6
1 Komt en laat ons wederkeren
tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft
geslagen, en Hij zal ons verbinden.
2 Hij zal ons na twee dagen
levend maken; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor
Zijn aangezicht leven.
3 Dan zullen wij kennen, wij
zullen vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid als de
dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen
en vroege regen des lands.
4 Wat zal Ik u doen, o Efraim!
wat zal Ik u doen, o Juda! dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk, en als
een vroegkomende dauw, die henengaat.
5 Daarom heb Ik hen behouwen
door de profeten; Ik heb ze gedood door de redenen Mijns monds; en uw oordelen
zullen voortkomen aan het licht.
6 Want Ik heb lust tot
weldadigheid, en niet tot offer; en tot de kennis Gods, meer dan tot
brandofferen.
7 Maar zij hebben het verbond
overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld.
8 Gilead is een stad van werkers
der ongerechtigheid; zij is betreden van bloed.
9 Gelijk de benden der
straatschenders op iemand wachten, alzo is het gezelschap der priesteren; zij
moorden op den weg naar Sichem, waarlijk, zij doen schandelijke daden.
10 Ik zie een afschuwelijke zaak
in het huis Israels; aldaar is Efraims hoererij, Israel is verontreinigd.
11 Ook heeft hij u, o Juda! een
oogst gezet, als Ik de gevangenen Mijns volks wederbracht.
|