22
1 En David zeide: Hier zal het huis Gods des HEEREN zijn, en
hier zal het altaar des brandoffers voor Israel zijn.
2 En David zeide, dat men vergaderen zou de vreemdelingen, die
in het land Israels waren; en hij bestelde steenhouwers, om uit te houwen
stenen, welke men behouwen zou, om het huis Gods te bouwen.
3 En David bereidde ijzer in menigte, tot nagelen aan de
deuren der poorten, en tot de samenvoegingen; ook koper in menigte, zonder
gewicht;
4 En cederenhout zonder getal; want de Sidoniers en de Tyriers
brachten tot David cederenhout in menigte.
5 Want David zeide: Mijn zoon Salomo is een jongeling en
teder; en het huis, dat men den HEERE bouwen zal, zal men ten hoogste groot
maken, tot een Naam en tot heerlijkheid in alle landen; ik zal hem nu voorraad
bereiden. Alzo bereidde David voorraad in menigte voor zijn dood.
6 Toen riep hij zijn zoon Salomo, en gebood hem den HEERE, den
God Israels, een huis te bouwen.
7 En David zeide tot Salomo: Mijn zoon, wat mij aangaat, het
was in mijn hart den Naam des HEEREN, mijns Gods, een huis te bouwen;
8 Doch het woord des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende: Gij
hebt bloed in menigte vergoten, want gij hebt grote krijgen gevoerd; gij zult
Mijn Naam geen huis bouwen, dewijl gij veel bloeds op de aarde voor Mijn
aangezicht vergoten hebt.
9 Zie, de zoon, die u geboren zal worden, die zal een man der
rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden rondom henen; want
zijn naam zal Salomo zijn, en Ik zal vrede en stilte over Israel geven in zijn
dagen.
10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een
zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israel
bevestigen tot in eeuwigheid.
11 Nu, mijn zoon, de HEERE zal met u zijn, en gij zult
voorspoedig zijn, en zult het huis des HEEREN, uws Gods, bouwen, gelijk als Hij
van u gesproken heeft.
12 Alleenlijk de HEERE geve u kloekheid en verstand, en geve u
bevel over Israel, en dat om te onderhouden de wet des HEEREN, uws Gods.
13 Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult te
doen de inzettingen en de rechten, die de HEERE aan Mozes geboden heeft over
Israel. Wees sterk en heb goeden moed, vrees niet, en wees niet verslagen!
14 Zie daar, ik heb in mijn verdrukking voor het huis des
HEEREN bereid honderd duizend talenten gouds, en duizend maal duizend talenten
zilvers; en des kopers en des ijzers is geen gewicht, want het is er in
menigte; ik heb ook hout en stenen bereid; doe gij er nog meer bij.
15 Ook zijn er bij u in menigte, die het werk kunnen doen,
houwers, en werkmeesters in steen en hout, en allerlei wijze lieden in allerlei
werk.
16 Des gouds, des zilvers, en des kopers, en des ijzers is
geen getal; maak u op, en doe het, en de HEERE zal met u zijn.
17 Ook gebood David aan alle vorsten van Israel, dat zij zijn
zoon Salomo helpen zouden, zeggende:
18 Is niet de HEERE, uw God, met ulieden, en heeft u rust
gegeven rondom henen? Want Hij heeft de inwoners des lands in mijn hand
gegeven, en dit land is onderworpen geworden voor het aangezicht des HEEREN,
envoor het aangezicht Zijns volks.
19 Zo begeeft dan nu uw hart en uw ziel, om te zoeken den
HEERE, uw God, en maakt u op, en bouwt het heiligdom Gods des HEEREN; dat men
de ark des verbonds des HEEREN en de heilige vaten Gods in dit huis brenge, dat
den Naam des HEEREN zal gebouwd worden.
|