13
1 Alzo heeft de HEERE tot mij
gezegd: Ga henen, en koop u een linnen gordel, en doe dien aan uw lenden, maar
breng hem niet in het water.
2 En ik kocht een gordel naar
het woord des HEEREN, en ik deed dien aan mijn lenden.
3 Toen geschiedde des HEEREN
woord ten tweeden male tot mij, zeggende:
4 Neem den gordel, dien gij
gekocht hebt, die aan uw lenden is, en maak u op, en ga henen naar den Frath,
en versteek dien aldaar in de klove ener steenrots.
5 Zo ging ik henen, en verstak
dien bij den Frath, gelijk als de HEERE mij geboden had.
6 Het geschiedde nu ten einde
van vele dagen, dat de HEERE tot mij zeide: Maak u op, ga henen naar den Frath,
en neem den gordel van daar, dien Ik u geboden heb aldaar
te versteken.
7 Zo ging ik naar den Frath, en
groef, en nam den gordel van de plaats, alwaar ik dien verstoken had; en ziet,
de gordel was verdorven en deugde nergens toe.
8 Toen geschiedde des HEEREN
woord tot mij, zeggende:
9 Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik
verderven de hovaardij van Juda, en die grote hovaardij van Jeruzalem.
10 Ditzelve boze volk, dat Mijn
woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere
goden navolgt, om die te dienen, en voor die zich neder te
buigen; dat zal worden gelijk deze gordel, die
nergens toe deugt.
11 Want gelijk als een gordel
kleeft aan de lenden eens mans, alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse
huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te
zijn tot een volk, en tot een naam, en tot lof,
en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord.
12 Daarom zeg dit woord tot hen:
Zo zegt de HEERE, de God Israels: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden.
Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel, dat alle
flessen met wijn gevuld zullen worden?
13 Maar gij zult tot hen zeggen:
Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal alle inwoners deze lands, zelfs de koningen, die
op Davids troon zitten, en de priesters, en de profeten, en
alle inwoners van Jeruzalem, opvullen met
dronkenschap.
14 En Ik zal hen in stukken
slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen te zamen, spreekt
de HEERE; Ik zal niet verschonen noch sparen, noch Mij ontfermen,
dat Ik hen niet zou verderven.
15 Hoort en neemt ter ore,
verheft u niet; want de HEERE heeft het gesproken.
16 Geeft eer den HEERE, uw God,
eer dat Hij het duister maakt, en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende
bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een
schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid
zette.
17 Zult gijlieden dat dan nog
niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed,
en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen,
omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd.
18 Zeg tot den koning en tot de
koningin: Vernedert u, zet u neder; want uw ganse hoofdsieraad, de kroon uwer
heerlijkheid, is nedergedaald.
19 De steden van het zuiden zijn
toegesloten, en er is niemand, die ze opent; het ganse Juda is weggevoerd, het
is geheel en al weggevoerd.
20 Hef uw ogen op, en zie, die
daar van het noorden komen! waar is de kudde, die u gegeven was, de schapen
uwer heerlijkheid?
21 Wat zult gij zeggen, wanneer
Hij bezoeking over u doen zal, daar gij hem geleerd hebt tot vorsten, tot een
hoofd over u te zijn; zullen u de smarten niet aangrijpen, als
een barende vrouw?
22 Wanneer gij dan in uw hart
zult zeggen: Waarom zijn mij deze dingen bejegend? Om de veelheid uwer
ongerechtigheid, zijn uw zomen ontdekt, en uw hielen hebben geweld
geleden.
23 Zal ook een Moorman zijn huid
veranderen? of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed
doen, die geleerd zijt kwaad te doen.
24 Daarom zal Ik hen verstrooien
als een stoppel, die doorgaat, door een wind der woestijn.
25 Dit zal uw lot, het deel uwer
maten zijn van Mij, spreekt de HEERE; gij, die Mij hebt vergeten, en op leugen
vertrouwt.
26 Zo zal Ik ook uw zomen
ontbloten boven uw aangezicht, en uw schande zal gezien worden.
27 Uw overspelen en uw
hunkeringen, de schandelijkheid uws hoerdoms, op heuvelen, in het veld; Ik heb
uw verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem! zult gij niet rein worden?
Hoe lang nog na dezen?
|