Chapter, Thema, Paragraph, Number
1 Inl, 0, 1,1 | die in het hart en in het geweten, te leveren. ~
2 Inl, 0, 1,3 | onder aanroeping van het geweten herkende wil onder de invloed
3 Inl, 0, 2,4 | individuele subjectieve geweten, resp. de verscheidenheid
4 I, 0, 7,16 | gemakkelijk om met een goed geweten te zeggen: “Al deze geboden
5 II, 0, 11,30 | Welke rol komt aan het geweten toe bij de vorming van het
6 II, 0, 12,31 | achting die de weg van het geweten toekomt wordt dus zeker
7 II, 0, 12,32 | atheïstisch zijn. Aan het geweten van het individu worden
8 II, 0, 12,32 | verplichting dat men het eigen geweten moet volgen komt onrechtmatig
9 II, 0, 12,32 | omdat het voortkomt uit het geweten. Op deze manier is echter
10 II, 0, 12,32 | onvermijdelijk ook het begrip van het geweten veranderd; het geweten wordt
11 II, 0, 12,32 | het geweten veranderd; het geweten wordt niet meer in zijn
12 II, 0, 12,32 | men kwam ertoe, aan het geweten van het individu het voorrecht
13 II, 0, 12,32 | bestaat tussen zedenwet en geweten, tussen natuur en vrijheid. ~
14 II, 0, 12,34 | voorvechter van de rechten van het geweten, met beslistheid te stellen: “
15 II, 0, 12,34 | beslistheid te stellen: “Het geweten heeft rechten, omdat het
16 II, 0, 12,34 | menselijke natuur en tot het geweten op nieuwe wijze en stellen
17 II, 1, 1,36 | concreet, het persoonlijke geweten. ~Terwijl echter het gegeven
18 II, 1, 5,52 | door het oordeel van het geweten toegepast op de afzonderlijke
19 II, 2 | II Geweten en waarheid~
20 II, 2, 1,54 | zeggen in haar zedelijk geweten: “In het diepst van zijn
21 II, 2, 1,54 | In het diepst van zijn geweten ontdekt de mens een wet,
22 II, 2, 1,54 | die men over het zedelijk geweten heeft. In deze zin leiden
23 II, 2, 1,54 | opvatting van het zedelijk geweten als “scheppende” instantie,
24 II, 2, 1,55 | verleden, de functie van het geweten enkel tot de toepassing
25 II, 2, 1,55 | voor de oordelen van het geweten, als wel een algemene oriëntering,
26 II, 2, 1,55 | het verschijnsel van het geweten eigen is: Deze hangt ten
27 II, 2, 1,55 | wordt de waarde van het geweten hoog geprezen, dat door
28 II, 2, 1,55 | creatieve” karakter van het geweten naar voren te brengen, noemen
29 II, 2, 1,55 | auteurs het werken van het geweten niet meer “oordelen”, maar “
30 II, 2, 1,56 | de praktijk, met een goed geweten dat te doen, dat door de
31 II, 2, 1,56 | norm van het individuele geweten, dat feitelijk ten laatste
32 II, 2, 1,56 | volgens welke het zedelijk geweten feitelijk niet in alle gevallen
33 II, 2, 1,56 | identiteit van het zedelijk geweten zelf tegenover de vrijheid
34 II, 2, 1,56 | creatieve” interpretatie van het geweten mogelijk. ~
35 II, 2, 2 | Het oordeel van het geweten~
36 II, 2, 2,57 | de bijbelse zin van het geweten, bijzonder in zijn specifieke
37 II, 2, 2,57 | komt het getuigenis van hun geweten, terwijl hun gedachten hen
38 II, 2, 2,57 | de H. Paulus plaats het geweten de mens in zekere zin tegenover
39 II, 2, 2,57 | rechtschapenheid of slechtheid. Het geweten is de enige getuige: wat
40 II, 2, 2,57 | antwoord op de stem van het geweten. ~
41 II, 2, 2,58 | laatste Doel van de mens. “Het geweten - schrijft de H. Bonaventura -
42 II, 2, 2,58 | bindende kracht van het geweten vandaan”. 103 Men kan dus
43 II, 2, 2,58 | kan dus zeggen, dat het geweten tegen de mens zelf getuigt
44 II, 2, 2,58 | oproepen: “Het zedelijk geweten sluit de mens niet op in
45 II, 2, 2,58 | waardigheid van het zedelijk geweten: dat het namelijk de plaats
46 II, 2, 2,59 | tot de erkenning van het geweten als “getuige”, maar hij
47 II, 2, 2,59 | eigenlijke karakter van het geweten duidelijk, namelijk dat
48 II, 2, 2,59 | 16). ~Het oordeel van het geweten is een praktisch oordeel,
49 II, 2, 2,59 | goede uiteenzet, is het geweten de toepassing van de wet
50 II, 2, 2,59 | situatie het goede te doen. Het geweten drukt dus de zedelijke verplichting
51 II, 2, 2,59 | door het oordeel van zijn geweten als een goed herkent, dat
52 II, 2, 2,59 | bepaalt. Het oordeel van het geweten bevestigt “afsluitend” de
53 II, 2, 2,60 | ook het oordeel van het geweten een bevelend karakter: de
54 II, 2, 2,60 | wordt hij door het eigen geweten, dat de laatste maatgevende
55 II, 2, 2,60 | gewezen. Het oordeel van het geweten maakt de wet niet, maar
56 II, 2, 2,60 | de geboden aanneemt: Het geweten is geen autonome en exclusieve
57 II, 2, 2,61 | door het oordeel van het geweten praktisch en concreet erkend,
58 II, 2, 2,61 | Maar het oordeel van het geweten blijft in hem ook zoiets
59 II, 2, 2,61 | praktische oordeel van het geweten, dat aan de mens de verplichting
60 II, 2, 2,61 | waarheid. Daarom drukt het geweten zich uit in “oordeels”-daden,
61 II, 2, 2,61 | aan de bevrijding van het geweten van de objectieve waarheid,
62 II, 2, 3,62 | 62. Het geweten als oordeel over een handeling
63 II, 2, 3,62 | schrijft het Concilie - dat het geweten uit onoverkomelijke onkunde
64 II, 2, 3,62 | goede te zoeken, en het geweten door gewenning aan de zonde
65 II, 2, 3,62 | eeuwen over het dwalende geweten heeft uitgewerkt. ~Zeker,
66 II, 2, 3,62 | mens moet, om een “goed geweten” (1 Tim. 1, 5) te hebben,
67 II, 2, 3,62 | deze waarheid oordelen. Het geweten moet, zoals de apostel Paulus
68 II, 2, 3,62 | zich in de oordelen van ons geweten altijd ook de dwaling kan
69 II, 2, 3,62 | dwaling kan nestelen. Het geweten is geen onfeilbare rechter:
70 II, 2, 3,62 | Desalniettemin kan de dwaling van het geweten het gevolg zijn van een
71 II, 2, 3,62 | opzettelijk is, verliest het geweten - zo herinnert ons het Concilie -
72 II, 2, 3,63 | berust de waardigheid van het geweten altijd op de waarheid: in
73 II, 2, 3,63 | het geval van het rechte geweten gaat het om de door de mens
74 II, 2, 3,63 | het geval van het dwalende geweten gaat het om dat, wat de
75 II, 2, 3,63 | met het ware en zuivere geweten voltrokken handeling met
76 II, 2, 3,63 | oordeel van een dwalend geweten werd uitgevoerd. 108 Het
77 II, 2, 3,63 | lichtvaardig in naam van ons geweten gerechtvaardigd voelen,
78 II, 2, 3,63 | vgl. Joh. 9, 39-41). ~Het geweten als laatste concrete oordeel
79 II, 2, 3,63 | goede te zoeken, en als het geweten als gevolg van gewenning
80 II, 2, 3,63 | van de vervorming van het geweten doelt Jezus, wanneer Hij
81 II, 2, 3,64 | we ook de oproep om het geweten te vormen, het tot voorwerp
82 II, 2, 3,64 | de ware oordelen van het geweten. Want “opdat ge in staat
83 II, 2, 3,64 | moeten bij de vorming van hun geweten de heilige en zekere leer
84 II, 2, 3,64 | omdat de vrijheid van het geweten nooit vrijhei?” (los) van”
85 II, 2, 3,64 | leergezag het christelijke geweten geen waarheden aandraagt
86 II, 2, 3,64 | alleen in dienst van het geweten en helpt het om niet heen
87 II, 4, 1,71 | zetel heeft in het zedelijk geweten, uit en verwerkelijkt zich
88 III, 0, 4,85 | vorming van een zedelijk geweten, dat in staat is te oordelen
89 III, 0, 4,85 | zich die opvatting over het geweten eigen, die de apostel Paulus
90 III, 0, 6,94 | verliezen”. 147 De stem van het geweten heeft steeds zonder tweeduidigheid
91 III, 0, 9,104 | houdingen van het zedelijke geweten van de mens van alle tijden
92 III, 0, 9,104 | toont ons een “berouwvol” geweten, dat zich volledig bewust
93 III, 0, 9,104 | ons een “zelfgenoegzaam” geweten, dat zich inbeeldt, de wet
94 III, 0, 11,110 | is “door oordelen die het geweten van de gelovige binden,
95 III, 0, 11,110 | dwalingen waarschuwt, als het geweten er niet toe komt de juistheid
96 III, 0, 12,117 | vraag stellen die uit hun geweten voortkomt, antwoordt de
97 Slot, 0, 12,120| verrezen Christus kunnen zijn geweten vrede en zijn leven redding
|