4
1 Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van
in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven
te zijn.
2 Want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun;
maar het woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet
gemengd was in degenen, die het gehoord hebben.
3 Want wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij
gezegd heeft: Zo heb Ik dan gezworen in Mijn toorn: Indien zij zullen ingaan in
Mijn rust! hoewel Zijn werken van de grondlegging der wereld af al volbracht
waren.
4 Want Hij heeft ergens van den zevenden dag aldus gesproken:
En God heeft op den zevenden dag van al Zijn werken gerust.
5 En in deze plaats wederom: Indien zij in Mijn rust zullen
ingaan!
6 Dewijl dan blijft, dat sommigen in dezelve rust ingaan, en
degenen, dien het Evangelie eerst verkondigd was, niet ingegaan zijn vanwege de
ongehoorzaamheid,
7 Zo bepaalt Hij wederom een zekeren dag, namelijk heden, door
David zeggende, zo langen tijd daarna (gelijkerwijs gezegd is): Heden, indien
gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.
8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht heeft, zo had Hij
daarna niet gesproken van een anderen dag.
9 Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.
10 Want die ingegaan is in zijn rust, heeft zelf ook van zijn
werken gerust, gelijk God van de Zijne.
11 Laat ons dan ons benaarstigen, om in die rust in te gaan;
opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongelovigheid valle.
12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en
scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling
der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een
oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.
13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle
dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen, met Welken wij te doen
hebben.
14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de
hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon van God, zo laat ons deze
belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden
hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht
geweest, doch zonder zonde.
16 Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der
genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om
geholpen te worden ter bekwamer tijd.
|