Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,1 | Daarvan legt het onvermoeibare menselijke zoeken en onderzoeken op
2 Inl, 0, 1,2 | in het binnenste van de menselijke geest oplicht: “Velen zeggen:
3 Inl, 0, 2,4 | eisen op het gebied van de menselijke seksualiteit, het gezin,
4 Inl, 0, 2,4 | twijfels en bezwaren van menselijke en psychologische, sociale
5 Inl, 0, 2,4 | denkrichtingen, die tenslotte de menselijke vrijheid van haar worteling
6 I, 0, 4,8 | de Alpha en de Omega der menselijke geschiedenis (vgl. Openb.
7 I, 0, 5,11 | Goede is, lukt het geen menselijke inspanning, ook niet de
8 I, 0, 6,13 | de unieke waarde van de menselijke persoon tot uitdrukking,
9 I, 0, 6,13 | inderdaad slechts dat ene dat de menselijke persoon betreft, op de zelfde
10 I, 0, 6,13 | bona de identiteit van de menselijke persoon als geestelijk en
11 I, 0, 6,13 | zijn aan de natuur van de menselijke persoon”. 22 ~De geboden
12 I, 0, 7,17 | dat te doen is een rijpe menselijke vrijheid nodig: “Als je
13 I, 0, 9,22 | te volgen, wiens eisen de menselijke pogingen en krachten te
14 I, 0, 10,27 | verkondigen zoals ook over menselijke dingen van allerlei aard,
15 I, 0, 10,27 | voorzover de grondrechten van de menselijke persoon of het heil van
16 II, 0, 11,28 | het zedelijk goede van de menselijke handelingen en het eeuwige
17 II, 0, 11,29 | goede en het slechte van de menselijke handelingen en van de persoon,
18 II, 0, 11,30 | concrete plichten van de menselijke persoon kennen? - kunnen
19 II, 0, 12,31 | meest verschillend opgeloste menselijke problemen in het tegenwoordige
20 II, 0, 12,31 | ontwikkeld. “Van de waarde van de menselijke persoon worden de mensen
21 II, 0, 12,31 | fundament van de rechten van de menselijke persoon, in hun gezamenlijkheid
22 II, 0, 12,31 | waarde en de uniciteit van de menselijke persoon alsook voor de achting
23 II, 0, 12,32 | zelfs van de idee van een menselijke natuur. ~Deze verschillende
24 II, 0, 12,33 | conditioneringen die het beleven van de menselijke vrijheid moeilijk maken.
25 II, 0, 12,33 | de werkelijkheid van de menselijke vrijheid zelf betwijfelen
26 II, 0, 12,33 | ontkenning van universele menselijke waarden, dan toch tot een
27 II, 0, 12,34 | tot de zedenwet, tot de menselijke natuur en tot het geweten
28 II, 1, 1,35 | en kwaad te beslissen: de menselijke vrijheid zou “de waarden (
29 II, 1, 1,36 | zou deze zeker nooit de menselijke vrijheid tegenover de goddelijke
30 II, 1, 1,36 | zich slechts in een louter “menselijke” moraal ophouden, ze waren
31 II, 1, 1,37 | een zedelijke orde die van menselijke oorsprong zou zijn en slechts
32 II, 1, 1,37 | de grondbegrippen van de menselijke vrijheid en van de moraalwet,
33 II, 1, 1,37 | rechtmatige aanspraken van de menselijke rede recht te doen, doordat
34 II, 1, 2,38 | van koningschap uitgelegde menselijke vrijheid steeds naar voren
35 II, 1, 2,38 | een koning?.. Zo werd de menselijke natuur, die geschapen is
36 II, 1, 2,38 | individuele mens zoals ook de menselijke gemeenschap recht op een
37 II, 1, 2,41 | aan de waardigheid van de menselijke persoon. ~Sommigen spreken
38 II, 1, 2,41 | inderdaad de deelneming van het menselijke verstand en van de menselijke
39 II, 1, 2,41 | menselijke verstand en van de menselijke wil aan de wijsheid en de
40 II, 1, 2,41 | wij in de vrijheid van de menselijke persoon het beeld en de
41 II, 1, 3,42 | haar uitvaardigt, tot de menselijke natuur behoort. 77 ~
42 II, 1, 3,43 | wereld en de gang van de menselijke samenleving ordent, leidt
43 II, 1, 3,43 | maar ook de wereld van de menselijke personen. In deze samenhang
44 II, 1, 3,43 | samenhang staat de natuurwet, menselijke uitdrukking van de eeuwige
45 II, 1, 3,44 | menselijk verstand en van de menselijke wil aan Gods wijsheid en
46 II, 1, 3,44 | gebeiteld is, daar zij het menselijke verstand zelf is, waar het
47 II, 1, 3,44 | dit voorschrift van het menselijke verstand zou geen kracht
48 II, 1, 4,46 | structureel element van de menselijke geschiedenis zou zijn. In
49 II, 1, 4,46 | beslissende factoren van de menselijke werkelijkheid te zijn. In
50 II, 1, 4,46 | uitwerking van het concrete menselijke gedrag en aan de meningen
51 II, 1, 4,46 | vrijheid. De zo opgevatte menselijke natuur zou gereduceerd kunnen
52 II, 1, 4,47 | oppervlakkig aan bepaalde menselijke gedragswijzen een blijvende,
53 II, 1, 4,47 | ogenblik zeer complexe, menselijke handelingen. ~
54 II, 1, 4,48 | betrekking die tussen vrijheid en menselijke natuur bestaat, opnieuw
55 II, 1, 4,48 | ingebracht in haar project. De menselijke natuur en het lichaam blijken
56 II, 1, 4,48 | menselijk subject en de menselijke handeling uiterlijke voorwaarden
57 II, 1, 4,48 | over de eenheid van het menselijke zijn, welker met verstand
58 II, 1, 4,48 | eenheidsbeginsel van het menselijke zijn; zij is het, waardoor
59 II, 1, 4,48 | krachten ingebonden zijn. De menselijke persoon is, inclusief het
60 II, 1, 4,48 | van de deugd ontdekt de menselijke persoon in haar lichaam
61 II, 1, 4,48 | van de waardigheid van de menselijke persoon - die door zichzelf
62 II, 1, 4,48 | enkele bona, waartoe de menselijke persoon van nature neigt.
63 II, 1, 4,48 | nature neigt. En aangezien de menselijke persoon zich niet laat reduceren
64 II, 1, 4,49 | dwalingen heropleven, die de menselijke persoon reduceren tot een “
65 II, 1, 4,49 | ziel onscheidbaar: in de menselijke persoon, in de opzettelijk
66 II, 1, 4,50 | mens, op de natuur van de “menselijke persoon”, 89 die de persoon
67 II, 1, 4,50 | geestelijke natuur van de menselijke persoon. Ze kan dus niet
68 II, 1, 4,50 | in de waardigheid die de menselijke persoon eigen is, en niet
69 II, 1, 4,50 | met betrekking tot tot de menselijke persoon in haar “verenigde
70 II, 1, 4,50 | wordt”, 91 de specifiek menselijke betekenis van het lichaam
71 II, 1, 4,50 | betrekking hebben op de menselijke persoon en haar authentieke
72 II, 1, 4,50 | binnen het kader van de menselijke natuur tot stand kan komen.
73 II, 1, 4,50 | lichamelijkheid, die haar menselijke betekenis vervalsen, afwijst,
74 II, 1, 5,51 | de verstandsnatuur van de menselijke persoon, is zij aan ieder
75 II, 1, 5,51 | natuurwet de waardigheid van de menselijke persoon tot uitdrukking
76 II, 1, 5,51 | van iedere afzonderlijke menselijke persoon: ze omsluit integendeel
77 II, 1, 5,53 | Begin”, die, nadat Hij de menselijke natuur heeft aangenomen,
78 II, 1, 5,53(98)| hierop, dat het Woord de menselijke natuur heeft aangenomen. ~
79 II, 2, 1,54 | zetel in het “hart” van de menselijke persoon, dat wil zeggen
80 II, 2, 1,55 | traditionele interpretatie van de menselijke natuur en haar betekenis
81 II, 2, 2,57 | in het binnenste van de menselijke persoon zich afspeelt, blijft
82 II, 2, 2,59 | veroordeelt, al naargelang de menselijke handelingen overeenkomen
83 II, 2, 2,60 | hoogste goed, waarvan de menselijke persoon de aantrekkingskracht
84 II, 3, 1,65 | acht te nemen zouden de menselijke handelingen noch begrepen,
85 II, 3, 1,65 | door middel waarvan de menselijke persoon over zichzelf totaal
86 II, 3, 1,65 | de criteria die voor de menselijke handelingen gelden, wordt
87 II, 3, 1,66 | soortgelijke hoogachting van de menselijke vrijheid ontmoeten we in
88 II, 3, 1,67 | zedelijke kwaliteit van de menselijke handelingen niet alleen
89 II, 3, 1,67 | integrale roeping van de menselijke persoon. Iedere handelingskeuze
90 II, 4, 1,71 | verwerkelijkt zich in de menselijke handelingen. Juist door
91 II, 4, 1,71 | voleinding te komen. 119 ~Menselijke handelingen zijn zedelijke
92 II, 4, 1,72 | geleide afstemming van de menselijke handelingen op het waarlijk
93 II, 4, 1,72 | bewuste afstemming van de menselijke persoon op het laatste doel
94 II, 4, 1,72 | concrete handeling met het ware menselijke goed, zoals het door het
95 II, 4, 1,74 | krijgt deze afstemming van de menselijke handelingen op God een waarborg?
96 II, 4, 1,74 | de overeenstemming van de menselijke handelingen met de door
97 II, 4, 1,74 | waarbij de moraliteit van de menselijke handelingen beoordeeld wordt
98 II, 4, 1,75 | dubbel opzicht: De door een menselijke handeling nagestreefde waarden
99 II, 4, 2 | Het object van de vrije menselijke handeling~
100 II, 4, 2,78 | 78. De moraliteit van de menselijke handeling is van het door
101 II, 4, 2,78 | ligt in het feit dat de menselijke handeling afhangt van haar
102 II, 4, 2,78 | zo de volmaaktheid van de menselijke persoon bewerkt. Een handeling
103 II, 4, 2,78 | wezenlijke aspecten van de menselijke natuur gerespecteerd worden.
104 II, 4, 2,78 | krachtens haar object goede menselijke handeling bezit ook de eigenschap
105 II, 4, 3,79 | oordeel is het object van de menselijke handeling dat erover beslist,
106 II, 4, 3,79 | geheel van “bona voor de menselijke persoon” die zich in dienst
107 II, 4, 3,80 | dat er objecten van de menselijke handelingen zijn, die zich “
108 II, 4, 3,80 | samenhang met de eerbied, die de menselijke persoon verdient, een uitvoerige
109 II, 4, 3,80 | wat de integriteit van de menselijke persoon aantast, zoals verminking,
110 II, 4, 3,80 | een belediging is voor de menselijke waardigheid, zoals onmenselijke
111 II, 4, 3,80 | zijn een aantasting van de menselijke beschaving en zij werpen
112 II, 4, 3,81 | God en op het goede van de menselijke persoon: “Wie zou met het
113 II, 4, 3,82 | af te stemmen en die “de menselijke persoon onwaardig” zijn,
114 II, 4, 3,83 | en leert dat er concrete menselijke handelingen zijn, die in
115 III, 0, 4,84 | waarheid onderwerpt, de menselijke persoon naar zijn werkelijke
116 III, 0, 4,84 | verschrikkelijke afglijden van de menselijke persoon in situaties van
117 III, 0, 4,84 | ontvangen maar nog niet geboren menselijke leven; de voortdurende schending
118 III, 0, 4,84 | vernietiging van de voor het ware menselijke leven noodzakelijke goederen.
119 III, 0, 4,86 | waardoor de waardigheid van de menselijke persoon gefundeerd wordt:
120 III, 0, 4,86 | alleen over de zwakte van de menselijke vrijheid, maar ook over
121 III, 0, 6,92 | het ware “leven” van de menselijke persoon, zoals de heilige
122 III, 0, 7 | normen in dienst van de menselijke persoon en de maatschappij~
123 III, 0, 7,95 | natuur en in de waarde van de menselijke persoon weerspiegelt, interpreteert
124 III, 0, 7,95 | werkelijkheid liefde voor de menselijke persoon, voor haar ware
125 III, 0, 7,96 | rechtvaardige en vreedzame menselijke samenleving en daarmee voor
126 III, 0, 7,97 | dienen ze het behoud van de menselijke sociale netwerken en de
127 III, 0, 7,97 | maatschappelijke instituten de menselijke persoon is en ook zijn moet” 153
128 III, 0, 7,97 | onvervreemdbare grondrechten van de menselijke persoon te schenden. Alleen
129 III, 0, 8,98 | voeten getreden en in hun menselijke grondrechten vernederde
130 III, 0, 8,99 | de waardigheid van elke menselijke persoon onverenigbare gedragspatronen
131 III, 0, 8,100 | gebied het respecteren van de menselijke waardigheid de deugd van
132 III, 0, 8,100 | die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, bij de naam
133 III, 0, 8,100 | Het is een zonde tegen hun menselijke waardigheid en hun grondrechten,
134 III, 0, 8,101 | van de grondrechten van de menselijke persoon en het vertalen
135 III, 0, 9,103 | door de medewerking van de menselijke vrijheid staat voor de mens
136 III, 0, 9,104 | mens, en het begrip voor de menselijke zwakte de juiste ruimte
137 III, 0, 9,104 | in relatie met bepaalde menselijke handelingen ontkend kan
138 III, 0, 11,110 | mogelijke grenzen van de menselijke, door het leergezag voorgelegde
139 III, 0, 11,111 | de Kerk, maar ook voor de menselijke samenleving en cultuur van
140 III, 0, 11,112 | geestelijke dimensie van het menselijke hart en zijn roeping tot
141 III, 0, 12,115 | met de waardigheid van de menselijke persoon en met de waarheid
142 Slot, 0, 12,120 | 2, 5). ~Maria deelt onze menselijke situatie, maar volledig
|