Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,2 | fundamentele vragen stellen: Wat moet ik doen? Hoe is het
2 Inl, 0, 1,3 | te geraken. Alles immers wat aan goedheid en waarheid
3 Inl, 0, 2,5 | dat het hoofd te bieden, wat men wel zonder twijfel een
4 I | Hoofdstuk I~“Meester,~wat voor goeds moet ik doen.. ?” (
5 I, 0, 3,6 | Jezus en vroeg: Meester, wat voor goeds moet ik doen
6 I, 0, 3,6 | winnen? Hij antwoordde: Wat vraagt je Mij naar het goede?
7 I, 0, 3,6 | geboden heb ik onderhouden. Wat ontbreekt mij nu nog? Jezus
8 I, 0, 4 | Meester, wat voor goeds moet ik doen,
9 I, 0, 4,8 | te krijgen op de vraag, wat goed en wat slecht is. Hij
10 I, 0, 4,8 | op de vraag, wat goed en wat slecht is. Hij is de Meester,
11 I, 0, 4,8 | moet als het ware met alles wat hij is in Hem binnengaan;
12 I, 0, 5,9 | 9. Jezus zegt: “Wat vraag je Mij naar het goede?
13 I, 0, 5,9 | het antwoord op de vraag “Wat voor goeds moet ik doen
14 I, 0, 5,10 | waak over jezelf..”. 17 ~Wat de mens is en wat hij moet
15 I, 0, 5,10 | Wat de mens is en wat hij moet doen wordt bekend
16 I, 0, 5,11 | Mc. 10, 17; Lc. 18, 18). Wat de jongeman nu misschien
17 I, 0, 6,12 | verstand, waardoor wij weten, wat we moeten doen en wat vermijden.
18 I, 0, 6,12 | weten, wat we moeten doen en wat vermijden. Dit licht en
19 I, 0, 6,13 | Mt. 19, 18). Hij vraagt wat hij in het leven zou moeten
20 I, 0, 6,13 | geboden om aan te geven wat voor de mens “Ik ben de
21 I, 0, 7,16 | heb ik in acht genomen. Wat ontbreekt mij nu nog?” (
22 I, 0, 7,16 | van de jongeman geeft: “Wat voor goeds moet ik doen
23 I, 0, 7,17 | bereiken; het opgeven van alles wat de jongeman bezit en de
24 I, 0, 8,20 | na te leven. Dat is het wat Jezus van iedere mens verlangt,
25 I, 0, 9,23 | gedacht worden, want dat wat zij verlangen gaat de krachten
26 I, 0, 9,24 | et iube quod vis” (Geef wat U gebiedt en gebied wat
27 I, 0, 9,24 | wat U gebiedt en gebied wat U wilt). 31 ~De gave vermindert
28 I, 0, 9,24 | mee tevreden te zeggen, wat men doen moet, maar ze verleent
29 I, 0, 10,25 | vervolgd. De vraag: “Meester, wat moet ik voor goeds doen,
30 I, 0, 10,27 | leer, leven en cultus alles wat ze zelf is, alles wat ze
31 I, 0, 10,27 | alles wat ze zelf is, alles wat ze gelooft door de tijden
32 I, 0, 10,27 | dit verlangen”. 42 ~Juist wat de probleemstellingen betreft
33 II, 0, 11 | Verkondigen wat strookt met de gezonde leer (
34 II, 0, 11,28 | Getrouw bewaarde ze wat het Woord van God niet alleen
35 II, 0, 11,28 | geloofswaarheden, maar ook wat het ten aanzien van het
36 II, 0, 11,30 | voor de onderscheiding van wat in tegenspraak is met de “
37 II, 0, 11,30 | mensen ten diepste beroeren: Wat is de mens? Wat is zin en
38 II, 0, 11,30 | beroeren: Wat is de mens? Wat is zin en doel van ons leven?
39 II, 0, 11,30 | zin en doel van ons leven? Wat is het goede, wat de zonde?
40 II, 0, 11,30 | leven? Wat is het goede, wat de zonde? Waar komt het
41 II, 0, 11,30 | en welke zin heeft het? Wat is de weg naar het ware
42 II, 0, 11,30 | weg naar het ware geluk? Wat is de dood, het oordeel
43 II, 0, 11,30 | na de dood? En tenslotte: Wat is dat laatste en onzegbare
44 II, 0, 11,30 | en andere vragen - bijv.: Wat is de vrijheid en van welke
45 II, 0, 11,30 | aan Jezus stelt: “Meester, wat voor goeds moet ik doen
46 II, 0, 11,30 | alles te onderhouden”, wat Hij haar bevolen had (vgl.
47 II, 0, 12,34 | 34. “Meester, wat voor goeds moet ik doen
48 II, 0, 12,34 | alleen om te onderkennen wat er legitiem, nuttig en waardevol
49 II, 1, 1,35 | alleen goed is, weet precies wat voor de mens goed is, en
50 II, 1, 2,39 | zou kunnen gebruiken”. 67 Wat de mens betreft, leidt een
51 II, 1, 2,40 | Dankzij dat licht weten we wat men doen en wat men mijden
52 II, 1, 2,40 | weten we wat men doen en wat men mijden moet. Dit licht
53 II, 1, 3,42 | het kwade onderscheiden - wat tot de natuurwet behoort -
54 II, 1, 3,44 | schenkt onwetenden wijsheid; wat Jahwe bepaalt, dat is recht,
55 II, 1, 3,45 | verlichting van het verstand leert wat men moet doen, maar ook
56 II, 1, 3,45 | onderricht ons dus innerlijk over wat we doen moeten.. en maakt
57 II, 1, 4,46 | zou dan betekenen: alles wat in de mens en in de wereld
58 II, 1, 4,46 | dit fysieke gegeven zou al wat “geconstrueerd” is staan,
59 II, 1, 4,47 | zedelijke wetten behandelen, wat op zich alleen maar biologische
60 II, 1, 5,52 | gebod. Bovendien hangt dat wat men in een bepaalde situatie
61 II, 1, 5,53 | onveranderlijks ten grondslag ligt, wat zijn laatste grond in Christus
62 II, 2, 2,57 | hebben, uit zichzelf doen wat de wet verlangt, zijn zij
63 II, 2, 2,57 | geweten is de enige getuige: wat in het binnenste van de
64 II, 2, 2,58 | heraut van God en de bode, en wat het zegt, beveelt het niet
65 II, 2, 2,59 | een oordeel, dat meedeelt, wat de mens moet doen of laten,
66 II, 2, 2,59 | verplichting om dat te doen, wat de mens door het oordeel
67 II, 2, 2,60 | instantie om te beslissen wat goed en wat slecht is; veeleer
68 II, 2, 2,60 | te beslissen wat goed en wat slecht is; veeleer is daarin
69 II, 2, 2,61 | praktisch en concreet erkend, wat leidt tot het aanvaarden
70 II, 2, 3,62 | ge in staat om uit maken wat God wil: wat Hem bevalt,
71 II, 2, 3,62 | om uit maken wat God wil: wat Hem bevalt, wat goed is
72 II, 2, 3,62 | God wil: wat Hem bevalt, wat goed is en volmaakt” (Rom.
73 II, 2, 3,63 | geweten gaat het om dat, wat de mens zonder schuld subjectief
74 II, 2, 3,64 | staat zijt om uit te maken wat God van u wil en wat goed
75 II, 2, 3,64 | maken wat God van u wil en wat goed is: wat Hem bevalt,
76 II, 2, 3,64 | van u wil en wat goed is: wat Hem bevalt, wat goed en
77 II, 2, 3,64 | goed is: wat Hem bevalt, wat goed en volmaakt is” (Rom.
78 II, 4, 1,72 | de jongeman met Jezus: “Wat voor goeds moet ik doen
79 II, 4, 1,73 | de jongeman aan Jezus: “Wat voor goeds moet ik doen
80 II, 4, 1,73 | ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan,
81 II, 4, 1,75 | een gebrekkig begrip van wat men het “object” van het
82 II, 4, 3,80 | hand van voorbeelden: “Al wat verder tegen het leven zelf
83 II, 4, 3,80 | vrijwillige zelfmoord; al wat de integriteit van de menselijke
84 II, 4, 3,80 | zijn macht te krijgen; al wat een belediging is voor de
85 II, 4, 3,80 | niet positief mag willen, wat in zijn wezen een overtreding
86 III, 0, 4,84 | De vraag van Pilatus: “Wat is waarheid ? “, wordt ook
87 III, 0, 4,84 | autonoom te beslissen over wat goed en slecht is. Dit relativisme
88 III, 0, 4,85 | zodat gij kunt onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem
89 III, 0, 4,85 | onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem gevallig en
90 III, 0, 5,88 | waarheid voort. Onderzoekt, wat de Heer bevalt, en hebt
91 III, 0, 6,91 | rechtvaardig is dat te doen wat de goddelijke wet als slecht
92 III, 0, 6,92 | strengheid vermaant Jezus ons: “Wat voor nut heeft het voor
93 III, 0, 6,93 | verwarring inzake goed en kwaad, wat de opbouw en het bewaren
94 III, 0, 7,95 | toestaat, goed te noemen, wat slecht is, en slecht wat
95 III, 0, 7,95 | wat slecht is, en slecht wat goed is”. 151 Paus Paulus
96 III, 0, 8,100 | garanderen en hem te geven wat hem toekomt; en de solidariteit
97 III, 0, 9,102 | verbreken: “Ik doe niet dat wat ik wil, maar dat, wat ik
98 III, 0, 9,102 | dat wat ik wil, maar dat, wat ik haat. Ik doe niet het
99 III, 0, 9,102 | zelf erover wil beslissen, wat goed en wat kwaad is. “Jullie
100 III, 0, 9,102 | wil beslissen, wat goed en wat kwaad is. “Jullie worden
101 III, 0, 9,102 | dan maant hij, te doen, wat men kan en af te smeken
102 III, 0, 9,102 | men kan en af te smeken wat men niet kan”, en hij helpt
103 III, 0, 9,103 | staande belangen”. Maar wat zijn de “concrete mogelijkheden
104 III, 0, 9,104 | handelingen ontkend kan worden, wat uiteindelijk ertoe leidt,
105 III, 0, 10,106 | schepping” (Mc. 16, 15). ~Wat wij echter tegenwoordig,
106 III, 0, 11,109 | hoogte ook te begrijpen wat het gelooft. Theologische
107 III, 0, 11,110 | 110. Wat we over de theologie in
108 III, 0, 11,111 | oorspronkelijke vraag gemeten worden: Wat is goed resp. slecht ? Wat
109 III, 0, 11,111 | Wat is goed resp. slecht ? Wat moet ik doen, om het eeuwige
110 III, 0, 12,114 | gelovigen dat te leren, wat ze op weg naar de Heer brengt,
111 III, 0, 12,114 | antwoord op zijn vraag: Wat moet ik doen om het eeuwige
112 III, 0, 12,116 | verantwoordelijkheid hebben de bisschoppen wat betreft de katholieke instituten.
113 III, 0, 12,117 | aan Jezus stelde: “Meester wat voor goeds moet ik doen
114 Slot, 0, 12,118| het mogelijk maakt te doen wat goed, edel, mooi is, wat
115 Slot, 0, 12,118| wat goed, edel, mooi is, wat God bevalt en volgens zijn
116 Slot, 0, 12,120| vergeving smeekt, die niet weten wat zij doen (vgl. Lc. 23, 34)
117 Slot, 0, 12,120| van Kana in Galilea, op: “Wat Hij jullie zegt, doe dat! “ (
|