41
1 Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan
hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?
2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat
onder den gansen hemel is, is het Mijne.
3 Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner
sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis.
4 Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met
zijn dubbelen breidel hem aankomen?
5 Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn
tanden is verschrikking.
6 Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten
als met een nauwdrukkend zegel.
7 Het een is zo na aan het andere, dat de wind daar niet kan
tussen komen.
8 Zij kleven aan elkander, zij vatten zich samen, dat zij zich
niet scheiden.
9 Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn
ogen zijn als de oogleden des dageraads.
10 Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit.
11 Uit zijn neusgaten komt rook voort, als uit een ziedende
pot en ruimen ketel.
12 Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn
mond voort.
13 In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de
droefheid van vreugde op.
14 De stukken van zijn vlees kleven samen; elkeen is vast in hem,
het wordt niet bewogen.
15 Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een
deel van den ondersten molensteen.
16 Van zijn verheffen schromen de sterken; om zijner
doorbrekingen wille ontzondigen zij zich.
17 Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan,
spies, schicht noch pantsier.
18 Hij acht het ijzer voor stro, en het staal voor verrot
hout.
19 De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden
hem in stoppelen veranderd.
20 De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen, en hij
belacht de drilling der lans.
21 Onder hem zijn scherpe scherven; hij spreidt zich op het
puntachtige, als op slijk.
22 Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee
als een apothekerskokerij.
23 Achter zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor
grijzigheid houden.
24 Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is
om zonder schrik te wezen.
25 Hij aanziet alles, wat hoog is, hij is een koning over alle
jonge hoogmoedige dieren.
|