4
1 En te dien dage zullen zeven vrouwen een man
aangrijpen, zeggende: Ons brood zullen wij eten, en met onze klederen zullen
wij bekleed zijn, laat ons alleenlijk naar uw naam genoemd worden,
neem onze smaadheid weg.
2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUIT zijn tot
sieraad en tot heerlijkheid, en de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en
tot versiering dengenen, die het ontkomen zullen in Israel.
3 En het zal geschieden, dat de overgeblevene in Sion,
en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk, die
geschreven is ten leven te Jeruzalem;
4 Als de Heere zal afgewassen hebben den drek der
dochteren van Sion, en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit
derzelver midden, door den Geest des oordeels, en door den Geest
der uitbranding.
5 En de HEERE zal over alle woning van den berg
Sions, en over haar vergaderingen, scheppen een wolk des daags, en een rook, en
den glans eens vlammenden vuurs des nachts; want over alles wat
heerlijk is, zal een beschutting wezen.
6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des
daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den
vloed en tegen den regen.
|