Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,2 | moet ik doen? Hoe is het goede van het kwade te onderscheiden?
2 Inl, 0, 1,2 | zeggen: wie laat ons het goede zien? Heer, laat Uw aanschijn
3 Inl, 0, 1,3 | maar tot alle mensen van goede wil te richten. Vaticanum
4 I, 0, 3,6 | Wat vraagt je Mij naar het goede? Slechts één is “de Goede”.
5 I, 0, 3,6 | goede? Slechts één is “de Goede”. Wanneer je echter het
6 I, 0, 3,7 | een appel aan het absoluut goede, dat ons aantrekt en ons
7 I, 0, 4,8 | zij betreft het zedelijk goede, dat in het eigen handelen
8 I, 0, 4,8 | bestaat tussen het zedelijk goede en de volledige vervulling
9 I, 0, 4,8 | vragen over het zedelijk goede deed opkomen. Hij merkt
10 I, 0, 5 | Slecht één is “de Goede” (Mt. 19, 17).~
11 I, 0, 5,9 | Wat vraag je Mij naar het goede? Slechts een is “de Goede”.
12 I, 0, 5,9 | goede? Slechts een is “de Goede”. Wanneer je echter het
13 I, 0, 5,9 | motief van zijn vraag. De “goede Meester” wijst zijn gesprekspartner -
14 I, 0, 5,9 | tot Hem, die “alleen de Goede” is: “Niemand is goed buiten
15 I, 0, 5,9 | kan op de vraag naar het goede antwoorden, omdat Hij het
16 I, 0, 5,9 | antwoorden, omdat Hij het Goede is. ~Feitelijk betekent
17 I, 0, 5,9 | betekent het vragen naar het goede uiteindelijk het zich toewenden
18 I, 0, 5,9 | God, de volheid van het goede. Jezus laat zien, dat de
19 I, 0, 5,9 | religieuze vraag is en dat het goede, dat de mens aantrekt en
20 I, 0, 5,9 | vraag naar het zedelijk goede tot haar religieuze wortels,
21 I, 0, 5,9 | erkenning van God, de enig Goede, volheid van het leven,
22 I, 0, 5,11 | vgl. Ex. 20, 2-11). Het goede bestaat erin, aan God te
23 I, 0, 5,11 | Maar wanneer alleen God het Goede is, lukt het geen menselijke
24 I, 0, 5,11 | jongeling met de woorden “goede Meester” aanspreekt (vgl.
25 I, 0, 6,12 | kan op de vraag naar het goede antwoorden, omdat Hij het
26 I, 0, 6,12 | antwoorden, omdat Hij het Goede is. Maar God heeft reeds
27 I, 0, 6,12 | precisering: “Slechts een is “de Goede” antwoordt Jezus daarom
28 I, 0, 6,13 | de waarachtigheid en de goede naam te beschermen. ~De
29 I, 0, 7,16 | antwoord in: Terwijl de goede Meester het verlangen naar
30 I, 0, 7,16 | bijzondere visie juist dit “goede” dat de mens opent voor
31 I, 0, 7,16 | hebben betrekking op het goede, op het eeuwige leven. De
32 I, 0, 8,20 | wegschenking, de liefde van de “goede” Meester, de liefde van
33 II, 0, 11,28 | samenhang tussen het zedelijk goede van de menselijke handelingen
34 II, 0, 11,29 | licht van Christus, de “goede Meester”, heeft zich ook
35 II, 0, 11,29 | moraliteit”, dat wil zeggen: het goede en het slechte van de menselijke
36 II, 0, 11,30 | van ons leven? Wat is het goede, wat de zonde? Waar komt
37 II, 0, 11,30 | met de waarheid over het goede, de rechten en concrete
38 II, 0, 12,32 | universele waarheid over het goede verloren was gegaan, is
39 II, 0, 12,32 | algemene kennis van het goede op een bepaalde situatie
40 II, 0, 12,34 | kan de mens zich tot het goede keren”. 56 Maar welke vrijheid
41 II, 1, 2,39 | God, wanneer hij zedelijk goede handelingen voltrekt. ~Het
42 II, 1, 3,42 | een vrije keuze van het goede en zich verzekert van de
43 II, 1, 3,42 | in vrije beslissing het goede doen en het kwade mijden.
44 II, 1, 3,42 | daartoe moet de mens het goede van het kwade kunnen onderscheiden.
45 II, 1, 3,42 | zeggen: Wie laat ons het goede zien?” En als antwoord op
46 II, 1, 3,42 | verstand, waarmee wij het goede van het kwade onderscheiden -
47 II, 1, 3,44 | waar het ons gebiedt, het goede te doen en ons verbiedt
48 II, 1, 5,51 | vervolmaken, moet de mens het goede doen en het kwade laten,
49 II, 1, 5,51 | de waarheid zoeken, het goede doen, de schoonheid bekijken. 93 ~
50 II, 1, 5,51 | universaliteit van het ware goede. Doordat ze zich aan de
51 II, 1, 5,52 | positieve geboden aangewezen goede te doen. De reden is veeleer
52 II, 1, 5,52 | verhinderd wordt om bepaalde goede handelingen ten uitvoer
53 II, 2, 1,54 | steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade
54 II, 2, 2,59 | overtuiging, dat men het goede moet liefhebben en het kwade
55 II, 2, 2,59 | aanspraken van het zedelijk goede uiteenzet, is het geweten
56 II, 2, 2,59 | de concrete situatie het goede te doen. Het geweten drukt
57 II, 2, 2,61 | waarheid over het zedelijk goede wordt door het oordeel van
58 II, 2, 2,61 | universele waarheid van het goede zoals ook van de slechtheid
59 II, 2, 2,61 | vergeving te vragen, het goede te doen en onophoudelijk
60 II, 2, 2,61 | die de waarheid over het goede weerspiegelen, en niet in
61 II, 2, 3 | Naar het ware en goede zoeken~
62 II, 2, 3,62 | doet om naar het ware en goede te zoeken, en het geweten
63 II, 2, 3,62 | van die waarheid van het goede te spreken, waarnaar de
64 II, 2, 3,63 | aanzien van het zedelijk goede met de “objectieve” waarheid,
65 II, 2, 3,63 | van de waarheid van het goede. Bovendien draagt het niet
66 II, 2, 3,63 | draagt het niet herkende goede niet tot de zedelijke rijping
67 II, 2, 3,63 | voor doet om het ware en goede te zoeken, en als het geweten
68 II, 2, 3,64 | bekering tot het ware en goede te maken. Daarmee analoog
69 II, 2, 3,64 | de mens en het waarlijk goede is absoluut noodzakelijk. 110
70 II, 2, 3,64 | van de waarheid over het goede van de mens maar, speciaal
71 II, 3, 1,65 | het - niet het absolute goede (waartegenover zich op transcendent
72 II, 3, 1,65 | wanneer zij het zedelijk “goede” en “slechte” uitdrukkelijk
73 II, 3, 1,66 | is vandaar geroepen, het goede voort de brengen in de werken (
74 II, 3, 1,67 | dan bestaat het zedelijk goede handelen alleen daarin,
75 II, 4, 1,71 | actieve verandering ten goede of ten kwade steeds van
76 II, 4, 1,72 | de mens tot het waarlijk goede. Dit goede is als eeuwige
77 II, 4, 1,72 | het waarlijk goede. Dit goede is als eeuwige wet door
78 II, 4, 1,72 | zijn gesprekspartner: Het goede doen, zoals het door Hem
79 II, 4, 1,72 | geboden is, die “alleen de Goede” is, is de noodzakelijke
80 II, 4, 1,72 | een handeling, die met het goede overeenkomt, kan weg ten
81 II, 4, 1,72 | handelingen op het waarlijk goede en het bewuste streven naar
82 II, 4, 1,72 | bewuste streven naar dit goede vormen de zedelijkheid.
83 II, 4, 1,72 | handeling niet met het ware goede van de persoon in overeenstemming
84 II, 4, 1,73 | de gerechtigheid en het goede en deugdzame leven de trekken
85 II, 4, 1,73 | wanneer wij ons in de werken goede mensen betuigen”. 124 ~In
86 II, 4, 1,73 | God, de rechtvaardige en goede Rechter, die het goede beloont
87 II, 4, 1,73 | en goede Rechter, die het goede beloont en het kwade straft,
88 II, 4, 1,75 | tot de waarheid van het goede en van haar bestemming door
89 II, 4, 1,75 | evenredigheid tussen de goede en slechte effecten, met
90 II, 4, 1,75 | In een wereld waarin het goede altijd vermengd zou zijn
91 II, 4, 1,75 | met het kwaad en iedere goede werking met andere slechte
92 II, 4, 2,76 | betere mogelijkheden voor het goede te overwegen, dan is het
93 II, 4, 2,77 | alle in voor-morele zin goede resp. slechte effecten van
94 II, 4, 2,78 | Aquino - dat de mens met goede bedoeling, maar op nutteloze
95 II, 4, 2,78 | wijze handelt, omdat hem de goede wil ontbreekt. Bijvoorbeeld:
96 II, 4, 2,78 | gepaste wil. Kort en goed, de goede bedoeling is zeker geen
97 II, 4, 2,78 | De reden waarom de goede bedoeling niet volstaat,
98 II, 4, 2,78 | Hem dus, die “alleen “de Goede” is, afgestemd kan worden
99 II, 4, 2,78 | bevordering van het ware goede van de persoon; zij houdt
100 II, 4, 2,78 | De krachtens haar object goede menselijke handeling bezit
101 II, 4, 2,78 | Het is niet voldoende, goede werken te doen, ze moeten
102 II, 4, 3,79 | erover beslist, of zij op het goede en op het laatste doel,
103 II, 4, 3,79 | dienst stellen van het “goede van de persoon”, het goede,
104 II, 4, 3,79 | goede van de persoon”, het goede, dat zij zelf en dat haar
105 II, 4, 3,80 | radicale tegenspraak met het goede van de naar zijn beeld geschapen
106 II, 4, 3,80 | kwade te doen, opdat het goede daaruit zou volgen (vgl.
107 II, 4, 3,81 | slecht zijn, dan kunnen een goede bedoeling of bijzondere
108 II, 4, 3,81 | stemmen zijn op God en op het goede van de menselijke persoon: “
109 II, 4, 3,81 | beweren dat ze, als ze uit goede motieven (causis bonis)
110 II, 4, 3,81 | daad in een “subjectief” goede of als keuze verdedigbare
111 II, 4, 3,82 | ieder geval tegenover dit goede. In deze zin betekent het
112 II, 4, 3,82 | alleen geen beperking voor de goede bedoeling, het is juist
113 II, 4, 3,82 | fundamentele uitdrukking van een goede bedoeling. ~De leer van
114 II, 4, 3,82 | en de waarheid over het goede en evenzeer tot nadeel van
115 II, 4, 3,83 | kan de mens middels zijn goede daden zijn roeping in vrijheid
116 III | Kor. 1, 17)~Het zedelijk goede voor het leven van de Kerk
117 III, 0, 4,84 | samenhang van de waarheid, het goede en de vrijheid is in de
118 III, 0, 4,84 | God altijd het enige ware goede voor de mens is”. 137 ~
119 III, 0, 4,86 | Schepper de mens tot het ware goede en, meer nog, door deopenbaring
120 III, 0, 4,86 | openheid voor het ware en goede te misbruiken, en dat hij
121 III, 0, 4,86 | dat hem de waarheid en het goede laat afwijzen, om zich tot
122 III, 0, 5,89 | de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader
123 III, 0, 6,91 | voor de waarheid van het goede en voor de God van Israël;
124 III, 0, 6,91 | Kajafas en Pilatus “het goede getuigenis aflegde” (1 Tim.
125 III, 0, 6,92 | die nooit, ook niet met goede bedoelingen, omlaaggehaald
126 III, 0, 6,93 | uitmuntende getuigenis van het goede zullen ze een levend verwijt
127 III, 0, 6,93 | het slechte goed en het goede slecht noemt, die de duisternis
128 III, 0, 6,94 | absoluutheid van het zedelijk goede staan de christenen niet
129 III, 0, 7,95 | haar aan alle mensen van goede wil voor zonder hun eis
130 III, 0, 7,97 | navolgen. Ongeacht de soms goede bedoelingen en de vaak moeilijke
131 III, 0, 8,101 | mens en zijn groei in het goede, maar ook voor de maatschappij
132 III, 0, 9,102 | ik haat. Ik doe niet het goede, dat ik wil, maar het kwade,
133 III, 0, 9,104 | van de waarheid van het goede maakt, om zich vanzelf gerechtvaardigd
134 III, 0, 10,107 | van God, die “alleen de Goede is” - geeft niet alleen
135 III, 0, 11,110 | tot voltooiïng gebrachte goede schittert. Niet alleen op
136 III, 0, 11,113 | tot inzet voor het ware goede en tot het zich in vertrouwen
137 III, 0, 12,117 | iedereen deze vraag aan de “goede” Meester richt, want Hij
138 III, 0, 12,117 | stem van God die “alleen de Goede” (Mt. 19, 17) die” alleen
139 Slot, 0, 12,118| gelovigen en de mensen van goede wil, de studie van de vakmensen
140 Slot, 0, 12,118| volledige vervulling van het goede mogelijk. Deze vernieuwing
141 Slot, 0, 12,120| niet van de weg van het goede afkomt, ~niet het besef
142 Slot, 0, 12,120| opdat hij uit vrije wil ~de goede werken doet, ~die door Hem
|