60
1 Maak u op, word verlicht, want
uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.
2 Want zie, de duisternis zal de
aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en
Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
3 En de heidenen zullen tot uw
licht gaan, en koningen tot den glans, die u is opgegaan.
4 Hef uw ogen rondom op, en zie,
die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen, en
uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden.
5 Dan zult gij het zien en
samenvloeien, en uw hart zal vervaard zijn en verwijd worden; want de menigte
de zee zal tot u gekeerd worden, het heir der heidenen zal tot u komen.
6 Een hoop kemelen zal u
bedekken, de snelle kemelen van Midian en Hefa; zij allen uit Scheba zullen
komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen, en zij zullen
den overvloedigen lof des HEEREN boodschappen.
7 Al de schapen van Kedar zullen
tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen met
welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis
Mijner heerlijkheid heerlijk maken.
8 Wie zijn deze, die daar komen
gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters?
9 Want de eilanden zullen Mij
verwachten, en de schepen van Tarsis vooreerst, om uw kinderen van verre te
brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des
HEEREN uws Gods, en tot den Heilige Israels,
dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft.
10 En de vreemden zullen uw
muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb
Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.
11 En uw poorten zullen steeds
openstaan, zij zullen des daags of des nachts niet toegesloten worden; opdat
men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u
geleid worden.
12 Want het volk en het
koninkrijk, welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken
zullen gans verwoest worden.
13 De heerlijkheid van Libanon
zal tot u komen, de denneboom, de beukeboom en de busboom te gelijk, om te
versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats
Mijner voeten heerlijk maken.
14 Ook zullen, zich buigende,
tot u komen de kinderen dergenen, die u onderdrukt hebben, en allen, die u
gelasterd hebben zullen zich nederbuigen aan de planten uwer
voeten; en zij zullen u noemen de stad des
HEEREN, het Sion van den Heilige Israels.
15 In plaats dat gij verlaten en
gehaat zijt geweest, zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot
een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde van geslacht tot geslacht.
16 En gij zult de melk der
heidenen zuigen, en gij zult de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten,
dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.
17 Voor koper zal Ik goud
brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper, en voor
stenen ijzer; en zal uw opzieners vreedzaam maken, en uw drijvers rechtvaardigen.
18 Er zal geen geweld meer
gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpale; maar uw
muren zult gij Heil heten, en uw poorten Lof.
19 De zon zal u niet meer wezen
tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de
HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot
uw Sierlijkheid.
20 Uw zon zal niet meer
ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot
een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.
21 En uw volk zullen allen te
zamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten;
zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, een werk Mijner handen,
opdat Ik verheerlijkt worde.
22 De kleinste zal tot duizend
worden, en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks te zijner
tijd snellijk doen komen.
|