Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
godsrijk 1
goed 87
goeddeels 1
goede 142
goederen 4
goedgekeurde 1
goedheid 8
Frequency    [«  »]
150 worden
149 jezus
143 hem
142 goede
142 menselijke
139 alleen
137 christus
Ioannes Paulus PP. II
Veritatis Splendor

IntraText - Concordances

goede

    Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,2 | moet ik doen? Hoe is het goede van het kwade te onderscheiden? 2 Inl, 0, 1,2 | zeggen: wie laat ons het goede zien? Heer, laat Uw aanschijn 3 Inl, 0, 1,3 | maar tot alle mensen van goede wil te richten. Vaticanum 4 I, 0, 3,6 | Wat vraagt je Mij naar het goede? Slechts één isde Goede”. 5 I, 0, 3,6 | goede? Slechts één isde Goede”. Wanneer je echter het 6 I, 0, 3,7 | een appel aan het absoluut goede, dat ons aantrekt en ons 7 I, 0, 4,8 | zij betreft het zedelijk goede, dat in het eigen handelen 8 I, 0, 4,8 | bestaat tussen het zedelijk goede en de volledige vervulling 9 I, 0, 4,8 | vragen over het zedelijk goede deed opkomen. Hij merkt 10 I, 0, 5 | Slecht één isde Goede” (Mt. 19, 17).~ 11 I, 0, 5,9 | Wat vraag je Mij naar het goede? Slechts een isde Goede”. 12 I, 0, 5,9 | goede? Slechts een isde Goede”. Wanneer je echter het 13 I, 0, 5,9 | motief van zijn vraag. Degoede Meesterwijst zijn gesprekspartner - 14 I, 0, 5,9 | tot Hem, diealleen de Goedeis: “Niemand is goed buiten 15 I, 0, 5,9 | kan op de vraag naar het goede antwoorden, omdat Hij het 16 I, 0, 5,9 | antwoorden, omdat Hij het Goede is. ~Feitelijk betekent 17 I, 0, 5,9 | betekent het vragen naar het goede uiteindelijk het zich toewenden 18 I, 0, 5,9 | God, de volheid van het goede. Jezus laat zien, dat de 19 I, 0, 5,9 | religieuze vraag is en dat het goede, dat de mens aantrekt en 20 I, 0, 5,9 | vraag naar het zedelijk goede tot haar religieuze wortels, 21 I, 0, 5,9 | erkenning van God, de enig Goede, volheid van het leven, 22 I, 0, 5,11 | vgl. Ex. 20, 2-11). Het goede bestaat erin, aan God te 23 I, 0, 5,11 | Maar wanneer alleen God het Goede is, lukt het geen menselijke 24 I, 0, 5,11 | jongeling met de woordengoede Meester” aanspreekt (vgl. 25 I, 0, 6,12 | kan op de vraag naar het goede antwoorden, omdat Hij het 26 I, 0, 6,12 | antwoorden, omdat Hij het Goede is. Maar God heeft reeds 27 I, 0, 6,12 | precisering: “Slechts een isde Goedeantwoordt Jezus daarom 28 I, 0, 6,13 | de waarachtigheid en de goede naam te beschermen. ~De 29 I, 0, 7,16 | antwoord in: Terwijl de goede Meester het verlangen naar 30 I, 0, 7,16 | bijzondere visie juist ditgoededat de mens opent voor 31 I, 0, 7,16 | hebben betrekking op het goede, op het eeuwige leven. De 32 I, 0, 8,20 | wegschenking, de liefde van degoedeMeester, de liefde van 33 II, 0, 11,28 | samenhang tussen het zedelijk goede van de menselijke handelingen 34 II, 0, 11,29 | licht van Christus, degoede Meester”, heeft zich ook 35 II, 0, 11,29 | moraliteit”, dat wil zeggen: het goede en het slechte van de menselijke 36 II, 0, 11,30 | van ons leven? Wat is het goede, wat de zonde? Waar komt 37 II, 0, 11,30 | met de waarheid over het goede, de rechten en concrete 38 II, 0, 12,32 | universele waarheid over het goede verloren was gegaan, is 39 II, 0, 12,32 | algemene kennis van het goede op een bepaalde situatie 40 II, 0, 12,34 | kan de mens zich tot het goede keren”. 56 Maar welke vrijheid 41 II, 1, 2,39 | God, wanneer hij zedelijk goede handelingen voltrekt. ~Het 42 II, 1, 3,42 | een vrije keuze van het goede en zich verzekert van de 43 II, 1, 3,42 | in vrije beslissing het goede doen en het kwade mijden. 44 II, 1, 3,42 | daartoe moet de mens het goede van het kwade kunnen onderscheiden. 45 II, 1, 3,42 | zeggen: Wie laat ons het goede zien?” En als antwoord op 46 II, 1, 3,42 | verstand, waarmee wij het goede van het kwade onderscheiden - 47 II, 1, 3,44 | waar het ons gebiedt, het goede te doen en ons verbiedt 48 II, 1, 5,51 | vervolmaken, moet de mens het goede doen en het kwade laten, 49 II, 1, 5,51 | de waarheid zoeken, het goede doen, de schoonheid bekijken. 93 ~ 50 II, 1, 5,51 | universaliteit van het ware goede. Doordat ze zich aan de 51 II, 1, 5,52 | positieve geboden aangewezen goede te doen. De reden is veeleer 52 II, 1, 5,52 | verhinderd wordt om bepaalde goede handelingen ten uitvoer 53 II, 2, 1,54 | steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade 54 II, 2, 2,59 | overtuiging, dat men het goede moet liefhebben en het kwade 55 II, 2, 2,59 | aanspraken van het zedelijk goede uiteenzet, is het geweten 56 II, 2, 2,59 | de concrete situatie het goede te doen. Het geweten drukt 57 II, 2, 2,61 | waarheid over het zedelijk goede wordt door het oordeel van 58 II, 2, 2,61 | universele waarheid van het goede zoals ook van de slechtheid 59 II, 2, 2,61 | vergeving te vragen, het goede te doen en onophoudelijk 60 II, 2, 2,61 | die de waarheid over het goede weerspiegelen, en niet in 61 II, 2, 3 | Naar het ware en goede zoeken~ 62 II, 2, 3,62 | doet om naar het ware en goede te zoeken, en het geweten 63 II, 2, 3,62 | van die waarheid van het goede te spreken, waarnaar de 64 II, 2, 3,63 | aanzien van het zedelijk goede met deobjectievewaarheid, 65 II, 2, 3,63 | van de waarheid van het goede. Bovendien draagt het niet 66 II, 2, 3,63 | draagt het niet herkende goede niet tot de zedelijke rijping 67 II, 2, 3,63 | voor doet om het ware en goede te zoeken, en als het geweten 68 II, 2, 3,64 | bekering tot het ware en goede te maken. Daarmee analoog 69 II, 2, 3,64 | de mens en het waarlijk goede is absoluut noodzakelijk. 110 70 II, 2, 3,64 | van de waarheid over het goede van de mens maar, speciaal 71 II, 3, 1,65 | het - niet het absolute goede (waartegenover zich op transcendent 72 II, 3, 1,65 | wanneer zij het zedelijkgoedeenslechteuitdrukkelijk 73 II, 3, 1,66 | is vandaar geroepen, het goede voort de brengen in de werken ( 74 II, 3, 1,67 | dan bestaat het zedelijk goede handelen alleen daarin, 75 II, 4, 1,71 | actieve verandering ten goede of ten kwade steeds van 76 II, 4, 1,72 | de mens tot het waarlijk goede. Dit goede is als eeuwige 77 II, 4, 1,72 | het waarlijk goede. Dit goede is als eeuwige wet door 78 II, 4, 1,72 | zijn gesprekspartner: Het goede doen, zoals het door Hem 79 II, 4, 1,72 | geboden is, diealleen de Goedeis, is de noodzakelijke 80 II, 4, 1,72 | een handeling, die met het goede overeenkomt, kan weg ten 81 II, 4, 1,72 | handelingen op het waarlijk goede en het bewuste streven naar 82 II, 4, 1,72 | bewuste streven naar dit goede vormen de zedelijkheid. 83 II, 4, 1,72 | handeling niet met het ware goede van de persoon in overeenstemming 84 II, 4, 1,73 | de gerechtigheid en het goede en deugdzame leven de trekken 85 II, 4, 1,73 | wanneer wij ons in de werken goede mensen betuigen”. 124 ~In 86 II, 4, 1,73 | God, de rechtvaardige en goede Rechter, die het goede beloont 87 II, 4, 1,73 | en goede Rechter, die het goede beloont en het kwade straft, 88 II, 4, 1,75 | tot de waarheid van het goede en van haar bestemming door 89 II, 4, 1,75 | evenredigheid tussen de goede en slechte effecten, met 90 II, 4, 1,75 | In een wereld waarin het goede altijd vermengd zou zijn 91 II, 4, 1,75 | met het kwaad en iedere goede werking met andere slechte 92 II, 4, 2,76 | betere mogelijkheden voor het goede te overwegen, dan is het 93 II, 4, 2,77 | alle in voor-morele zin goede resp. slechte effecten van 94 II, 4, 2,78 | Aquino - dat de mens met goede bedoeling, maar op nutteloze 95 II, 4, 2,78 | wijze handelt, omdat hem de goede wil ontbreekt. Bijvoorbeeld: 96 II, 4, 2,78 | gepaste wil. Kort en goed, de goede bedoeling is zeker geen 97 II, 4, 2,78 | De reden waarom de goede bedoeling niet volstaat, 98 II, 4, 2,78 | Hem dus, diealleende Goedeis, afgestemd kan worden 99 II, 4, 2,78 | bevordering van het ware goede van de persoon; zij houdt 100 II, 4, 2,78 | De krachtens haar object goede menselijke handeling bezit 101 II, 4, 2,78 | Het is niet voldoende, goede werken te doen, ze moeten 102 II, 4, 3,79 | erover beslist, of zij op het goede en op het laatste doel, 103 II, 4, 3,79 | dienst stellen van hetgoede van de persoon”, het goede, 104 II, 4, 3,79 | goede van de persoon”, het goede, dat zij zelf en dat haar 105 II, 4, 3,80 | radicale tegenspraak met het goede van de naar zijn beeld geschapen 106 II, 4, 3,80 | kwade te doen, opdat het goede daaruit zou volgen (vgl. 107 II, 4, 3,81 | slecht zijn, dan kunnen een goede bedoeling of bijzondere 108 II, 4, 3,81 | stemmen zijn op God en op het goede van de menselijke persoon: “ 109 II, 4, 3,81 | beweren dat ze, als ze uit goede motieven (causis bonis) 110 II, 4, 3,81 | daad in eensubjectiefgoede of als keuze verdedigbare 111 II, 4, 3,82 | ieder geval tegenover dit goede. In deze zin betekent het 112 II, 4, 3,82 | alleen geen beperking voor de goede bedoeling, het is juist 113 II, 4, 3,82 | fundamentele uitdrukking van een goede bedoeling. ~De leer van 114 II, 4, 3,82 | en de waarheid over het goede en evenzeer tot nadeel van 115 II, 4, 3,83 | kan de mens middels zijn goede daden zijn roeping in vrijheid 116 III | Kor. 1, 17)~Het zedelijk goede voor het leven van de Kerk 117 III, 0, 4,84 | samenhang van de waarheid, het goede en de vrijheid is in de 118 III, 0, 4,84 | God altijd het enige ware goede voor de mens is”. 137 ~ 119 III, 0, 4,86 | Schepper de mens tot het ware goede en, meer nog, door deopenbaring 120 III, 0, 4,86 | openheid voor het ware en goede te misbruiken, en dat hij 121 III, 0, 4,86 | dat hem de waarheid en het goede laat afwijzen, om zich tot 122 III, 0, 5,89 | de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader 123 III, 0, 6,91 | voor de waarheid van het goede en voor de God van Israël; 124 III, 0, 6,91 | Kajafas en Pilatushet goede getuigenis aflegde” (1 Tim. 125 III, 0, 6,92 | die nooit, ook niet met goede bedoelingen, omlaaggehaald 126 III, 0, 6,93 | uitmuntende getuigenis van het goede zullen ze een levend verwijt 127 III, 0, 6,93 | het slechte goed en het goede slecht noemt, die de duisternis 128 III, 0, 6,94 | absoluutheid van het zedelijk goede staan de christenen niet 129 III, 0, 7,95 | haar aan alle mensen van goede wil voor zonder hun eis 130 III, 0, 7,97 | navolgen. Ongeacht de soms goede bedoelingen en de vaak moeilijke 131 III, 0, 8,101 | mens en zijn groei in het goede, maar ook voor de maatschappij 132 III, 0, 9,102 | ik haat. Ik doe niet het goede, dat ik wil, maar het kwade, 133 III, 0, 9,104 | van de waarheid van het goede maakt, om zich vanzelf gerechtvaardigd 134 III, 0, 10,107 | van God, diealleen de Goede is” - geeft niet alleen 135 III, 0, 11,110 | tot voltooiïng gebrachte goede schittert. Niet alleen op 136 III, 0, 11,113 | tot inzet voor het ware goede en tot het zich in vertrouwen 137 III, 0, 12,117 | iedereen deze vraag aan degoedeMeester richt, want Hij 138 III, 0, 12,117 | stem van God diealleen de Goede” (Mt. 19, 17) diealleen 139 Slot, 0, 12,118| gelovigen en de mensen van goede wil, de studie van de vakmensen 140 Slot, 0, 12,118| volledige vervulling van het goede mogelijk. Deze vernieuwing 141 Slot, 0, 12,120| niet van de weg van het goede afkomt, ~niet het besef 142 Slot, 0, 12,120| opdat hij uit vrije wil ~de goede werken doet, ~die door Hem


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License