65
1 Ik ben gevonden van hen, die
naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot
het volk, dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd:
Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik.
2 Ik heb Mijn handen uitgebreid,
den gansen dag tot een wederstrevig volk, die wandelen op een weg, die niet
goed is, naar hun eigen gedachten.
3 Een volk, Mij geduriglijk
tergende in Mijn aangezicht, in hoven offerende, en rokende op tichelstenen;
4 Zittende bij de graven, zo
vernachten zij bij degenen, die bewaard worden, etende zwijnenvlees, en er is
sap van gruwelijke dingen in hun vaten.
5 Die daar zeggen: Houd u tot
uzelven, en naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij. Dezen zijn een
rook in Mijn neus, een vuur, den gansen dag brandende.
6 Ziet, het is voor Mijn
aangezicht geschreven; Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja, in hun
boezem zal Ik vergelden;
7 Uw ongerechtigheden, en uwer
vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de
bergen, en Mij smaadheid aangedaan hebben op de
heuvelen; daarom zal Ik hun vorig werkloon in hun
boezem weder toemeten.
8 Alzo zegt de HEERE: Gelijk
wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze niet, want er
is een zegen in; alzo zal Ik het om Mijner knechten wil doen, dat Ik
hen niet allen verderve.
9 En Ik zal zaad uit Jakob
voortbrengen, en uit Juda een erfbezitter van Mijn bergen; en Mijn
uitverkorenen zullen het erfelijk bezitten, en Mijn knechten zullen aldaar
wonen.
10 En Saron zal tot een
schaapskooi worden, en het dal van Achor tot een runderleger, voor Mijn volk,
dat Mij gezocht heeft.
11 Maar gij verlaters des
HEEREN, gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij aanrichters ener
tafel voor die bende, en gij opvullers des dranks voor dat getal!
12 Ik zal ulieden ook ten
zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik geroepen
heb, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt
niet gehoord, maar hebt gedaan, dat kwaad was in
Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen, waaraan Ik geen lust heb.
13 Daarom zegt de Heere HEERE
alzo: Ziet, Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; ziet, Mijn
knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; ziet,
Mijn knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden
zult beschaamd zijn.
14 Ziet, Mijn knechten zullen
juichen van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten,
en van verbreking des geestes zult gij huilen.
15 En gijlieden zult uw naam
Mijn uitverkorenen tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal ulieden
doden, maar Zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen;
16 Zodat, wie zich zegenen zal
op aarde, die zal zich zegenen in den God der waarheid; en wie zal zweren op
aarde, die zal zweren bij den God der waarheid, omdat de
vorige benauwdheden zullen vergeten zijn, en
omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn.
17 Want ziet, Ik schep nieuwe
hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht
worden, en zullen in het hart niet opkomen.
18 Maar weest gijlieden vrolijk,
en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen Ik schep; want ziet, Ik schep
Jeruzalem een verheuging, en haar volk een vrolijkheid.
19 En Ik zal Mij verheugen over
Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk; en in haar zal niet meer gehoord
worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws.
20 Van daar zal niet meer wezen
een zuigeling van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen niet zal
vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren oud
zijnde, maar een zondaar, honderd jaren oud
zijnde, zal vervloekt worden.
21 En zij zullen huizen bouwen
en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten, en derzelver vrucht eten.
22 Zij zullen niet bouwen, dat
het een ander bewone; zij zullen niet planten, dat het een ander ete, want de
dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, en
Mijn uitverkorenen zullen het werk hunner handen
verslijten.
23 Zij zullen niet tevergeefs
arbeiden, noch baren ter verstoring; want zij zijn het zaad der gezegenden des
HEEREN, en hun nakomelingen met hen.
24 En het zal geschieden, eer
zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen.
25 De wolf en het lam zullen te
zamen weiden, en de leeuw zal stro eten als een rund, en stof zal de spijze der
slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn
gansen heiligen berg zegt de HEERE.
|