19:34 | daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon
2553 1Kro 6:75 | 75 En Hukok en haar voorsteden, en Rehob
2554 Jes 3:23 | fijn-linnen deksels, en de hulledoeken, en de sluiers. ~
2555 2Kon 4:42 | en groene aren in haar hulzen; en hij zeide: Geef aan
2556 Joz 15:54 | 54 En Humta, en Kirjath-Arba, die is
2557 Jer 5:8 | hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns
2558 Jer 13:27 | Uw overspelen en uw hunkeringen, de schandelijkheid uws
2559 1Kro 25:13 | 13 Het dertiende voor Huppa, het veertiende voor Jesebeab, ~
2560 2Sa 6:14 | 14 En David huppelde met alle macht voor het
2561 Jes 24:8 | het geluid der vrolijk huppelenden houdt op, de vreugde der
2562 1Kro 11:32 | 32 Hurai, van de beken van Gaas;
2563 2Kro 10:10 | 10 Verder ook Hurams knechten, en Salomo's knechten,
2564 1Kro 5:14 | van Abihail, den zoon van Huri, den zoon van Jaroah, den
2565 1Kro 4:4 | Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn de kinderen van
2566 Jes 1:8 | is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een
2567 Joha 7:2 | Joden, namelijk de loof huttenzetting, was nabij. ~
2568 Exo 22:15 | is, zo is het voor zijn huur gekomen. ~
2569 Jes 16:14 | jaren (als de jaren eens huurlings), dan zal de eer van Moab
2570 Exo 21:10 | spijs, haar deksel, en haar huwelijksplicht niet onttrekken. ~
2571 Nah 2:7 | 7 En Huzab zal gevankelijk weggevoerd
2572 2Sa 5:15 | 15 En Ibchar, en Elischua en Nefeg, en
2573 1Kro 4:3 | Etam: Jizreel, en Isma, en Idbas; en de naam hunner zuster
2574 Mark 3:8 | En van Jeruzalem, en van Idumea, en van over de Jordaan;
2575 Hos 4:13 | een eik, en populier, en iepeboom, omdat derzelver schaduw
2576 1Tim 6:20 | hebbende van het ongoddelijk ijdel-roepen, en van de tegenstellingen
2577 Pred 9:9 | liefhebt, al de dagen uws ijdelen levens, welke God u gegeven
2578 2Tim 2:16 | u tegen het ongoddelijk ijdelroepen; want zij zullen in meerdere
2579 1Tim 1:6 | zich gewend hebben tot ijdelspreking; ~
2580 Joz 15:29 | 29 Baala, en Ijim, en Azem, ~
2581 Zep 3:1 | 1 Wee der ijselijke, en der bevlekte, der verdrukkende
2582 Hand 15:20 | geloven; en zij zijn allen ijveraars van de wet. ~
2583 Num 11:29 | tot hem: Zijt gij voor mij ijverende? Och of al dat volk des
2584 Jes 44:12 | 12 De ijzersmid maakt een bijl, en werkt
2585 2Sa 23:26 | Paltiet; Ira, de zoon van Ikes, de Thekoiet; ~
2586 1Kro 11:29 | Sibbechai, de Husathiet; Ilai, de Ahohiet; ~
2587 Rom 15:19 | Jeruzalem af, en rondom, tot Illyrikum toe, het Evangelie van Christus
2588 Psa 49:8 | van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal
2589 Num 26:44 | hun geslachten, waren: van Imna het geslacht der Imnaieten;
2590 Num 26:44 | van Imna het geslacht der Imnaieten; van Isvi het geslacht der
2591 Spre 18:11 | een verheven muur in zijn inbeelding. ~
2592 Job 32:8 | die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden
2593 Eze 18:10 | een zoon gewonnen, die een inbreker is, die bloed vergiet, die
2594 2Kon 11:6 | wacht van dit huis, tegen inbreking. ~
2595 Deu 31:21 | heden maakt, aleer Ik het inbreng in het land, dat Ik gezworen
2596 Jes 61:11 | worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en
2597 2Sa 5:2 | gij Israel uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot
2598 2Kor 10:11 | wij ook zodanigen zijn inderdaad, als wij tegenwoordig zijn. ~
2599 Eze 21:14 | in de binnenste kameren indringen zal. ~
2600 Job 9:31 | zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen
2601 Mic 7:3 | zij draaien ze dicht ineen. ~
2602 Heb 1:12 | een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd
2603 Eze 40:15 | voorste deel der poort des ingangs, tot aan het voorste deel
2604 Psa 62:4 | worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur. ~
2605 1Sa 25:29 | zal de ziel mijns heren ingebonden zijn in het bundeltje der
2606 Lev 22:70 | het inkomen des lands zult ingegaderd hebben, zult gij des HEEREN
2607 2Tim 3:16 | Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering,
2608 Gal 2:4 | 4 En dat om der ingekropen valse broederen wil, die
2609 1Kro 11:2 | gij Israel uitgeleid en ingeleid; ook heeft de HEERE, uw
2610 Hand 5:23 | 23 Als hij hen dan ingeroepen had, ontving hij ze in huis.
2611 Pred 12:11 | en gelijk nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen,
2612 Jud 1:4 | Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelfde
2613 Job 19:23 | in een boek ook wierden ingetekend! ~
2614 Exo 28:20 | Jaspis; zij zullen met goud ingevat zijn in hun vullingen. ~
2615 Spre 8:25 | 25 Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen
2616 Job 8:17 | worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats. ~
2617 Kol 2:22 | verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leringen
2618 Eze 21:15 | het glinstere, het is ingewonden om te slachten. ~
2619 Mark 12:43 | dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in
2620 Jer 12:2 | ze geplant, zij zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen
2621 Mark 7:13 | door uw inzetting, die gij ingezet hebt; en vele dergelijke
2622 1Pet 3:2 | 2 Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel
2623 Lev 13:55 | vuur verbranden; het is een ingraving aan zijn achterste of aan
2624 Est 56:2 | zijn die niet geschreven inhet boek der kronieken der koningen
2625 Gen 18:3 | zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden, en kwamen in zijn huis;
2626 Jer 14:8 | een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten? ~
2627 Joha 10:1 | schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar. ~
2628 Est 30:5 | zeide de koning: Dat hij inkome. ~
2629 Deu 11:31 | de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven dat land, dat
2630 1Kon 6:6 | huis rondom buitenwaarts inkortingen gemaakt, opdat zij zich
2631 Eze 21:7 | verslappen, en alle geest zal inkrimpen, en alle knieen als water
2632 Eze 9:11 | was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder,
2633 Psa 38:35 | uitbreidde als een groene inlandse boom. ~
2634 Num 27:17 | hen uitleide, en die hen inleide; opdat de vergadering des
2635 Jes 20:1 | voerde tegen Asdod, en het innam; ~
2636 Deu 2:35 | roof der steden, die wij innamen. ~
2637 Spre 16:32 | geest, dan die een stad inneemt. ~
2638 Jer 50:46 | geworden van het geluid der inneming van Babel, en het gekrijt
2639 Deu 6:7 | gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als
2640 Jes 22:23 | Ik zal hem als een nagel inslaan in een vaste plaats; en
2641 Job 20:18 | zal hij wedergeven en niet inslokken; naar het vermogen zijner
2642 2Tim 3:6 | zijn het, die in de huizen insluipen, en nemen de vrouwkens gevangen,
2643 Jer 16:6 | beklagen, noch zichzelven insnijden, noch kaal maken om hunnentwil. ~
2644 2Sa 6:21 | voor zijn ganse huis, mij instellende tot een voorganger over
2645 Gen 35:29 | als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder
2646 Kol 2:18 | nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien
2647 2Kon 11:8 | die tussen de ordeningen intreedt, zal gedood worden; en zijt
2648 Oba 1:11 | vreemden tot zijn poorten introkken, en over Jeruzalem het lot
2649 Nah 3:16 | hemel zijn; de kevers zullen invallen, en er van vliegen. ~
2650 2Pet 2:1 | verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die
2651 Amos 6:11 | het grote huis slaan met inwatering, en het kleine huis met
2652 2Kor 4:16 | wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. ~
2653 Spre 16:28 | verkeerd man zal krakeel inwerpen; en een oorblazer scheidt
2654 Spre 6:19 | tussen broederen krakelen inwerpt. ~
2655 Deu 20:5 | strijd, en iemand anders dat inwijde. ~
2656 2Kon 4:10 | tot ons komt, dat hij daar inwijke. ~
2657 Num 4:20 | zien, als men het heiligdom inwindt, opdat zij niet sterven. ~
2658 Zep 2:5 | 5 Wee den inwonenden van de landstreek der zee,
2659 1Pet 1:17 | wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; ~
2660 Psa 80:10 | bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld
2661 Deu 11:14 | en uw most, en uw olie inzamelt. ~
2662 Jes 7:25 | maar die zullen wezen tot inzending van den os, en tot
2663 Jako 1:25 | 25 Maar die inziet in de volmaakte wet, die
2664 Job 7:19 | totdat ik mijn speeksel inzwelge? ~
2665 Oba 1:16 | ja, zij zullen drinken en inzwelgen, en zullen zijn alsof zij
2666 1Kro 4:12 | en Tehinna, den vader van Ir-nahas; dit zijn de mannen van
2667 Joz 19:41 | was: Zora, en Esthaol, en Ir-Semes, ~
2668 1Kro 7:7 | Uzziel, en Jerimoth, en Iri; vijf hoofden in de huizen
2669 1Kro 4:15 | zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naam; en de kinderen
2670 1Kro 4:17 | baarde Mirjam, en Sammai, en Isbah, den vader van Esthemoa. ~
2671 1Kro 1:32 | en Medan, en Midian, en Isbak, en Suah. En de kinderen
2672 2Sa 21:16 | 16 En Isbi Benob, die van de kinderen
2673 2Sa 3:8 | ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik
2674 1Kro 7:18 | zuster Molecheth, zij baarde Ishod, en Abiezer, en Mahela. ~
2675 1Kro 4:3 | vader Etam: Jizreel, en Isma, en Idbas; en de naam hunner
2676 Psa 14:1 | gruwelijk met hun werk; er isniemand, die goed doet. ~
2677 Lev 23:10 | deze Israelietische en een Israelietisch man twistten in het leger. ~
2678 Num 26:44 | van Isvi het geslacht der Isvieten; van Beria het geslacht
2679 Hand 5:1 | uit de bende, genaamd de Italiaanse; ~
2680 Gen 33:26 | Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran. ~
2681 Luk 3:1 | broeder, een viervorst over Iturea en over het land Trachonitis,
2682 Open 18:12 | welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten
2683 Num 3:19 | hun geslachten; Amram en Izhar, Hebron en Uzziel. ~
2684 Num 3:27 | Amramieten, en het geslacht der Izharieten, en het geslacht der Hebronieten,
2685 1Kro 4:42 | en Nearja, en Refaja, en Izziel, de zonen van Isei, waren
2686 1Kro 1:42 | waren Bilhan, en Zaavan, en Jaakan. De kinderen van Disan waren
2687 1Kro 4:36 | 36 En Eljoenai, en Jaakoba, en Jesohaja, en Asaja,
2688 Ezra 2:56 | 56 De kinderen van Jaala, de kinderen van Darkon,
2689 2Sa 21:19 | en Elhanan, de zoon van Jaare-Oregim, sloeg Beth-Halachmi, dewelke
2690 1Kro 8:27 | 27 En Jaaresja, en Elia, en Zichri waren
2691 Ezra 10:37 | 37 Mattanja, Mathnai, en Jaasai, ~
2692 1Kro 28:21 | Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; ~
2693 Gen 4:20 | 20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader
2694 2Kro 26:6 | van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod;
2695 1Kro 5:13 | Mesullam, en Seba, en Jorai, en Jachan, en Zia, en Heber: zeven. ~
2696 Num 26:12 | Jachin het geslacht der Jachinieten; ~
2697 1Kro 7:2 | en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden
2698 Job 9:26 | zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het
2699 Spre 12:27 | Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk
2700 Ezra 10:43 | Mattithja, Zabad, Zebina, Jaddai, en Joel, Benaja. ~
2701 Neh 3:7 | Melatja, de Gibeoniet, en Jadon, de Meronothiet, de mannen
2702 Neh 7:58 | 58 De kinderen van Jaela, de kinderen van Darkon,
2703 1Kro 5:12 | en Safam de tweede; maar Jaenai en Safat bleven in Basan. ~
2704 Jer 48:32 | zij hebben gereikt tot aan Jaezers zee; maar de verstoorder
2705 Joz 16:3 | westen naar de landpale Jafleti, tot aan de landpale van
2706 Joz 15:21 | zijn: Kabzeel, en Eder, en Jagur, ~
2707 1Kro 5:24 | Jeremia, en Hodavja, en Jahdiel; mannen sterk van kracht,
2708 1Kro 5:14 | van Jesisai, den zoon van Jahdo, den zoon van Buz. ~
2709 Num 26:26 | Jahleel het geslacht der Jahleelieten. ~
2710 Num 26:48 | Jahzeel het geslacht der Jahzeelieten; van Guni het geslacht der
2711 1Kro 9:12 | van Adiel, den zoon van Jahzera, den zoon van Mesullam,
2712 1Kro 7:13 | kinderen van Nafthali waren Jahziel, en Guni, en Jezer, en Sallum,
2713 2Sa 20:26 | 26 En ook was Ira, de Jairiet, Davids opperofficier. ~
2714 Spre 30:1 | woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man spreekt
2715 1Kro 4:17 | Jether, en Mered, en Efer, en Jalon; en zij baarde Mirjam, en
2716 2Tim 3:8 | Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo
2717 Num 26:12 | van Jamin het geslacht der Jaminieten; van Jachin het geslacht
2718 1Kro 4:34 | 34 Doch Mesobab, en Jamlech, en Josa, de zoon van Amazia, ~
2719 Luk 3:24 | van Melchi, den zoon van Janna, den zoon van Jozef, ~
2720 2Tim 3:8 | 8 Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden,
2721 Joz 15:53 | 53 En Janum, en Beth-Tappuah, en Afeka, ~
2722 Gen 10:26 | selef, en Hatsarmaveth, en Jarach, ~
2723 Luk 3:37 | van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Malaleel,
2724 1Kro 5:14 | zoon van Huri, den zoon van Jaroah, den zoon van Gilead, den
2725 1Kro 7:1 | Issaschar waren Thola en Pua, Jasib en Simron; vier. ~
2726 Eze 28:13 | turkooizen, sardonixstenen en jaspisstenen, saffieren, robijnen, en
2727 Num 26:24 | Van Jasub het geslacht der Jasubieten; van Simron het geslacht
2728 1Kro 4:22 | Moabieten geheerst hebben) en de Jasubilehem; doch deze dingen zijn oud. ~
2729 1Sa 30:27 | het zuiden, en tot die te Jather, ~
2730 1Kro 27:2 | tweede, Zebadja de derde, Jathniel de vierde, ~
2731 1Kro 6:57 | Libna en haar voorsteden, en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden, ~
2732 Ric 10:20 | en zij legerden zich te Jaza; en hij streed tegen Israel. ~
2733 2Sa 23:32 | Saalboniet; van de zonen van Jazen, Jonathan; ~
2734 1Kro 28:31 | over het kleine vee was Jaziz, de Hageriet. Alle dezen
2735 Joz 15:10 | aan de zijde van den berg Jearim van het noorden; deze is
2736 1Kro 6:21 | zijn zoon Zerah; zijn zoon Jeathrai. ~
2737 Jes 8:2 | en Zacharia, den zoon van Jeberechja. ~
2738 Joz 18:28 | 28 En Zela, Elef en Jebusi (deze is Jeruzalem), Gibath,
2739 2Kro 10:29 | en in de gezichten van Jedi, den ziener, aangaande Jerobeam,
2740 2Sa 12:25 | Nathan, en noemde zijn naam Jedid-Jah, om des HEEREN wil. ~
2741 2Kon 24:1 | de naam zijner moeder was Jedida, een dochter van Adaja,
2742 Gen 28:47 | 47 En Laban noemde hem Jegar-Sahadutha; maar Jakob noemde denzelven
2743 2Kro 29:12 | en Azarja, de zoon van Jehaleel; en van de Gersonieten,
2744 1Kro 4:16 | 16 En de kinderen van Jehalelel waren Zif en Zifa, Thirea
2745 Ezra 10:15 | de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden
2746 1Kro 25:16 | Petahja, het twintigste voor Jehezkel,
2747 1Kro 15:24 | ark Gods; en Obed-Edom en Jehia waren poortiers der ark. ~
2748 1Kro 12:27 | 27 En Jehojada was overste der Aaronieten;
2749 1Kro 7:34 | Semer waren Ahi en Rohega, Jehubba en Aram.
2750 Joz 19:45 | 45 En Jehud, en Bene-Berak, en Gath-Rimmon, ~
2751 Neh 11:25 | onderhorige plaatsen, en in Jekabzeel en haar dorpen; ~
2752 1Kro 4:18 | den vader van Socho, en Jekuthiel, den vader van Bitja, de
2753 Job 41:14 | noemde den naam der eerste Jemima, en den naam der tweede
2754 Job 30:4 | spijze was de wortel der jeneveren. ~
2755 Psa 120:4 | machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. ~
2756 1Kro 1:20 | Selef, en Hazarmaveth, en Jerah, ~
2757 Ezra 10:29 | en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth. ~
2758 Ezra 10:33 | Mattata, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse, Simei. ~
2759 1Kro 11:46 | 46 Eliel Hammahavim en Jeribai, en Josavia, de zonen van
2760 1Kro 7:2 | waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam,
2761 1Kro 2:18 | Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van deze zijn:
2762 1Sa 1:1 | was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon van Elihu, den
2763 2Sa 11:21 | Abimelech, den zoon van Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een
2764 2Kro 21:16 | voor aan de woestijn van Jeruel. ~
2765 2Kro 14:19 | onderhorige plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen,
2766 1Kro 26:14 | 14 Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen,
2767 1Kro 25:13 | Huppa, het veertiende voor Jesebeab, ~
2768 1Kro 2:18 | de zonen van deze zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon. ~
2769 1Kro 4:35 | Joel, en Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van Saraja, den
2770 1Kro 4:36 | en Asaja, en Adiel, en Jesimeel, en Benaja, ~
2771 1Kro 5:14 | van Michael, den zoon van Jesisai, den zoon van Jahdo, den
2772 1Kro 4:36 | Eljoenai, en Jaakoba, en Jesohaja, en Asaja, en Adiel, en
2773 Ezra 2:6 | Pahath-Moab, van de kinderen van Jesua-Joab, twee duizend achthonderd
2774 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~
2775 2Sa 17:25 | mans zoon, wiens naam was Jethra, de Israeliet, die ingegaan
2776 1Kro 5:19 | tegen de Hagarenen, en tegen Jethur, en Nafis, en Nodab. ~
2777 1Kro 9:6 | de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren
2778 1Kor 7:36 | maagd, indien zij over den jeugdigen tijd gaat, en het alzo moet
2779 1Kro 8:10 | 10 En Jeuz, en Sochja, en Mirma; dezen
2780 Open 2:20 | tegen u, dat gij de vrouw Jezabel, die zichzelve zegt een
2781 Ezra 10:25 | kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamim,
2782 1Kro 12:3 | den Gibeathiet; daarna Jeziel en Pelet, zonen van Azmaveth,
2783 1Kro 4:7 | kinderen van Hela waren Zereth, Jezohar, en Ethnan. ~
2784 1Kro 9:8 | 8 En Jibnea, de zoon van Jeroham, en
2785 1Kro 9:8 | van Reuel, den zoon van Jibnija; ~
2786 1Kro 7:2 | en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van
2787 Joz 19:15 | en Nahalal, en Simron, en Jidala, en Bethlehem; twaalf steden
2788 1Kro 28:21 | Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over
2789 Gen 21:22 | en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel; ~
2790 1Kro 8:25 | 25 En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van
2791 Joz 15:43 | 43 En Jiftah, en Asna, en Nezib, ~
2792 Joz 19:14 | uitgangen zijn het dal van Jiftah-El. ~
2793 Joz 19:27 | Zebulon, en aan het dal Jiftha-El noordwaarts naar Beth-Emek,
2794 2Sa 23:36 | 36 Jig-al, de zoon van Nathan, van
2795 Jer 35:4 | van Hanan, den zoon van Jigdalia, den man Gods; welke is
2796 1Kro 7:36 | Harnefer, en Sual, en Beri, en Jimra, ~
2797 Joz 19:38 | 38 En Jiron, en Migdal-El, Horem en
2798 Joz 18:27 | 27 En Rekem, en Jirpeel, en Tharala, ~
2799 Gen 23:69 | en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. ~
2800 1Kro 7:3 | en Obadja, en Joel, en Jisia; deze vijf waren al te zamen
2801 Gen 11:29 | van Milka, en vader van Jiska. ~
2802 2Kro 31:13 | en Jozabad, en Eliel, en Jismachja, en Mahath, en Benaja, waren
2803 1Kro 8:18 | 18 En Jismerai, en Jizlia en Jobab, de
2804 1Kro 8:16 | 16 En Michael, en Jispa, en Joha waren kinderen
2805 1Kro 8:22 | 22 En Jispan, en Eber, en Eliel, ~
2806 Joz 19:42 | Saalabbin, en Ajalon, en Jithla, ~
2807 1Kro 11:46 | de zonen van Elnaam; en Jithma, de Moabiet; ~
2808 Joz 15:23 | 23 En Kedes, en Hazor, en Jithnan, ~
2809 1Kro 2:53 | Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, en de Futhieten, en de
2810 1Kro 8:18 | 18 En Jismerai, en Jizlia en Jobab, de kinderen van
2811 1Kro 28:8 | vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling
2812 Joz 19:18 | 18 En hun landpale was Jizreela, en Chesulloth, en Sunem, ~
2813 1Kro 26:11 | 11 Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen,
2814 Job 41:12 | 12 En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste;
2815 1Kro 2:47 | 47 De kinderen van Jochdai nu waren Regem, en Jotham,
2816 Matt 23:15 | omreist zee en land, om een Jodengenoot te maken, en als hij het
2817 Hand 18:24 | Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus, en
2818 Neh 11:7 | van Mesullam, den zoon van Joed, den zoon van Pedaja, den
2819 Gen 14:35 | neder op het aas; maar Abram joeg het weg. ~
2820 Joe | Joël~ ~
2821 1Kro 12:7 | 7 En Joela en Zebadja, de zonen van
2822 1Kro 12:6 | en Jissia, en Azareel, en Joezer, en Jasobam, de Korahieten; ~
2823 Num 33:22 | overste Bukki, zoon van Jogli; ~
2824 Jer 41:15 | van Nethanja, ontkwam van Johanans aangezicht, met acht mannen,
2825 Jer 37:1 | zijnde, in plaats van Chonja, Jojakims zoon, welken Zedekia Nebukadrezar,
2826 Spre 26:19 | naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede? ~
2827 Joz 15:56 | 56 En Jizreel, en Jokdeam, en Zanoah, ~
2828 1Kro 4:22 | 22 Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba,
2829 Luk 3:30 | van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim, ~
2830 Psa 56:1 | den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen
2831 1Sa 9:2 | wiens naam was Saul, een jongeman, en schoon, ja, er was geen
2832 Gen 39:33 | zijn eerstgeboorte, en de jongere naar zijn jonkheid; dies
2833 Spre 29:21 | Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt, hij zal
2834 Jes 11:6 | mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. ~
2835 Ezra 2:18 | 18 De kinderen van Jora, honderd en twaalf. ~
2836 1Kro 5:13 | en Mesullam, en Seba, en Jorai, en Jachan, en Zia, en Heber:
2837 Luk 3:29 | van Eliezer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den
2838 1Kro 2:44 | gewon Raham, den vader van Jorkeam, en Rekem gewon Sammai. ~
2839 1Kro 4:34 | Mesobab, en Jamlech, en Josa, de zoon van Amazia, ~
2840 1Kon 4:17 | 17 Josafath, de zoon van Paruah, in
2841 1Kro 11:46 | Hammahavim en Jeribai, en Josavia, de zonen van Elnaam; en
2842 2Sa 23:8 | die David gehad heeft: Joscheb Baschebeth, de zoon van
2843 2Kon 11:2 | 2 Maar Joseba, de dochter van den koning
2844 Ezra 8:10 | van Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig
2845 Matt 5:18 | voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet
2846 2Kon 23:19 | een dochter van Haruz van Jotba. ~
2847 Deu 10:7 | Gudgod, en van Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.) ~
2848 Job 30:5 | midden uitgedreven; (men jouwde over hen, als over een dief), ~
2849 Gen 4:21 | naam zijns broeders was Jubal; deze werd de vader van
2850 Gen 24:34 | was, nam hij tot een vrouw Judith, de dochter van Beeri, den
2851 Gen 39:7 | diezelfde woorden; hebben wij juist geweten, dat hij zeggen
2852 Rom 16:15 | 15 Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster,
2853 Rom 16:7 | 7 Groet Andronikus en Junias, mijn magen, en mijn medegevangenen,
2854 1Kro 3:20 | en Berechja, en Hasadja, Jusabhesed; vijf. ~
2855 Joz 15:55 | Maon, Karmel, en Zif, en Juta, ~
2856 Joz 21:16 | Ain en haar voorsteden, en Jutta en haar voorsteden, en Beth-Semes
2857 Eze 16:39 | uittrekken, en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en
2858 Job 39:21 | leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren? ~
2859 Luk 12:35 | lendenen omgord zijn, en de kaarsen brandende. ~
2860 Job 10:10 | gegoten, en mij als een kaas doen runnen? ~
2861 2Kon 6:25 | en een vierendeel van een kab duivenmest voor vijf zilverlingen. ~
2862 Gen 14:43 | en den Keniziet, en den Kadmoniet, ~
2863 Deu 2:23 | 23 Ook hebben de Kafthorieten, die uit Kafthor uittogen,
2864 1Kro 2:24 | den dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, heeft Abia, Hezrons huisvrouw,
2865 1Sa 25:3 | van daden, en hij was een Kalebiet. ~
2866 Jer 34:19 | die door de stukken des kalfs zijn doorgegaan. ~
2867 Job 21:10 | en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt niet. ~
2868 Jes 33:12 | als de verbrandingen des kalks; als afgehouwen doornen
2869 Jes 27:9 | zal als verstrooide kalkstenen, de bossen en de zonnebeelden
2870 Neh 12:20 | 20 Van Sallai, Kallai; van Amok, Heber; ~
2871 Amos 6:2 | 2 Gaat over naar Kalne, en ziet toe; en gaat van
2872 Jes 10:9 | 9 Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath
2873 Jes 26:20 | volk! ga in uw binnenste kamers, en sluit uw deuren na u
2874 Ric 9:5 | stierf, en werd begraven te Kamon. ~
2875 Num 21:29 | 29 Wee u, Moab! Gij, volk Kamoz zijt verloren! Hij heeft
2876 1Kor 9:26 | als op het onzekere; ik kamp alzo, niet als de lucht
2877 Gen 35:2 | aldaar de dochter van een Kanaanietisch man, wiens naam was Sua;
2878 Gen 9:22 | 22 En Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders
2879 Matt 15:22 | 22 En ziet, een Kananese vrouw, uit die landpalen
2880 2Tim 2:17 | zal voorteten, gelijk de kanker; onder welke is Hymeneus
2881 Eze 27:23 | 23 Haran, en Kanne, en Eden, de kooplieden
2882 Ezra 6:1 | bevel; en zij zochten in de kanselarij, waar de schatten waren
2883 Mark 1:45 | kwamen tot Hem van alle kanten. ~ ~
2884 1Pet 1:1 | verstrooid in Pontus, Galatie, Kappadocie, Azie en Bithynie, ~
2885 Dan 4:14 | Houwt dien boom af, en kapt zijn takken af; stroopt
2886 Joz 15:3 | op naar Adar, en gaat om Karkaa; ~
2887 Ric 7:10 | nu en Tsalmuna waren te Karkor, en hun legers met hen,
2888 Num 26:6 | van Karmi het geslacht der Karmieten. ~
2889 2Tim 4:13 | mede, dien ik te Troas bij Karpus gelaten heb, als gij komt,
2890 Eze 23:24 | zullen tegen u komen met karren, wagenen en wielen, en met
2891 Joz 22:7 | Jokneam en haar voorsteden, Kartha en haar voorsteden; ~
2892 Joz 22:5 | Hammoth-Dor en haar voorsteden, en Karthan en haar voorsteden: drie
2893 Hoo 5:12 | gewassen, staande als in kasjes der ringen. ~
2894 Eze 31:8 | takken niet gelijk, en de kastanjebomen waren niet gelijk zijn scheuten;
2895 Gen 27:72 | en van hazelaar, en van kastanjen; en hij schilde daarin witte
2896 1Kro 6:54 | waren hun woningen, naar hun kastelen, in hun landpalen, namelijk
2897 Heb 12:9 | vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen;
2898 Hand 22:11 | hebbende tot een teken, Kastor en Pollux. ~
2899 Ezra 8:12 | Azgad, Johanan, de zoon van Katan; en met hem honderd en tien
2900 Joz 19:15 | 15 En Kattath, en Nahalal, en Simron,
2901 Open 16:10 | verduisterd geworden; en zij kauwden hun tongen van pijn; ~
2902 Jes 21:17 | schutters, de helden der Kedarenen, zullen minder worden, want
2903 Psa 120:5 | Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone. ~
2904 Deu 2:26 | ik boden uit de woestijn Kedemot tot Sihon, den koning van
2905 Ric 4:6 | den zoon van Abinoam, van Kedes-Nafthali; en zij zeide tot hem: Heeft
2906 Joha 18:1 | discipelen over de beek Kedron, waar een hof was, in welken
2907 Ric 4:45 | wentelde hen weg, de beek Kedumin, de beek Kison; vertreed,
2908 Jer 41:7 | de zoon van Nethanja, hen keelde, en wierp hen in het midden
2909 Psa 114:5 | Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet? ~
2910 Deu 32:13 | steenrots, en olie uit den kei der rots; ~
2911 Hand 21:1 | met name Julius van de keizerlijke bende. ~
2912 Ezra 10:23 | Levieten: Jozabad, en Simei, en Kelaja (deze is Kelita), Pethahja,
2913 Jes 22:13 | te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn
2914 Jer 2:23 | hebt, gij lichte, snelle kemelin, die haar wegen verdraait! ~
2915 Gen 29:15 | 15 Dertig zogende kemelinnen met haar veulens, veertig
2916 Eze 25:5 | En Ik zal Rabba tot een kemelstal maken, en de kinderen Ammons
2917 Hand 1:3 | heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde
2918 Job 41:14 | Kezia, en den naam der derde Keren-Happuch. ~
2919 Joz 15:25 | 25 En Hazor-Hadattha, en Kerioth-Hezron, dat is Hazor, ~
2920 Hand 13:35 | de stad der Efezeren de kerkbewaarster zij van de grote godin Diana,
2921 Hand 10:26 | alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond
2922 Hand 13:37 | hier gebracht, die noch kerkrovers zijn, noch uw godin lasteren. ~
2923 Eze 7:16 | gelijk duiven der dalen, kermende, een ieder om zijn ongerechtigheid. ~
2924 Num 6:4 | wijns gemaakt is, van de kernen af tot de basten toe. ~
2925 Hoo 7:1 | heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de
2926 Tit 3:10 | 10 Verwerp een kettersen mens na de eerste en tweede
2927 1Sa 8:13 | tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en tot baksters. ~
2928 Job 41:14 | en den naam der tweede Kezia, en den naam der derde Keren-Happuch. ~
2929 Joz 21:22 | 22 En Kibzaim en haar voorsteden, en Beth-horon
2930 Spre 26:21 | om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken. ~
2931 Jes 47:13 | waarnemen, die in de sterren kijken, die naar de nieuwe manen
2932 Hoo 2:9 | staat achter onzen muur, kijkende uit de vensteren, blinkende
2933 Jer 6:1 | te Beth-Cherem; want er kijkt een kwaad uit van het
2934 Amos 5:26 | tent van uw Melech, en den Kijun, uw beelden, de ster uws
2935 Spre 19:13 | vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig
2936 Eze 27:23 | kooplieden van Scheba, Assur en Kilmad, handelden met u. ~
2937 Joz 15:22 | 22 En Kina, en Dimona, en Adada, ~
2938 1Kro 21:1 | hij verdierf het land der kinderenAmmons; en hij kwam, en belegerde
2939 Hos 13:13 | zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan. ~
2940 Jer 22:30 | Schrijft dezen zelfden man kinderloos, een man, die niet voorspoedig
2941 Spre 13:22 | De goede zal zijner kinders kinderen doen erven; maar
2942 Mark 9:21 | En hij zeide: Van zijn kindsheid af. ~
2943 Deu 6:2 | gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen uws levens;
2944 Jes 30:28 | misleidende toom in de kinnebakkens der volken. ~
2945 Joha 18:22 | daarbij stond, Jezus een kinnebakslag, zeggende: Antwoordt Gij
2946 Jes 15:1 | zekerlijk, in den nacht is Kir-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid! ~
2947 Jes 38:14 | zwaluw, alzo piepte ik; ik kirde als een duif; mijn ogen
2948 Gen 22:2 | 2 En Sara stierf te Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land
2949 Eze 25:9 | Beth-Jesimoth, Baal-Meon, en tot Kiriathaim toe; ~
2950 Joz 18:28 | deze is Jeruzalem), Gibath, Kirjath: veertien steden mitsgaders
2951 Ezra 2:25 | 25 De kinderen van Kirjath-Arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd
2952 Num 22:39 | Balak; en zij kwamen te Kirjath-Huzzoth.
2953 Joz 15:49 | 49 En Danna, en Kirjath-Sanna, die is Debir, ~
2954 Jes 60:11 | gelijk als de beren, en wij kirren doorgaans gelijk de duiven;
2955 1Kro 6:44 | namelijk Ethan, de zoon van Kisi, den zoon van Abdi, den
2956 Ric 1:30 | verdreef de inwoners van Kitron niet, noch de inwoners van
2957 2Tim 4:3 | niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen
2958 Jer 9:17 | Merkt daarop, en roept klaagvrouwen, dat zij komen; en zendt
2959 Job 11:17 | 17 Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen;
2960 Mic 2:4 | opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen:
2961 Jud 1:16 | Dezen zijn murmureerders, klagers over hun staat, wandelende
2962 Eze 36:3 | gij gebracht zijt op de klapachtige lip en in opspraak des volks; ~
2963 Hand 11:18 | zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen? Maar anderen zeiden:
2964 2Kon 11:12 | en zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden:
2965 Job 30:9 | geworden, en ik ben hun tot een klapwoord. ~
2966 Hand 21:16 | zeker eilandje, genaamd Klauda, konden wij nauwelijks de
2967 2Tim 4:21 | en Pudens, en Linus, en Klaudia, en al de broeders. ~
2968 2Kon 10:22 | tot dengene, die over het klederhuis was: Breng voor alle dienaren
2969 Jer 4:30 | doen, gij verwoeste? Al kleeddet gij u met scharlaken, al
2970 Psa 119:31 | 31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen;
2971 Eze 16:46 | linkerhand; maar uw zuster, die kleiner is dan gij, die tegen uw
2972 Matt 14:31 | aan, en zeide tot hem: Gij kleingelovige! waarom hebt gij gewankeld? ~
2973 1The 5:14 | ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken,
2974 Joe 3:5 | weggenomen, en hebt Mijn beste kleinodien in uw tempels gebracht. ~
2975 Eze 16:20 | te verteren; is het wat kleins van uw hoererijen, ~
2976 Jes 7:25 | en tot vertreding van het kleinvee. ~ ~ ~ ~ ~
2977 Luk 24:18 | En de een, wiens naam was Kleopas, antwoordende, zeide tot
2978 Psa 137:6 | 6Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik
2979 2Kro 3:12 | vleugel was van vijf ellen, klevende aan den vleugel des anderen
2980 Exo 14:16 | hand uit over de zee, en klief dezelve, dat de kinderen
2981 1Kor 13:1 | niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel
2982 Psa 150:5 | 5Looft Hem met hel klinkende cimbalen; looft Hem met
2983 1Sa 18:30 | zij uittogen, dat David kloeker was, dan al de knechten
2984 Amos 2:16 | 16 En de kloekhartigste onder de helden zal te dien
2985 Spre 15:5 | bestraffing waarneemt, zal kloekzinniglijk handelen. ~
2986 1Sa 25:18 | rozijnen, en tweehonderd klompen vijgen, en legde die op
2987 Deu 5:5 | vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg) zeggende: ~
2988 1Sa 6:14 | een grote steen, en zij kloofden het hout van den wagen,
2989 Joha 19:25 | zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. ~
2990 Luk 13:25 | staan, en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere,
2991 Jer 7:18 | vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken
2992 Gen 17:6 | en hij zeide: Haast u; kneed drie maten meelbloem, en
2993 Psa 36:16 | spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden. ~
2994 2Sa 19:24 | schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen
2995 Hand 21:7 | en nauwelijks tegenover Knidus gekomen waren, overmits
2996 Num 11:5 | aan de ajuinen, en aan het knoflook. ~
2997 Eze 23:23 | Chaldeen, Pekod, en Soa, en Koa, en alle kinderen van Assur
2998 2Sa 17:29 | en boter, en schapen, en koeienkazen, brachten tot David, en
2999 Ric 3:20 | hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor
3000 1Kon 1:4 | was bovenmate schoon, en koesterde de koning, en diende hem;
3001 1Kon 1:2 | des konings sta, en hem koestere; en zij slape in uw schoot,
3002 1The 2:7 | een voedster haar kinderen koestert; ~
3003 Jes 7:21 | dien dage, dat iemand een koetje in het leven zal behouden
3004 Amos 6:4 | en weelderig zijn op hun koetsen, en eten de lammeren van
3005 Open 18:13 | en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en de
3006 Neh 11:5 | van Baruch, den zoon van Kol-hose, den zoon van Hazaja, den
3007 Neh 3:15 | verbeterde Sallum, de zoon van Kol-Hoze, overste van het deel van
3008 2Kon 4:39 | daarvan, zijn kleed vol wilde kolokwinten, en kwam, en sneed ze in
3009 Exo 14:24 | morgenwake, dat de HEERE, in de kolom des vuurs en der wolk, zag
3010 Hand 10:12 | deel van Macedonie, een kolonie. En wij onthielden ons in
3011 Kol 1:2 | broederen in Christus, die te Kolosse zijn: genade zij u en vrede
3012 Kol | Kolossensen~ ~
|