36
1 En de hoofden der vaderen van het geslacht de kinderen van
Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, uit de geslachten der
kinderen van Jozef, traden toe, en spraken voor het aangezicht van Mozes, en
voor het aangezicht der oversten, hoofden van de vaderen der kinderen Israels.
2 En zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden, dat land door
het lot aan de kinderen Israels in erfenis te geven; en mijn heer is door den
HEERE geboden, de erfenis van onzen broeder Zelafead te geven aan zijn
dochteren.
3 Wanneer zij een van de zonen der andere stammen van de
kinderen Israels tot vrouwen zouden worden, zo zou haar erfenis van de erfenis
onzer vaderen afgetrokken worden, en toegedaan zijn tot de erfenis van dien
stam, aan welken zij geworden zouden; alzo zou van het lot onzer erfenis worden
afgetrokken.
4 Als ook de kinderen Israels een jubeljaar zullen hebben, zo
zou haar erfenis toegedaan zijn tot de erfenis van dien stam, aan welken zij
zouden geworden zijn; alzo zou haar erfenis van de erfenis van den stam onzer
vaderen afgetrokken worden.
5 Toen gebood Mozes den kinderen Israels, naar des HEEREN
mond, zeggende: De stam der kinderen van Jozef spreekt recht.
6 Dit is het woord, dat de HEERE van de dochteren van Zelafead
geboden heeft, zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden, die in haar ogen
goed zal zijn; alleenlijk, dat zij aan het geslacht van haars vaders stam tot
vrouwen worden.
7 Zo zal de erfenis van de kinderen Israels niet omgewend
worden van stam tot stam; want de kinderen Israels zullen aanhangen, een ieder
aan de erfenis van den stam zijner vaderen.
8 Voorts zal elke dochter, die een erfenis erft, van de
stammen der kinderen Israels, ter vrouw worden aan een van het geslacht van den
stam haars vaders; opdat de kinderen Israels erfelijk bezitten, een ieder de
erfenis zijner vaderen.
9 Zo zal de erfenis niet omgewend worden van den enen stam tot
den anderen; want de stammen der kinderen Israels zullen aanhangen, een ieder
aan zijn erfenis.
10 Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, alzo deden de
dochteren van Zelafead;
11 Want Machla, Thirza, en Hogla, en Milka, en Noa, dochteren
van Zelafead, zijn den zonen harer ooms tot vrouwen geworden.
12 Onder de geslachten van de kinderen van Manasse, den zoon
van Jozef, zijn zij tot vrouwen geworden; alzo bleef haar erfenis aan den stam
van het geslacht haars vaders.
13 Dat zijn de geboden en de rechten, die de HEERE door de
dienst van Mozes aan de kinderen Israels geboden heeft, in de vlakke velden der
Moabieten, aan de Jordaan van Jericho.
|