Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 I, 0, 4,8 | zogezegd in de schaduw van de wet des Heren is opgegroeid.
2 I, 0, 4,8 | doet, omdat hij het in de wet besloten antwoord niet kent.
3 I, 0, 5,10 | met Israël en in de hele wet doet God zich kennen als
4 I, 0, 5,10 | liefde voor de mens, hem zijn wet schenkt (vgl. Ex. 19, 9-
5 I, 0, 5,11 | kern, het hartstuk van de wet, waaruit de afzonderlijke
6 I, 0, 5,11 | onderhouding van de geboden, om de wet “te vervullen”, dat wil
7 I, 0, 6,12 | hem in het hart geschreven wet (vgl. Rom. 2, 15), de “natuurlijke
8 I, 0, 6,12 | 2, 15), de “natuurlijke wet” afgestemd heeft op zijn
9 I, 0, 6,12 | zijn doel. Deze natuurlijke wet is “niets anders dan het
10 I, 0, 6,12 | vermijden. Dit licht en deze wet heeft God ons bij de schepping
11 I, 0, 6,12 | Nieuwe Verbond, wanneer de wet weer en voorgoed in het
12 I, 0, 6,12 | en in plaats komt van de wet van de zonde, die dit hart
13 I, 0, 6,12 | presentatie van de Nieuwe Wet bevat (vgl. Mt. 5-7) - in
14 I, 0, 6,13 | aan welke geboden van de wet de Heer de jongeman herinnert:
15 I, 0, 6,14 | geboden waaraan “de hele wet hangt en de profeten” (Mt.
16 I, 0, 6,15 | dat ik gekomen ben om de wet en de profeten af te schaffen.
17 I, 0, 6,15 | Testament, van de belofte van de wet en van hun vervulling in
18 I, 0, 6,15 | Christus is het einde van de wet” (Rom. 10, 4), schrijft
19 I, 0, 6,15 | maar als volheid van de wet: deze vervult zich in Christus (
20 I, 0, 6,15 | Hij gekomen is, niet om de wet op te heffen maar om haar
21 I, 0, 6,15 | zo gaat het ook met de wet: die wet die door Mozes
22 I, 0, 6,15 | het ook met de wet: die wet die door Mozes is gegeven
23 I, 0, 6,15 | gegeven is zinnebeeld van de wet. Die wet is waarlijk een
24 I, 0, 6,15 | zinnebeeld van de wet. Die wet is waarlijk een afschrift
25 I, 0, 6,15 | levende “vervulling” van de wet, omdat Hij de betekenis
26 I, 0, 6,15 | Hij de betekenis van de wet met het totale wegschenken
27 I, 0, 6,15 | levende en persoonlijke wet die tot navolging uitnodigt,
28 I, 0, 7,16 | het gewicht van de in Gods wet opgesloten eisen juist en
29 I, 0, 7,17 | vrijheid tot de goddelijke wet. De vrijheid van de mens
30 I, 0, 7,17 | vrijheid van de mens en de wet van God zijn niet in tegenspraak
31 I, 0, 7,17 | rechtvaardiging toevertrouwt aan de wet, heeft niets gemeen met
32 I, 0, 7,17 | anderen liefheeft, heeft de wet vervuld. Want de geboden:
33 I, 0, 7,17 | mijn ledematen een andere wet in conflict is met de wet
34 I, 0, 7,17 | wet in conflict is met de wet van mijn verstand”.. Deels
35 I, 0, 7,17 | in de mate waarin we de wet van de zonde volgen, slaven
36 I, 0, 7,18 | vlees leeft” ervaart de wet van God als een last, ja
37 I, 0, 7,18 | wil dienen, vindt in de wet van God de fundamentele
38 I, 0, 7,18 | bij de minimumeisen van de wet te blijven staan maar deze
39 I, 0, 9,22 | de interpretatie van de wet van Mozes over het huwelijk,
40 I, 0, 9,22 | een in vergelijking met de wet van Mozes oorspronkelijker
41 I, 0, 9,23 | 23. “De wet van de geest en van het
42 I, 0, 9,23 | heeft je vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood” (
43 I, 0, 9,23 | verhouding tussen de (oude) wet en de genade (nieuwe wet)
44 I, 0, 9,23 | wet en de genade (nieuwe wet) in het perspectief van
45 I, 0, 9,23 | de opvoedende rol van de wet, die het de zondige mens
46 I, 0, 9,23 | gerechtigheid”, die de wet vereist, maar die zij aan
47 I, 0, 9,23 | paulijnse dialectiek van wet en genade kort samen: “Daarom
48 I, 0, 9,23 | kort samen: “Daarom is de wet gegeven, opdat men de genade
49 I, 0, 9,23 | werd gegeven, opdat men de wet zou vervullen”. 30 ~De liefde
50 I, 0, 9,23 | het omvormt: “Immers, de wet werd door Mozes gegeven,
51 I, 0, 9,24 | schrijven: de Nieuwe Wet is de door het geloof in
52 I, 0, 9,24 | leven effectief. De nieuwe wet stelt zich er namelijk niet
53 I, 0, 9,24 | opgemerkt, dat de nieuwe wet juist toen gegeven werd,
54 I, 0, 9,24 | bezield boek, tot een levende wet geworden waren”. 34 ~
55 I, 0, 10,26 | getuigenis van hun door de nieuwe wet geïnspireerde zedelijk gedrag. 37
56 I, 0, 10,27 | authentieke interpretatie van de wet des Heren. De Geest zelf,
57 II, 0, 11,30 | betrekking tot de in Gods wet gelegen waarheid? Welke
58 II, 1 | I. Vrijheid en wet~
59 II, 1, 1,35 | voor in de geboden. ~De wet van God vermindert dus de
60 II, 1, 1,35 | tussen de vrijheid en de wet in het middelpunt van hun
61 II, 1, 1,36 | tegenover de goddelijke wet plaatsen, noch het bestaan
62 II, 1, 1,36 | waren de uitdrukking van een wet die de mens autonoom aan
63 II, 1, 1,36 | hebben. Als schepper van deze wet kon men geenszins God zien,
64 II, 1, 1,36 | verstand aan de eeuwige wet deelheeft, die hij zelf
65 II, 1, 2,40 | zijn gezag uit de eeuwige wet, die niets anders dan de
66 II, 1, 2,40 | voortkomt, is zij tegelijk de wet die de mens eigen is. De
67 II, 1, 2,40 | moet. Dit licht en deze wet heeft God ons bij de schepping
68 II, 1, 2,40 | van de Schepper ontvangen wet als eigen bezit in zich
69 II, 1, 2,41 | vrijheid van de mens en de wet van God ontmoeten elkaar
70 II, 1, 2,41 | gehoorzaamheid van de mens aan de wet van God inderdaad de deelneming
71 II, 1, 2,41 | daaraan deel heeft. De wet moet als uitdrukking van
72 II, 1, 2,41 | en de heiligheid van de wet van de oneindig transcendente
73 II, 1, 3 | die vreugde vindt in de wet des Heren (vgl. Ps. 1, 1-
74 II, 1, 3,42 | diens gehoorzaamheid aan de wet van God niet alleen niet
75 II, 1, 3,42 | Daaruit volgt ook, waarom deze wet natuurwet wordt genoemd:
76 II, 1, 3,43 | objectieve en universele wet is, waardoor God, volgens
77 II, 1, 3,43 | mens deelachtig aan zijn wet, zodat de mens onder de
78 II, 1, 3,43 | klassieke” leer over de eeuwige wet van God. De H. Augustinus
79 II, 1, 3,43 | natuurlijke licht de eeuwige wet van God kent, daardoor in
80 II, 1, 3,43 | uitdrukking van de eeuwige wet van God: “In vergelijking
81 II, 1, 3,43 | deelname aan de eeuwige wet in het met verstand begiftigde
82 II, 1, 3,44 | wil aan Gods wijsheid en wet op de voorgrond geplaatst.
83 II, 1, 3,44 | verstand zou geen kracht van wet hebben, als het niet de
84 II, 1, 3,44 | onderwerpen”. De kracht van de wet berust inderdaad op zijn
85 II, 1, 3,44 | de natuurwet de eeuwige wet zelf is, die hun is ingeplant
86 II, 1, 3,44 | verlichte verstand, krachtens de wet die God aan het uitverkoren
87 II, 1, 3,44 | Israël was ertoe geroepen, de wet van God als bijzonder geschenk
88 II, 1, 3,44 | uitverkoren volk tegenover de wet Gods moet koesteren, samen
89 II, 1, 3,44 | spotters; die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit,
90 II, 1, 3,44 | Heer zich vermeit, zijn wet overpeinst dag en nacht” (
91 II, 1, 3,44 | nacht” (Ps. 1, 1-2). “De wet van Jahwe is volmaakt: en
92 II, 1, 3,45 | authentieke uitleg van de wet Gods in het licht van het
93 II, 1, 3,45 | Kerk als geschenk de nieuwe wet, die de “voltooiïng” van
94 II, 1, 3,45 | die de “voltooiïng” van de wet van God in Jezus Christus
95 II, 1, 3,45 | het is een “innerlijke wet” (vgl. Jer. 31, 31-33), “
96 II, 1, 3,45 | vlees” (2 Kor. 3, 3); een wet van de volmaaktheid en de
97 II, 1, 3,45 | Kor. 3, 17); het is “de wet van de Geest van het leven
98 II, 1, 3,45 | Rom. 8, 2). Over deze wet schrijft de H. Thomas: “
99 II, 1, 3,45 | schrijft de H. Thomas: “Deze wet kan in een betekenis wet
100 II, 1, 3,45 | wet kan in een betekenis wet de heilige Geest genoemd
101 II, 1, 3,45 | andere betekenis kan de wet van de geest de eigenlijke
102 II, 1, 3,45 | positieve of geopenbaarde wet van God te onderscheiden
103 II, 1, 3,45 | het heilsplan de “oude” wet van de “nieuwe”, dan mag
104 II, 1, 3,45 | betrekking hebben op de wet, waarvan de Auteur een en
105 II, 1, 3,45 | zoals de ontvanger van deze wet de mens is. De verschillende
106 II, 1, 4 | De wet staat hun in het hart geschreven” (
107 II, 1, 4,46 | conflict tussen vrijheid en wet wordt vandaag opnieuw met
108 II, 1, 5,51 | wordt dus iedere juiste wet gedicteerd en gaat zij over
109 II, 1, 5,51 | aan de gemeenschappelijke wet onderwerpen, bouwen onze
110 II, 1, 5,51 | Wanneer ze daarentegen de wet miskennen of, met of zonder
111 II, 1, 5,52 | neemt persoonlijk de in de wet besloten waarheid in bezit:
112 II, 1, 5,53(98)| het gebied van de nieuwe wet hierop, dat het Woord de
113 II, 2, 1,54 | vrijheid van de mens en de wet van God heeft haar levende
114 II, 2, 1,54 | geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt,
115 II, 2, 1,54 | heeft de door God geschreven wet in zijn hart; daaraan te
116 II, 2, 1,54 | betrekking tussen vrijheid en wet verstaat, tenslotte nauw
117 II, 2, 1,54 | stromingen, die vrijheid en wet tegenover elkaar stellen
118 II, 2, 1,56 | vrijheid van de mens en de wet van God in twijfel wordt
119 II, 2, 1,56 | betrekking tussen vrijheid en wet maakt een beoordeling van
120 II, 2, 2,57 | specifieke verbinding met de wet: “Wanneer de heidenen, die
121 II, 2, 2,57 | Wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, uit zichzelf
122 II, 2, 2,57 | uit zichzelf doen wat de wet verlangt, zijn zij zichzelf
123 II, 2, 2,57 | verlangt, zijn zij zichzelf tot wet, al bezitten zij de wet
124 II, 2, 2,57 | wet, al bezitten zij de wet dan niet. Door hun daden
125 II, 2, 2,57 | daden tonen zij, dat de wet in hun hart geschreven staat,
126 II, 2, 2,57 | zekere zin tegenover de wet, waardoor het zelf tot “
127 II, 2, 2,57 | trouw of ontrouw jegens de wet, dat wil zeggen van zijn
128 II, 2, 2,58 | met God, de Auteur van de wet, het eerste Voorbeeld en
129 II, 2, 2,59 | de in het hart geschreven wet van God of daarvan afwijken.
130 II, 2, 2,59 | geweten de toepassing van de wet op het individuele geval
131 II, 2, 2,59 | universele karakter van de wet en van de verplichting wordt
132 II, 2, 2,59 | bepaald concreet gedrag met de wet; het legt de meest nabije
133 II, 2, 2,59 | toepassing van de objectieve wet op een individueel geval”. 105 ~
134 II, 2, 2,60 | wordt door de “goddelijke wet”, de universele en objectieve
135 II, 2, 2,60 | van het geweten maakt de wet niet, maar het bevestigt
136 II, 2, 2,61 | 61. De in de wet van het verstand uitgesproken
137 II, 2, 3,64 | weliswaar de kennis van de wet Gods in het algemeen nodig,
138 II, 3, 1,67 | de wil, de wijsheid en de wet van God richt. Er moet dus
139 II, 3, 1,68 | beledigt hij God, die hem de wet gegeven heeft, en maakt
140 II, 3, 1,68 | zich dus jegens de hele wet schuldig (vgl. Jac. 2, 8-
141 II, 3, 2,69 | dat de oppositie tegen de wet van God, die het verlies
142 II, 3, 2,70 | een mens vrij God en zijn wet alsook het verbond van de
143 II, 4, 1,71 | vrijheid van de mens en de wet van God, die haar diepste
144 II, 4, 1,72 | Dit goede is als eeuwige wet door Gods wijsheid vastgesteld,
145 II, 4, 1,72 | zijn einddoel: Deze eeuwige wet wordt zowel door het natuurlijke
146 II, 4, 1,72 | noemt men het “goddelijke wet”). Het handelen is zedelijk
147 II, 4, 2,76 | gevallen betreft, waarin de wet onbepaald was en dus ook
148 II, 4, 2,76 | Paulus de vervulling van de wet samenvat in het gebod om
149 II, 4, 3,83 | gehoorzaamheid jegens de goddelijke wet, die in het gebod van de
150 II, 4, 3,83 | het ons gegeven, ons de wet eigen te maken en haar als
151 II, 4, 3,83 | te beleven. “De volmaakte wet is de wet van de vrijheid” (
152 II, 4, 3,83 | De volmaakte wet is de wet van de vrijheid” (Jac. 1,
153 III, 0, 4,84 | vrijheid van de mens en de wet van God, uiteindelijk de
154 III, 0, 4,84 | er aan vast houdt dat de wet van God altijd het enige
155 III, 0, 6 | onschendbare heiligheid van de wet van God~
156 III, 0, 6,91 | van trouw aan de heilige wet van God tegen, die met de
157 III, 0, 6,91 | te doen wat de goddelijke wet als slecht verklaart, om
158 III, 0, 6,91 | Doper te zwijgen over de wet van de Heer en met het kwade
159 III, 0, 6,92 | martelaarschap de heiligheid van de wet van God en tegelijkertijd
160 III, 0, 6,93 | worden aan al degenen die de wet overschrijden (vgl. Wijsh.
161 III, 0, 9 | en gehoorzaamheid aan de wet van God~
162 III, 0, 9,102 | mogelijkheid schenkt, de wet te onderhouden: “De ogen
163 III, 0, 9,103 | en de kracht, de heilige wet van God steeds, ook onder
164 III, 0, 9,103 | van Kreta zegt, werd de wet “door de genade nieuw leven
165 III, 0, 9,103 | belastende en tirannieke wet in een lichte last en een
166 III, 0, 9,104 | geweten, dat zich inbeeldt, de wet zonder de hulp van de genade
167 III, 0, 9,105 | ongelijkheid” tussen de wet en de mogelijkheden van
168 III, 0, 10,107 | aanzien van alle eisen van de wet van de Heer, waar kan nemen.
169 III, 0, 10,107 | gehoorzaamt aan de nieuwe wet van de heilige Geest, des
170 III, 0, 11,112 | als tegengesteld aan de wet van is verklaard, kan geen
171 III, 0, 11,112 | wanhoop, dat ze de goddelijke wet niet kunnen kennen en volgen,
172 III, 0, 11,112 | kracht geeft, in de zedelijke wet een bevrijdende waarheid,
173 III, 0, 12,114 | heilige Geest tot nieuwe wet van de Kerk en van elke
|